De zooi) van den Kahn.
IILoude ii agen
VARIA*
Kort
verhaal
Zaterdag 7 December 1935. SCHAGER COURANT.Vierde Blad. No. 9867
maanden
gerust hart
kunnen we
de koude
Met een
„ACCUEIL".
Mantel van lichtblauwe wollen stof, met vison ge
garneerd. De hoed is ontworpen door Louise Bourbon.
Creatie: Lucien Lelong, Parijs
Gedeponeerd model P.A.I.S. (Reproductie verboden).
schaffen van dure bontsoorten niet toelaat, behoeft
u géén oogenblik te aarzelen een mantel te koopen,
waarvoor Sinjeur Konijn de grondstof geleverd
heeft De techniek heeft zoo groote vorderingen ge
maakt dat „fourreurs", die hun vak verstaan, u in
konijn, bever, otter, en zelfs hermelijn en chinchilla
leveren. De imitaties zijn zóó volkomen, dat een leek
het onderscheid tusschen wat echt en wat namaak is
niet meer bespeuren kan en zelfs vaklieden moe-
De kogel doorboorde den drinkbeker.
De man, die er uit dronk, schrok niet. Hij drukte
zijn vingers tegen de twee gaten, en dronk nu
sneller. Hij kon het niet heelemaal verhinderen, dat
het water er uit liep.
Ik kende den man. Het was Alichanow, de leider
van een Kirgiezenregiment. Hij droeg een boernoes,
waar omheen al veel kogels waren gegaan. De man
tel liet een schouder vrij. Hij droeg er niets onder.
Zijn huid was donkerbruin.
„Ik ben niet bang voor den Dood!" lachte Alicha
now, toen ik hem vroeg, waarom hij den drinkbe
ker niet weggeworpen had.
„Ik ben Boeddhist", zei hij, alsof dat zijn gedrag
verklaarde.
„Maar bent U dan niet de zoon van een Khan?"
vroeg ik.
Ik had wel over hem hooren spreken. De ruiters
zongen enkele liederen over hem.
„Zeker. Mijn vader en grootvader zijn Mohamme
danen. Maar ik ben Boeddhist. Dat is nu juist de
Maar bij zei niet,
waarvan het de reden
was.
Ik ging naast hem
zitten. De steppe wa
semde uit. In de verte
gloeiden de vuren van
den vijand.
Book kwam van daar
ginds. Rook kwam ook
van onze vuren, waar
op de Bashkieren scha
pen aan het spit braad
den.
Alichanow. gehuld In
zijn mantel, zag er uit als een gier met zijn magere
hals, die uit den kraag van lamsvel stak.
„Ik begrijp wel", zei hij, „U koopt er een heele
1 geschiedenis aan vast. Ik zal U die vertellen. Daar
DE AMSTEBDAMstHE
BROODMARKT.
In 1807 werd te Amsterdam een
broodmarkt ingesteld. Uit Harder
wijk en Nijkerk kwam daar o.a.
het brood, dat over de Zuiderzee
werd ingevoerd. Het was zwaar
der dan het Amsterdamsche
brood ,doch mocht niet meer we
gen dan vier lood, men mocht
evenmin te zwaar als te licht
brood verkoopen. De broodver
koopsters hadden zich daarom te
beklagen over de keurmeesters en
de broodwegers, die haar met f 1.
voor het eerste en f2.— voor elk
meerder lood bekeurden, dat het
brood boven de 4 lood woog. De
keurmeesters werden in het gelijk
gesteld. Dat de Amsterdamsche
bakkers over deze broodmarkt niet
te spreken waren laat zich den
ken. En zij beklaagden zich er
over, dat „de gemeene-man", als
deze bij de bakkers schulden had
gemaakt en niet verder durfde of
kón „poffen", gewoonweg naar de
markt toog. De raad bepaalde dan
ook, dat alleen op de gewone
marktdagen Vrijdag en Maandag
schepen met brood mochten bin
nenkomen. Maar daartegen re-
questreerden in 1816 de broodver
koopsters op de markt bij den
Gouverneur van Noord-Holland,
en zij vroegen dezen, dat het
keurloon zou worden afgeschaft,
want op de keurmeesters hadden
zij 't lang niet begrepen.
De Gouverneur liet zich over dit
geval rapporteeren" en de Grif
fier van Amsterdam had een rap
port uit te brengen.
Deze verklaarde: le. dat de re-
questranten de bepaling van den
Raad omtrent den invoer van
brood verkeerd begrepen hadden
en ten 2e. was zijn advies het
keurloon te behouden, „daar 't
geenszins in de bedoeling ligt deze
markt te favoriseeren".
En zoo bleef de broodmarkt nog
eenigen tijd in stand.
EEN UNIVERSEELE TOLK.
Met het oog op den te verwach
ten toevloed van vreemdelingen,
die als een gevolg der propagan
da van het Algerijnsche Toeristen
comité dezen winter in Noord-
Afrika wordt verwacht, heeft een
hotelier op zijn uithangbord laten
schilderen: English spoken
On parle frangais Man spricht
deutsch Si paria italiano Oni
parolas esperanto Se habla es-
panol Men spreekt Hollandsch
etc. etc. etc. tot Maleisch, Ja-
vaansch en Russisch toe. Eenigen
tijd geleden stapte een Brit het
hotel binnen en verzocht in een
Fransch, dat veel op Koeter-
waalsch leek, den tolk te roepen.
De portier, een kolossale Berber,
in blauwe uniform met een gou
den kraag, antwoordde: „We heb
ben hier geen tolk". „Maar," riep
de Brit verbaasd uit: „Wie spreekt
dan al die talen die op het bord
staan?" „Natuurlijk de reizigers,
mylord!" was het antwoord.
DE OORSPRONG VAN
HET WOORD „SNOB".
Het snobisme is zou oud als de
wereld. Het woord „snob" echter,
dat' tegenwoordig zoo dikwijls
wordt gebruikt, is aanmerkelijk
jonger. Het Is in de laatste eeuw
door de rectors van de Universiteit
te Oxford gemaakt. Dat wil zeg
gen dat het eigenlijk heelemaal
geen woord is, maar een afkorting.
Achter den naam van den stu
dent van burgerafkomst, die aan
de lessenreeksen voor adellijken
wenschte deel te nemen, werden
in het register de Latijnsche woor
den „Sine nobilitate" geschreven.
Hetgeen in het Nederlandsch wil
zeggen: zonder adel. Afgekort
schreef men na een tijdje alleen
maar: s. nob. Het aldus ontstane
woord moest alzoo zoodanige per
sonen kenteekenen, die in een
kring wilden dringen, waarin ze
niet thuis hoorden. In dezen zin
wordt het dan tegenwoordig ook
nog vrij vaak gebruikt.
ginds, onze vijand, dat is mijn stam. Daar ginds is
mijn vader, en ook mijn grootvader, wanneer die
nog niet gestorven is. Maar morgen ben ik mis
schien gestorven. Daarom wil ik U nu vertellen...."
Alichanow keek even peinzend voor zich uit.
Het vuur, gezien tegen den diepblauwen hemel,
had groene randen. De ruiters vloekten en sneden
met hun sabels stukken van het schaap aan het
spit. Een dronken man krijschte als een nachtvogel.
Een gewonde schreeuwde als een mcnsch. Men lachte
over zijn schreeuwen.
Alichanow vertelde.
Toen hij geboren werd, stond de violette maan
hoog aan den zwarten hemel van de Kirgiezen-
steppe. Hij was de zoon van een Khan.
Deze was een absoluut vorst, die onbeperkt kon
heerschen over de Nomaden der steppe.
De steppe was zijn tehuis in zijn jeugd. Toen bij
echter tien jaar was, bracht de trotsche vorst hem
naar Petersburg. Daar werd hij kadet.
Hij had het vreeselijk eenzaam in Petersburg. Tot
hij een Lhama uit Tibet ontmoette. Sedert dien dag
was zijn eenige wensch. om naar Urga te gaan.
Maar hij moest in Petersburg blijven. Hij werd
Boeddhist.
Hij kon zich zelf niet verklaren, wat hem in
deze leer zoo geheel en al bevredigde, en hoe het
kwam. Maar wanneer hij op den kouden bodem van
de kapel zat, die de Boeddhisten in Petersburg had
den laten bouwen, en de klokjes van de gebedsmo
len weerklonken; wanneer do bonte pauweveeren
boven het altaar zachtjes heen en weer bewogen
en hij de woorden van den Lhama hoorde, dan voel
de hij zich onmetelijk gelukkig.
Hij werd daar niet anders genoemd dan „de gele
Boeddha" en dezen naam behield hij, ook nadat hij
Petersburg verlaten had.
Toen hij weer in zijn geboortestreek kwam, reed zijn
vader hem tegemoet, en toen zij elkaar genaderd wa
ren, ste^g de vader van het paard en sloeg zijn zoon
in het gelaat.
Hij sprak geen woord tegen hem, terwijl zij uren
achtereen door de steppe reden, naar het kamp.
Daar echter, toen in de tent van zijn vader do
oudsten van den stam verzameld waren om over
den afvallige recht te spreken, sprak de zoon sropn
woord. Hij voelde zich hoog boven deze mons"hen
verheven, hij, de adspirant-officier, en hij vond het
onwaardig, om ook maar een enkel woord te ver
spillen.
Dien nacht reed hij weg, door de zwijgende steppe.
Zijn handen waren geboeid, en om zijn hals had hij
een strop. Zoo verbant men daar afvalligen.
Vijf jaren later vonden de Russen hem. Zij- von
den hem in een eenzame hut aan den oever van de
Iveelan-Oetpess-Noera-rivier. Hij was aan don muur
genageld. In zijn oogen gloeide de waanzin. Een
doofstomme man verzorgde hem. Deze heette
Majmyl, en zag er uit als een oerang-oetang. De
Russen dwongen dit dier, zijn gevangene over te
geven. Majmyl beet en raasde, tot men hem dood
schoot. Maar de bevrijde was niet veilig in zijn va
derland. Hij vluchtte naar China, naar-de stad vak
zijn verlangen, naar Urga. Daar leefde hij als mon
nik. Maar het geloof hielp hem niet om de behoefte
aan wraak te verstikken.
In Urga hoorde hij, dat zijn vader, een van de laat
ste vorsten der Kirgiezen tegen de ongeloovigen een
„heiligen oorlog' begonnen was.
De zoon vluchtte uit het klooster, waar hij zijn
toevlucht gezocht had, en ging terug naar de steppe,
waaruit hij gevlucht was. Hij sloot zich aan bij de
Russen, ongeloovig als zij, en werd leider in den
strijd tegen den „Heerscher der Woestijn". Dat was
zijn vader, dien hij omsingeld had. En den volgen
den morgen zou er slag geleverd worden.
Morgen kon hij sterven door zijn hand. De vader
door de hand van zijn zoon, de zoon door de hand
van zijn vader. Het waren vreeselijke tijden.
„Ik heb U teveel gezegd, gisteren avond. Geen van
ons beiden is gestorven." Alichanow stond over de
bron gebogen. Het was middag, de slag geleverd en
de vijand had zich overgegeven.
Alichanow vulden den beker, die den vorigen dag
doorboord was. met water en dronk. Doch plotseling
spoot het water door de kogelgaten, plotseling open
de zich zijn hand en de beker viel op den grond.
Ik keek om mij heen. Men bracht de gevangenen,
die opeengedrongen werden, naar het kamp. Mijn
blik viel op een man, groot, bruin gebrand, en uit
de kraag van lams-vel stak zijn magere hals als die
van een gier.
v1irhanow boog het hoofd, en verbleekte. De blik
van zijn vader trof hem pijnlijker dan de kogel,
l De gevangenen trokken voorbij.
ten vaak een mantel van nabij bezien om tot de slot
som te komen dat zij met „Ersatz" te doen hebben.
Met een behoorlijk behandeld konijnenvel kunt u
zonder de minste gêne bij Ritz gaan theedrinken.
Nieuw en amusant is de mode der plastrons. Op
een robe van een of ander wollen weefsel wordt een
vierkant of rond plastron aangebracht. Het kan van
bont zijn en dan beveiligt het u tegen de kwade
kansen van een longontsteking of ook van ge
breide wol. In dat laatste geval worden donkere tin
ten genomen, maar het is natuurlijk noodig dat de
kleur van het plastron met die van de robe harmo
nieert. Het spreekt vanzelf dat u zulk een plastron
zonder veel moeite zelf aanbrengen kunt. Ik veron
derstel natuurlijk dat u een naald en een paar brei
pennen te hanteeren weet.
De wollen weefsels, waaruit u dezen winter keus
hebt, kunnen met de beste en aantrekkelijkste, die
ons ooit voorgelegd werden, gemakkelijk wedijveren.
De keus van de meeste vrouwen vestigt zich op zach
te harige weefsels, die op peluche lijken, voor de fa
bricatie waarvan naar ik me heb laten vertellen
lamahaar gebruikt wordt. Misschien is het waar.
Maar zelfs als de lama niets van zijn vacht voor de
vervaardiging van deze donzige stoffen heeft behoe
ven af te staan, dan zijn ze er toch niet minder warm,
niet minder „douillet" om. Eenige jaren geleden
heeft men wollen stoffen gelanceerd, waarin zwane-
dons verwerkt was. Die hebben niet voldaan, maar
de resultaten, die men thans met de combinatie
wol-lamahaar verkrijgt, schijnen alleszins bevredi
gend te zijn. Bijzondere aandacht verdienen ook de
„lalnages bouclés'" waarin mohair-wol verwerkt is.
Etamine van donkergroene wol, vervroolijkt met
enorme pastilles van wit katoen, is ook voortreffe
lijk voor een wintersche robe, die toch niet somber
wil aandoen, geschikt. En vergeten wij vooral niet de
japonnen van zwart laken, waarop wollen borduur
sels in alle kleuren: beige, rood, groen en blauw
hun geheimzinnige en sierlijke arabesken teeke
nen. Een groote toekomst is er wellicht ook voor
wollen jerseys, laatste producten der vruchtbare
verbeelding van stoffenfabrikanten en couturiers.
Hu, de koude dagen!
„Breng den winter in
Tunis door!" roept iro
nisch een kleurig, aan
de overzijde van de
straat opgehangen, aan
plakbiljet me toe. Het
plaatje ziet er verleide
lijk uit: een roode zon
gaat op over de gele
eindeloosheid eener
woestijn en op den
voorgrond wuiven groe
ne palmen. Ver weg,
aan den horizon, glanst
de spiegel van de blau
we Middellandsche Zee
Breng den winter in
Tunis door! lederen
morgen als ik m'n
oogen opendoe zie ik'
dat warmkleurige lok
kende landschap en
lees, haast automatisch
het gebiedende onder
schrift. En dan zucht
ik, sluit m'n oogen op
nieuw en probeer weer
in te slapen. Helaas, ik
heb niet kunnen laten
óók een vluchtigen blik
op de klok te werpen
en de onbarmhartige
wijzers hebben een
heel ander liedje dan
het aanplakbiljet ge
zongen. Zij gaven óók
een bevel, maar een niet
zoo beminnelijk. Ze
zegden kort en goed:
Sta op! Het is al
laat! Het is al héél
laat! Het is al bijna
t e laat! En als het dan buiten flink regent en waait
heb je een oogenblik grooten lust den winter en de
klok en Tunis dat helaas onbereikbaar is en de
rest naar den dte wenschen, als het niet véél te
onnetjes ware zooiets te doen. En je kunt niet laten
den schildpad te benijden, die den heelen winter
slapend op een warm plaatsje doorbrengt en eerst
weer tot nieuw leven ontwaakt als de stralen van
een koesterende zon hem vertellen dat het opnieuw
.voorjaar geworden is.
Maar in zoo'n slechte stemming kun je niet blij
ven. En zij duurt dan ook ook niet lang. Nauwelijks
heb je het heldhaftige besluit genomen de warme
koestering van het bed op te geven of je vergeet
den slapenden schildpad. En je begint je te verheu
gen in den dag en in het leven. Klappertandend trek
je je kousen aan, rillend dompel je je armen in het
koude water met een zegevierende verachting voor
alle vrouwen, die zich met warm water wasschen.
En dan ontwaak je heelemaal. Je krijgt belangstel
ling voor het ontbijt, voor de krant, voor wat je dien
dag zult aantrekken. Iets warms natuurlijk, een pak
je van wol en bont
Alle echt-wintersche costuumpjes zijn combinaties
van wol en bont. Maar het ensemble van die twee
manifesteert zich in duizend variaties.
Voor het heel jonge meisje zijn er schattige japon
netjes, die zeer strak om de heupen sluiten waar
om zou ze haar jeugd en de daarbij behoorende slank
heid niet in zoo voordeelig mogelijk licht plaatsen?
een hoog aan den hals sluitend corsage van zwart
en rood tweed hebben, en vergezeld gaan van een
rond kort keepje van nutria. Het keepje is kort, om
dat het „de slanke lijn" niet in gevaar brengen mag.
Het spreekt vanzelf dat wie met zoo'n pakje pron
ken wil, behoorlijk sluitend wollen ondergoed be
hoort te dragen. Dat maakt niet dikker en beveiligt
volkomen tegen de koude en haar mogelijke gevol
gen. Op dagen, waarop het vriest, „dat het kraakt",
kan altijd nog een langen mantel te hulp geroepen
worden.
De korte bontkeepjes zijn trouwens niet alleen bij
de jeugd in trek. Ze zijn van alle leeftijden. Hun
ietwat ouderwetsche gratie brengt onwillekeurig de
portretten van Manet in herinnering en geen vrouw
kan er op tegen hebben op het model van zoo'n por
tret te gelijken. Voor deze keepjes wordt vooral astra
kan gebruikt, grijs, zwart of bruin astrakan naar
verkiezing. Soms zijn deze kleedingstukken ook al
leen met astrakan gegarneerd er. het komt vaak
voor dat de rug alleen van bont is; voor de voorpan
den wordt in dat geval een dikke wollen zwarte,
donkerblauwe of donkergrijze stof gebruikt
Hetzelfde verschijnsel doet zich bij de lange man
tels voor. Een mantel, die tot de taille van bever-
bont is, kan voor de rest goed van een mooie kwali
teit molton zijn. Beverbont? Het is volstrekt niet
nóódig beverbont te dragen. Als uw beurs het aan-
voor alles wat ik gekregen heb.
Met een gerust hart kunnen wij de koude maan-,
den ingaan. We zullen niet bevriezen! Maar gevolg
te kunnen geven aan het zoete bevel: „Breng den
winter in Tunis door1." ware mij en hoogstwaar
schijnlijk ook u toch nog wel zoo lief.
Brussel. GERTRUDE.
Even St. Nlcolaas bedanken