'u Spoortreintje garenklosjes. In liet land Over sneeuwschnenen Een praatje over bliksemafleiders. S n e e u w= Koningin. Grootvadertje Broeken zet zijn witte muts op. Grootvadertje Broeken, die zijn granieten kruin 1142 meter boven het andere Duitse laagland verheft, zet, zoals ieder jaar, reeds in de herfst de witte muts op het grijze hoofd. Weldra zal de wintersport en het wintergedoe in de ber gen beginnen. De oude heer heeft uitzicht op de vrije hoogvlakten bij het „Torfhaus" en het „Somieberger" tol huis, den Bruchberg en andere streken, waar 't glijdende hout heerst. Als men de blikken richt naar de Wurm- berg, ziet men op de 975 meter hoge Kuppe, boven de springschans voor de wintersport- wedstrijden, die in het voorjaar worden gehouden, de geweldige springtoren oprij zen. Zowel door de natuur als het klimaat rondom de Broeken krijgt men de indruk, alsof men in de Alpen is, terwijl de sneeuw val hier even betrouwbaar genoemd mag worden. Aldus won de Harz steeds, meer aan betekenis als winterkuur- en winter sportgebied. De wintersportwedstrijden, die onder gunstige sneeuw- en bestendige weersomstandigheden gehouden werden, (terwijl men in het vlakke land weinig van de winter merkte) vestigden de roep van het winterbergland „De Harz." Het gebergte is, evenals een bemind oord voor de wintersport, die men hier overal kan beoefenen, ook .een zeer geliefkoosd reisdoel. Vele oude steden omzomen de Harz. Geheel met sneeuw bedekt rijst het ge bergte voor ons op tot aan de Broeken (1142 M.), Duitsland's sagenrijkste berg en ïotse „residentie van de Duitse winter", m door een grillig gevormd landschap, met hellingen, heuvels en toppen komen wij, langs ingesneeuwde huizen, houtvesterswo- ningen en tolhuisjes, in de hoger gelegen winteroorden, tot diep in de aangrijpende sneeuweenzaamheid. Ski- en rodelpret weerklinken gedurende de weken, van omstreeks Kerstmis tot eind Februari, in de grote en kleine winter sportoorden van de Harz; overal heerst een opgewekte winterse drukte: in de wit te eenzame hoogvlakten van do Midden- Harz, op bergtoppen, voorbeeldig aange legde sportgelegenheden op hellingen en heuvels, of op de bevroren vijver, en bo vendien ook in de wonderformaties van de hoge sprookjesachtige Harzbossen in wintertooi. De sportterreinen van de vooraanstaan de wintersportplaatsen, zooals: Schierke, Braunlage, Hahnenklee, Clausthal, Alte- nau, Hogegeiss, Benneckenstein, St. An- dreasberg en enkele andere, voldoen aan alle eisen, die men aan het houden van groots opgezette en belangrijke wedstrij den stelt. In alle andere, 's winters uiterst gezelli ge winterverblijven van de Harz, heerst hetzelfde bijzonder aantrekkelijke winter leven. Overal vindt men ijsbanen, rodel banen, oefenhellingen voor het skiën, en springheuvels, sport- en andere feesten, wedstrijden in het bouwen van voorwer pen uit sneeuw, prijs-rodelen en andere mogelijkheden voor tijdverdrijf en het be oefenen van sport in bonte opeenvolging. door Gert van Dorsten. ontlading van de overvloedige electriciteit uit de lucht. En weet je, WIE dat bewees? Niemand minder dan Benjamin Franklin, de beroemde Amerikaan, die in 1706 te Boston werd geboren en in 1790 te Phila- delphia overleed. Om de aanwezigheidvan electriciteit in de lucht aan te tonen nam hij de volgen de aardige proef. Even voordat er een on weer zou losbreken, liet hij een vlieger op, een doodgewone vlieger, net zo een als waar jullie mee spelen, en waar ook in die tijd de kinderen al mee speelden. Toen de vlieger eenmaal „stond", bond hij hem vast en bevestigde aan het uiteinde van het touw een bos sleutels. Toen het nu begon te onweren en te rege nen, werd het vliegertouw natuurlijk nat, waardoor het een goede geleider werd voor de electriciteit. De sleutels, die zich aan 't eind van het touw bevonden, werden nu electrisch geladen (je weet, dat ijzer ook een goede geleider is)! en het gelukte Franklin dan ook, uit deze sleutels elec- trische vonken te laten springen. De elec triciteit, die zich in de sleutels bevond, was er natuurlijk niet „vanzelf" ingekomen. De enige mogelijkheid was dus dat die elec triciteit afkomstig was uit de lucht, waar mede de sleutels door middel van het touw in verbinding stonden. En daarmee had Franklin bewezen wat hij wilde, n.1. dat donder en bliksem ontstaan door de ontlading van de electriciteit, die zich in de lucht bevindt. Nu gebeurde het in die tijd vaak, dat de bliksem insloeg, waardoor er brand ontstond, of waardoor mensen werden ge dood. Daarom verzon Benjamin Franklin een middeltje, om de bliksem af te leiden. Dat wil zeggen, hij wilde de bliksem niet langer zijn eigen weg laten kiezen, maar hem als het ware iets geven, waarlangs hij kon afvloeien, zonder gevaarlijk te zijn voor de mensen. Zo kwam hij tot de uit vinding van de bliksemafleider. Tegenwoordig zie je die bliksemafleiders op bijna alle gebouwen. Zij bestaan uit drie delen: In de eerste plaats een lange ijze ren stang, boven op het gebouw; aan het uiteinde van deze stang bevindt zich meest al een spitse punt van koper of platina, omdat deze beide metaalsoorten de electri citeit nog beter geleiden dan ijzer, en de bliksem dus nog eerder tot zich trekken. Aan het ondereinde is de stang bevestigd aan een andere stang, eveneens van ijzer, die verder langs het gehele gebouw tot op de grond loopt. En aan het ondereinde van deze stang zit als derde gedeelte weel een stang, die in de grond is ingegraven, of ook wel een metalen plaat, die zich in het water bevindt. De bliksem vliegt dus in een onderdeel van een seconde van de bovenste koperen spits langs het gehele gebouw naar beneden de grond in. De eerste bliksemafleider werd door Ben jamin Franklin in 1755 op een huis in Phi- Jadelphia geplaatst. Nu zou je denken, dat alle andere landen dit voorbeeld al gauw zouden hebben gevolgd. Neen hoor, daar gingen nog jaren overheen. In Engeland werd de eerste bliksemafleider pas in 1760 geplaatst op de vuurtoren van Plymouth, in Duitsland pas in 1769 op een kerktoren in Hamburg. Van ons land is het niet precies bekend, waar en wanneer de eerste bliksemafleider Vroeger, dat wil zeggen, vóór en in het begin van onze jaartelling, dachten de mensen dat de bliksem en de donder ver oorzaakt werden door een der goden, die erg boos was geworden en de mensen op die manier wilde staffen. Bij de Grieken was het God Zeus (spreek uit „Zuis"), die de mensen op deze wijze bestrafte; bij de Romeinen was het Jupi- ter, bij de Noren was Thor de Donder-God en bij de Duitsers heette hij Donar. Van die laatste naam is ons Donderdag nog af geleid. Toch waren er ook in die tijd al men sen, die er een andere mening over de don- Ier en de bliksem op na hielden. Die meenden, dat deze natuurverschijnselen het veroorzaakt werden door de goden, naar door de electriciteit, die in de lucht 'lanwezig is. Tegenwoordig weten we zè- or, dat dit inderdaad het geval is. Maar 'ie zekerheid hebben we nog niet zo erg 'ang, want eerst in 1752 kon iemand bewij zen, dat de bliksem niets anders is dan de WIE EEN KUIL GRAAFT VOOR EEN ANDER 1 Meneer Muller kijkt een beetje scheel, I 3.Dat weet zijn jongen; op een keer 13. Meneer Muller mérkt niols van de jtraD I 4 Daar vlooit het rotte rttn. u„ Soms ziet hi, van de bal niet veel. Legt hij een rotte appel neer. En geeft het ding een reuze klap. P De jongen kreeg 't nët opTn mus' J -I J. H. van de Verschaft de kinderen een prettige winter. door Hans Roode. werd geplaatst, maar het zal wel ongeveer in diezelfde tijd zijn geweest. Al heel gauw werden ook de schepen van bliksemafleiders voorzien, want die hadden (vooral toen zij nog grotendeels van hout waren) veel van het inslaan van de bliksem te lijden. Tegenwoordig hebben de sche pen nog bliksemafleiders. Voor treinen zijn ze niet nodig omdat deze door middel van de ijzeren rails met de aarde in verbinding staan en er dus voor inslaan zo goed als geen gevaar bestaat. Al waren er nu bliksemafleiders op hui zen en op schepen, toch gebeurde het nog vaak, dat mensen, die tijdens een onweer huiten waren, door de bliksem werden ge troffen. Daarom verzon men (maar dit was geen bedenksel van Franklin, hoor!) om ieder mens afzonderlijk met een bliksemaflei- dertje te laten lopen. Men vervaardigde daartoe een paraplu, gewoon van zijde ge maakt, met een houten knop, maar die in plaats van het kleine houten puntje, dat onze paraplu's van boven hebben, een lan ge ijzeren punt had. Aan deze ijzeren punt bevond zich een metalen draad, die van bo ven langs een der baleinen naar beneden liep en tot op de grond neerhing. Sloeg dus de bliksem op de ijzeren punt, dan werd hij onmiddellijk afgeleid naar de grond en werd de persoon, die er onder liep, niet ge troffen. Er bestaat een Franse plaat uit het jaar 1773, waarop je een meneer deftig on der zo'n bliksemafleider-paraplu ziet voort stappen. Voor de dames werd er nog iets anders uitgevonden. In 1778 droegen de dames in Parijs hoeden met brede randen. Om het lint van deze hoeden was een zilverdraad bevestigd, en aan deze zilverdraad bevond zich een metalen draad, die over de brede rand tot op de grond neerhing en het li chaam van dc dame, die de hoed droeg, niet kon raken. Maar nog de paraplu-bliksemafleider, noch de hoed-bliksemafleider hebben veel opgang gemaakt, ze zijn niet lang gedra gen en al gauw weer helemaal verdwenen. 't Is ook veel eenvoudiger om tijdens een onweer maar even te schuilen. Als je er maar om denkt, nooit te schuilen bij een alleenstaande boom, paal, of iets dergelijks. Want zo'n boom of paal kan best als blik semafleider dienst doen en als je er dan dicht.bij staat, heb je alle kans getroffen te worden. Opgepast dus, hoor! Een der sneeuwschoensoorten, die het meest aan de naam beantwoorden, wordt in Amerika, vooral in Canada veel ge bruikt. Het instrument bestaat uit een houtvorm, die men het best kan vergelij ken met twee tennisracketten zonder steel. Zij lopen van voren iets op en zijn met een vlechtwerk bespannen. Op deze sneeuw- schoenen moet men gewoon lopen. Een geheel andere soort is de zogenaam de ski, meestal als „sji" uitgesproken. Het is eigenlijk meer een sneeuw-„schaats", dan een sneeuwschoen. Men beweegt zich er veel vlugger mee, dan gewoon lopend, zelfs al gaat men niet een helling af, maar door vlak terrein. Het zijn twee smalle, taaie latten, die van voren iets omgebogen zijn en oplopen. Dit vooreind doet dienst als een soort sneeuwploeg. In het midden, precies uitgebalanceerd bevindt zich de voetbinding. Bij een binding met louter riemen bestaat deze uit twee opstaande ijzeren vleugels, waartussen de teen van de laars geschoven wordt. Een riem loopt dan over deze teen tussen de beide beu gels en achter de laars om, waar de gesp zit. Tegenwooi*dig heeft men veel ijzeren voetsteunen, die scharnierend zijn aange bracht, maar deze hebben het nadeel, dat bij eventuele breuk of het verliezen van een moertje, de gehele voetbinding on bruikbaar is, terwijl men bij riembinding gemakkelijk vervangende delen kan mee voeren. Veelal heeft de skiloper een stok, of twee stokken in de hand, om zich voort te duwen, dan wel verschillende sprongen en bewegingen te kunnen uitvoeren, waar bij hij op de stok moet steunen. Overigens is de skisport een zeer ongevaarlijke. Als men valt rolt men een eindweegs door de poedersneeuw en ziet er hoogstens als een sneeuwpop uit. Maar gebroken ledematen zelden. Aardig is vooral het wedstrijd-springen. Op een heuveltje van circa 30 c.M. hoogte springt men wel twee meter ver. Op een springheuvel van 1 meter hoogte, niet zel den wel 7 meter. De grote kunst is de ski's evenwijdig te houden met de helling, daar anders bij het neerkomen niet de hele ski het vlak raakt, maar men een achtereen volgend neerklappen krijgt van de achter einden van de ski's, gevolgd door de voor einden. De grote springschansen bij inter nationale wedstrijden hebben een hoogte van vier meter. De schans loopt aan het uiteinde iets omhoog, waardoor de sprin ger als het ware in de lucht wordt ge gooid! Door draaien met do armen, die hij zijdelings uitgespreid heeft, bewaart hij zijn evenwicht. Bij het neerkomen veert hij op een knie door. Het onmiddellijke doorglijden breekt de val. Zou men van die hoogte op een vlak veld neerkomen, dan zou men de hals breken, maar juist het feit, dat de vallende beweging dadelijk ïd een glijdende wordt omgezet, maakt 't springen gevaarloos. Als de springer valt, glijdt hij liggende de helling omlaag en komt als een sneeuwpop beneden aan. Hij, die blijft staan, neemt aan het einde van de baan een draai, de zogenaamde „Tele- mark", die men verkrijgt door b.v. in de linkerknie door te zakken, de rechterski vooruit te schuiven en deze dan plotseling schuin voor de ander te plaatsen. Ook de „Christiania" wordt veel gebruikt, een draai, die men bereikt door de ski's te Ja- ten kantelen naar de richting, waarin men wil zwenken. Met de ski's rechtstandig een helling op lopen, gaat niet, daar men dan weer even snel terugglijdt, als men voorwaarts stapt. Daarom moet men zigzag, „in serpentine- gang" noemen de skiërs het, omhoog gaan, clan wel met de benen wijd uitgespreid en' de punten van de ski's buitenwaarts om hoog stappen, hoewel dit uiterst vermoeiend is. In de eerste plaats glijdt men dan toch nog wel eens omlaag en in de tweede plaats moet men de benen zeer wijd uiteen spreiden en de voeten heel ver van elkaar zetten, daar anders de lange achtereinden van de ski's over elkaar gaan liggen. Wil men op een helling omdraaien, en is men b.v. met. de linkerzijde naar de helling toe gekeerd, dan steunt men op de linkerstok, lilt het rechterbeen met ski en al omhoog, draait de ski om en zet die in de juiste richting. Nu wordt de linkerski achterom weer naast de rechter gezet en het is ge beurd. Als men valt, doet men het beste, beide benen, op de rug liggend, omhoog te strekken en de ski's eerst evenwijdig te brengen, daar men bij een valpartij meest al hopeloos in de ski's verward raakt. Na tuurlijk zijn er nog tal van bewegingen, die bij het skilopen dienst doen, als b.v. het remmen door middel van een sneeuw ploeg, die men ,van de ski's vormt. „Stem men" is hiervoor de sportterm. Dan komen de dwarssprongen, het optillen van ski's, teneinde oneffenheden te vermijden, de draai links en de draai rechts, allemaal bewegingen, die men door de practijk ver krijgt. Over het algemeen kan men wel zeggen, dat skilopen spoediger geleerd wordt dan schaatsenrijden, dat horen en dames op middelbare leeftijd soms nog héél goede skilopers kunnen worden, al hebben ze het vroeger nooit gedaan en dat de prachtige tochten, die men maken kan, een veel groter genot verschaffen, dan schaatsenrijden. In het Zwarte Woud b.v. kan men 's winters, op de Feldberg, heerlij ke toeren maken. Zwitserland, clat. al meer voor de verder-gevorderden is, biedt ook gelegenheid in overvloed voor mooie toch ten, waarhij de gevaarsfactor toch heel mi niem is. Het enige bezwaar van het ski lopen is het buitengewoon vermoeiende be stijgen van hoogten. Bij het wedstrijdsprin gen op grote schansen heeft men een lang touw, waaraan de springers zich vastgrij pen, om dan door een paard omhoog te worden getrokken. En nu „Ski-Heil!" van HOE MAKEN WE MOOIE LETTERS? Toen de boekdrukkunst nog niet uitge vonden was. door Else Elckersde Vries. Vóór dat de boekdrukkunst werd uitge vonden, tekende men de letters. Heb je wel eens zo'n oud handschrift gezien? Dat is gewoon prachtig. En vooral de beginletters zijn mooi. Om die letters te maken, werden allerlei kleuren gebruikt, maar vooral goud. Wanneer jullie nu ook eens zulke mooie letters wilt tekenen, is het prettig om die goud-kleurstof te hebben! Weet jc, dat je het zelf kunt maken? Ik zal je zeggen, hóe. Je moet eiwit zo lang kloppen, tot het helemaal stijf is. Dan roer je er wat ver miljoen door. Je krijgt dan een dikke brij. Je doopt er een pen of een fijne penseel in, en zo kun je dus je letters gaan tekenen. Wanneer het droog begint te worden, maak je de letters vochtig met lijmwater, laat het weer wat drogen, maar niet hele maal, en belegt het dan met stukjes blad goud. Wanneer de gouden letter nu hele maal droog is, wrijf je hem glanzend. Nu gaan we eens een mooi spoortreintje maken. En waar zullen we dat van doen, vraag je? Wel, we hebben er niets anders dan wat garcnkolsjes voor nodig. Als je zo'n garenklosje doormidden zaagt en op een ijzeren pen steekt, dan heb je een paar wielen. O ja, dat vergat ik, een paar stukjes hout, een sigarenkistje bijv., hebben we ook nog nodig. Twee reepjes blik op de zijkanten van een smal stukje hout gespijkerd maken een rails (S). Het platform (P) van de locomotief en van de wagons bestaat uit een stuk blik, clat aan de vier zijkanten voorzien is van een lipje (L), waar de assen van de wie len doorgestoken moeten worden. Locomo tief en wagons maken we van karton, dat we met een mooi kleurtje verven. Ook kunnen we het natuurlijk van ons siga renkistjeshout maken (uitzagen) en dan is het natuurlijk nog veel echter! De rails leggen we op een hellend vlak, zodat de trein door zijn eigen gewicht langs de baan kan rollen. Hoe langer de baan is, hoe hoger dus het station van vertrek moet liggen, dat snap je! F.n nu maar aan 't werk! Wat 'n pret zal dat geven!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 15