De B
rabantsche
Brief
PUROL
RUISENDE
EUGD
van D
Zaterdag 7 December 1S35.
SCHAGER COURANT.
Vijfde Blad. No. 9867
Uit onze omgeving.
oudf Uw
handen
zacht
Ulvenhout, 3 December 1935.
Menier,
Wintermaand. Advent.
Donkere dagen voor
JCerstmis.
't Jaar, hoe slecht 't ook
geweest is, hoe armoedig
t het menschdom bedeelde,
(hoe zorgenvol de dagen,
de honderden dagen, ook
waren, 't jaar 1935 is
jweer omgevlogen!
Den schoonen, den kleu-
irigen, den glanzenden zon-
jiezomer is alweer zóó lang
henen, dat we 'r haast geen
herinclering meer aan heb
ben, nou het hout kaal
teugen de lage, grijze lochten geteekend staat. Nou
den storm wekenlang om de huizekes spookt. In de
schoorsteenen loeit. Zelfs 't safranen najaar, gesierd
met de gloeiende tinten van geciseleerd goud, staat
nog slechts als 'n bleeke schim ons voor den geest.
't Is alles weer „bedekt" met de lagen van den
tijd, met de duistere dagen, die stuk voor stuk de
herinderingen overstuiven.
Vooral en dat is 'n klein geheim van 't groote
Scheppingsmysterie, vooral de herinderingen aan
trieste, aan harde, aan wreede gebeurtenissen zijn 't,
die door allen dag het dichtste onderstoven worden.
(Waar dan ook vandaan zal komen de zegwijze:
„den goeien, ouwen tijd").
Want leed, want pijn zelfs, 't is allegaar zoo rap
vergeten. Wat, tusschen 2 haakskes, maar goed is,
anders was de weareld rap uitgestorven!
Wat ik daar allemaal mee zeggen wil, amico?
Wel, ditte!
Als 't 'nen kwajen dag weer is, als de weareld
gesmoord zit in den reuzen vuist van storm-en-ontij,
dan is het, of de zon nooit meer schijnen zal.
Als de wegels zwart zijn van water, den buiten
duister van en der tot ender, dan kunt g' oew eigen
geen zonnige wegels, geenen peerlenden buiten meer
voorstellen.
Den mensch z'n zielement is lijk 'n weerglas, 't On
dergaat, met 'n trilling in z'n spanyeer, de stemmin
gen van buiten.
Zoomin 't weerglas hersens heeft, zoomin heeft 't
zielement hersens.
Beiden reageeren op spanningen van buiten; op
mooi weer en geluk, op storm en teugenslag.
Maar wel heeft den mensch naast z'n zielement
zijn verstand,- den regulator van zijn „weerglas".
Sommigen daarnaast nog huilie vast Geloof, den
zachten olie voor den regulator van 't weerglas.
En de kunst om het instrument „rfiensch" perfect
te laten „loopen", de ware levenskunst, is: „weer
glas"; „regulateur" en „olie" te laten samenwerken,
om de menschenmachine tot éénen harmonieuzen
toerengang te voeren.
Dón dat wilde-n-ik zeggen, amico, dan kan
zijn „weerglas" zoo dikkels „slechts weer" aanwij
zen als de tijen ook brengen, maar dan ook regu
leert den olievetten regulateur de „machine". Dan
r rak wéét den mensch, dat alle leed uitzichtloos 1 ij k t,
maar dat de zon tóch ooit weer schijnen zal!
Dat is, wa 'k zeggen wilde.
*t Is van zoo'n groot belang deuze eenvoudige din
gen goed te weten! Deuze dingen, die den mensch
■tóch al weet, toch beter te leeren weten!
Want het maakt zoo'n eindeloos-groot verschil, hoè
ge oew kruiske draagt. En de waereld is vól van
kruisdragers!
Ik heb tenminste in heel m'n lange leven nog nie
mand gekend, of hij was geteekend met de lidteekens
van zware kruisbalken, die op z'n donderement had
den gedrukt.
Die lidteekens doen geen pijn!
Ja, één toch!
Dat van zelfverwijt.
Dat blijft schrijnen.
Maar den mensch, die dat voorkomt, die is 'n goed
end op dreef om 's morgens z'n kruis over den schou
wer te gooien en te zeggen: „kom maar óp, knaap;
't is rap avond en dan zet ik oe weer in den hoek".
'n Zwaar gedragen kruis komt van 'n licht-gewogen
geloof.
Waarmee niet gezegd is, dat ge Onzenl ie venheer
van z'n kruis mot bidden om 'n „wonder", 'n Echt
geloof zit dieper, dan in „hulproepen".
Ik ben den Blaauwe wel 's teugengekomen, dat
ie liep te fluiten, zijnen kop 'n bietje gebogen,, de
handen in de zakken. En dat ik dan vroeg: „ollee,
Tiest, gaat ie goed?"
Den Blaauwe lachte flauwkes maar hij
lachte. Stopte z'n fluitdeuntje en zei: „Dré, 't gaat zoo
beroerd, da 'k ginnen uitweg meer zie!" Meteen wie
ren z'n oogen troebel-rood.
„As ik oe helpen kan, Tiest? Ge wit, geren!"
Hij schudde zijnen kop, keek peinzend naar de
bosschen of zoo iets, lachte weer 'ns, schudde weer
zijnen bleeken kop en zei: „Olleen Ónzenlievenheer
kan me uit deus moeilijkheden halen Dré, saluu!"
En zacht-fluitende beende-n-ie verder.
Op 'nen Zondagmorgen, in de kerk, sloeg den Fielp,
't was dalijk na de consecratie, twee rijen over
met z'n „schepnetje", z'n collectezakske. Ik denk zoo:
„wa zou er aan den Fielp haperen?"
Na de Mis wachtte-n-ik 'm op.
„Ha, den Fielp! Alles kits, bakker?"
Zijnen mond trok ineens als 'nen zwaren kerf door
zijnen grooten, witten kop.
„Mneeë", zuchtte-n-ie: „de kwetsie is deuze, da
ze m'n iepeteek ebben hopgezeed en da'k gin meuge-
lijk-eid zie, om aan 'n nuuwe te komen!"
„Sodemearel, Fielp! En nouw?"
„En nouw? Nouwverkoopen ze m'n huis, m'n
zaak, m'n bakkerij onder m'n gewitwel uit en
dan Witte ge 't Dré?"
„Ga-d-is naar
,,'k Ben ieveraans al gewiest! 'k Loop al drie maan
den van Erodus naar Pilatus, maar
Toen zweeg ie.
Ik zweeg ook. Prakizeerde.
Ineens zei ie: „Dré, denkt er om. Vanmiddag 'n alf
huurke vroeger in „de Gouwen" veur de propperij.
Me motten de kwetsie van den pot regelen. Die is
weer 'n jaar houd. Dus we motten de potvertering
hurgeliseeren! Ou-doe!"
In dezelfde week kwam ie me vertellen dat den
notaris 'm had gezegd: „has ie duuzend gulden
hafdee, zou den iepeteek-ouwer z'n iepetikske laten
staan!"
Ik wil maar zeggen, amico: ook op ons dorpke
vallen de klappen van den tijd.
Maar Sinterklaas zal er niet onder gebukt gaan!
Verlejen week heb ik oe al een en ander geschre
ven over de viering van 't feest. Over den Fielp, die
,,'nen schoonen mensch, flink gebouwd, 'nen stati-
gen ruiter, 'nen man van woorden, van beschaving"
had uitgezocht volgens z'n eigen verklaringen: „om
als Sinterklaas op den „witten schimmel" 'n goed
figuur te slaan!" En hoe ie toen Zondag zélf voor den
dag kwam als den goeien Sint, onder den strijd
kreet: „Hulvenout mot hekselsior!"
Van 't bonnenstelsel heb ik oe al iets laten weten.
De daarvoor aangemelde middelstaanders (en ik
geloof niet, dat zelfs 't pett.enwinkeltje oversloeg) ge
ven bonnen, voor alles wat we bestejen, van verlejen
week af!
Tot de kasteleins doen er aan mee! En ik kan oe
zeggen: daar wordt hard gewerkt voor den eersten
prijs...!
Onze winkelierkes ochèrm, varen er wèl bij!
Zelfs den Fielp heeft z'n eigen gewaagd aan mar
sepeinen kunststukken. Van alle mogelijke dingen
bij 'm thuis heeft ie vormen gegoten. Zöodat ge bij
'm koopen kunt: zijnen voorzittershamer in suiker
goed. Zijnen inktpot (nog van z'n Raadslidjubileum)
zijnen tabakspot in chocola. De beeldekens uit z'n
vrouw heuren salon staan allemaal in kleuren en
geuren voor z'n raam, tot de schemerlamp-van-de-
kermis toe...!"
Alle Ulvenhoutsche Sinterklaastafels kunnen ge
meubileerd worden, met den Fielp z'n huisraad.
„Rijksdaalders" en „guldens"...! Genoeg om alle
„iepetikskes" af te doen van „eel Huivenhout", lig
gen te glimmen voor z'n raam. Ook is er 'nen wed
strijd gaande, dien ik verlejen week al aankondigde
als ,,'nen soortement van schoonheidswedstrijd voor
mannen!"
Ge verstaat, zoo'nen wedstrijd en dan van Mannen
van Ulvenhout, die 's Zaterdags bij den Guust komen
mee 'nen baard waarteugen zijn messen 't grif af
leggen, ge verstaat dat hier wat schoons te beleven
is, op den oogènblik.
Want ze hebben d'r eigen allemaal laten fotogra
feeren, na dat ze op z'n mooist waren.
Ik heb ook maar mee gedaan, omdat de propclub
hors concours dan altij, buiten mededinging
wilde meewerken ter... opluistering!
Sinterklaas staat er natuurlijk ook bij! Schitterend
met den rooien tabbaard, den glanzend grijzen baard
en den gouwen staf. Alleen heeft ie, „om den wed
strijd moeilijk te maken", 'n bolhoedje op z'n hoofd,
'n Hoedje dat er in z'n soort best zal mogen zijn,
maar dat er uitziet als 'n idiootje, omdat den Fielp
zijnen kop veul te „uitgebreid" is. (Vanwege zijn
„brein", denk ik).
In ieder geval: Sinterklaas met 'n bolhoedje is iets
nieuws. We staan dan ook ferm voor schandaal tus
schen den Fielp zijn suikeren huisraad in zijn eta
lage.
Den Blaauwe is zwarten knecht, Assïepan. Die
heeft 't ook moeilijk willen maken en dus 'n kapot-
hoedje opgezet met 'n veerke en keelbandjes. Dat
zwarte smoel, met die heel lichte oogskes van 'm, on
der dat kapotje, maakt 't schandaal bijna volmaakt.
Den Joep, vader van elf kinders en die thuis de
rol vervult van „oudsten zeun", dus ongenadig onder
den pantoffel zit, den Joep, is heelegaar onken
baar. Hij stelt voor: „de vrouw met den. baard". Hij
draagt 'nen baard tot 'n middel en loopt-op-alle-da-
gen. Trui d'ren bonten schort omspant 'm met veul
moeite. Verder kijkt ie zoo scheel (om 't moeilijk te
maken!) als 'nen otter en op zijnen kop zit 'n kanten
muts met venijnige blommekes.
De kleinen Joost, 't weareldkampioeneke, is aan-
getrejen in den Jaan zijn uniform (Janus gaat toch
met pensioen...!) maar omdat vooral de pet te groot
was, wat met geen twintig kranten te redden viel,
heeft ie den Fielp zijnen mijter opgezet. Oók 'n heel
origineel gedacht op 't gebied van veldwachters.
Vooral omdat den mijter ook te groot was en dus op
zijnen rug en op z'n wenkbrauwen staat.
Ikzelvers compareer als matrooske en 'k zie er zoo
„schattig" uit, dat Trui me herkend heeft aan m'n
wratje opder m'n strot, want ik heb natuurlijk 'n
bloot halske, vanwege den braniekraag.
Trui heeft naar aanleiding van mijn medewerking
aan deuzen schoonheidswedstrijd, 'n gloedvolle tóe-
spraak teugen me gehouwen. Vanweuge den gloed,
kan de toespraak niet in oewen krant...!
In alle winkels staan dergelijke foto's van den Ul-
venhoutschen middelstaand. Maar dan personeelsge-
wijze!
Wij vormen de eenige groep, 'n dichterlijke vrijheid
ons -„toegestaan" door ons, omdat we buiten mede
dinging te blijven, (om anderen 'n kans op prijs te
geven!)
Ge. begrijpt: daar is zoo nog al iets komen luiën
toen onze groep in den Fielp z'n broodsjees bij den
fotograaf kwam. Vooral omdat alle standen en hou
dingen gewetensvol werden uitgeprobeerd.
Zoo wou den Joep eerst op den Fielp zijnen schoot
zitten... 't Was 'n aardig spanneke, den gebolhoeiden
Sint met de vrouw-met-den-baard. „Maar om redenen
van triptiek, van trictac, van tactiek", raaide Sint
Fielippus deuze pose haf!
'n Leut g'ad, amico, 'n leut... Ik heb op 'n oogènblik
m'n matrozenpetje aan flarden gebeten...!
Ja, 't is 'nen kwaaien tijd.
Wij hebben 'm de leste dagen maar 'ns flink on
der z'n... eh gewitwel getrapt!
En nou schei 'k er af, want Trui maakt zoo'n la-
wijt met den pappot en de twee lepels, of er 'n duel
op den gabel gevoerd wordt daar achter de platte-
buis.
Dus: veul groeten van Trui en als altij geen haar-
ke minder van oewen toet a voe
DRé.
ANNA PAULOWNA
BREEZAND.
Uitvoering van „De Lofstem".
Woensdagavond gaf de Chr. Zangvereeniging „De
Lofstem", directeur de heer Joh. F. Asma van Den
Helder, een uitvoering in het gebouw der Ned.
Herv. Evangelisatie.
Na gemeenschappelijken zang en het afsmeeken
van den zegen door den heer P. Boon, las deze
Psalm 138 en heette daarna de aanwezigen welkom.
Gaarne had spr. dat welkom aan meerderem toege
roepen, maar hij wilde zich niet verdiepen in wat
de oorzaak kon zijn, dat het bezoek geringer was
dan bij vorige uitvoeringen, doch liever, herinnerend
aan de gelezen Psalm, onderstrepen waarvoor men
dezen avond samenkwam. Dat was om te zingen en
te luisteren naar den zang van „de wegen des Hee-
ren en van des Heeren heerlijkheid". Spr. hoopte
dat de toehoorders niet enkel met het oor, maar
ook met de ziel zouden luisteren, opdat zij 't zingen
zouden verstaan en aan 't eind van den avond God
zouden danken voor dit samenzijn.
Met het krachtig gezongen Bondslied opende „De
Lofstem" nu het programma en vervolgde met God
is mijn lied. Als afwisseling speelde daarop een
clubje jongens op fluiten en mondorgels een paar
bekende liederen. Waren zij bij hun eerste optreden
in het openbaar wat zenuwachtig en wilden daarom
graag even vlugger spelen dan hun dirigent aangaf,
later letten ze beter op hem en brachten 't er aar
dig af. Ook de volgende koornummers wisselden zij
met hun spel af, terwijl een andere afwisseling van
den koorzang gegeven werd door een dubbelkwartet
en een duo van sopraan en alt met orgelbegeleiding
van mej. Kokelaar van Den Helder. Van de koor-
nummers noemen we nog als de best geslaagde
Avondlied en Zangersmarsch. Bij Psalm 24 werd,
zooals de heer Boon ook in z'n slotwoord opmerkte,
met Purol!
Harde, ruwe
of gesprongen handen worden
in één nacht, gaaf en zacht met
't Beste voor de handen.
Doos 30 en 60 ct. Tube 80 et.
Bij Apothekers en Drogisten.
te geforceerd gezongen, omdat het koortje eigenlijk
te klein was voor dit nummer.
In dat slotwoord wekte de heer Boon dan ook op
het koor te versterken. Met samenzang en dank
gebed werd de avond besloten.
(Door overvloed van copie eerst heden geplaatst).
WINKEL
LUTJEWINKEL.
Evenals vorige jaren was door de oudercommissie
alhier een Sint Nicolaasfeest voor de kinderen van
de lagere school georganiseerd en door inteekening
op lijsten door inwoners mogelijk gemaakt, zoodat
Woensdagavond in het lokaal van den heer Zeeman
een geroezemoes van kinderstemmen weerklonk en
af en toe toepasselijk gezang in afwachting van den
hoogen gast die verwacht werd.
Onder leiding van het onderwijzend personeel
werden aardige stukjes ten tooneele gebracht en
tractaties volgden elkaar op.
Te ruim 7 uur kwam de goede Sint met zijn
Pieterbaas binnen, begroet met een uitbundig ge
juich en gezang van de kinderen.
Sint Nicolaas sprak de kinderen minzaam toe en
genoot blijkbaar van de stukjes die voor hem ten
tooneele werden gebracht.
Toen kwam het hoogtepunt, waarbij menig hartje
sneller geklopt zal hebben, want ieder kind van de
school moest bij meneer Kapoentje op het tooneel
komen om het toebedachte geschenk in ontvangst
te nemen en dit was voor enkelen een zware gang,
omdat hun gewetentje begon te spreken, want St.
Nicolaas had het boek met- al hun pekelzonden
voor zich liggen, waar zelfs gevallen van plagiaat
en insubordinatie in'voorkwamen, zij het in lichten
graad.
Een vermanende toespraak had steeds het ge-
wenschte gevolg, zoodat het met de roe en zak
van Zwarte Piet gelukkig bij een dreiging bleef:
wel een bewijs, dat de jeugd van Lutjewinkel wel
eens gewoon ondeugend, maar niet slecht is.
Nadat ieder het zijne had gekregen, nam de Sint
met zijn knecht afscheid, want hij had nog meer
te doen, maar niet voordat hij nog eens was toe
gezongen.
Een aardige geste van den Middenstand was het
nog, dat die ter gelegenheid hiervan voor elk kind
een taai-taai beschikbaar had gesteld.
Kinderen zoowel als ouderen gingen ten hoogste
voldaan naar huis en zullen ongetwijfeld nog na-
gedroomd hebben.
(Door overvloed van copie eerst heden geplaatst).
HARENKARSPEL
DIRKSHORN.
Naar men mededeelde heeft de heer Pijper, café
houder alhier, het gunstig bekend staand gezelschap
„Het Intiem Tooneel" van Bergen uitgenoodigd, het
boeiende tooneelwerk van Inte Onsman, „Het licht
in den nacht" op te voeren den 2en Kerstdag.
Gezien de gunstige beoordeelingen en de meer
dan 50 succesvolle opvoeringen van dit stuk door
genoemde tooneelclub, wacht den liefhebbers een
mooien tooneelavond.
Men lette dus op de advertentie.
door
MARGARET PEDDLER.
Feuilleton
47.
Weer kwam de herinnering aan dien nacht in de
hut boven, en haar lippen begonnen te trillen. Ze
was zoo volmaakt veilig bij hem geweest. Zelfs niet
uit eigen hartstocht en de hare het feit dat ze al
leen waren had hem zijn zelfbeheersching doen
Verliezen.
„Oh, Terry, Terry!" kreunde ze. „Als je me maar
geschreven had... als je maar niet zoo trotsch was
geweest."
„Oh, Terry, Terry!" kreunde ze. „Als je me maar
geschreven had... als je maar niet zoo trotsch was
geweest."
Als... als... De oudste en droefste kreet der mensch-
heid! Als.
„Ik weet dat ik een groote dwaas was", gaf hij
heesch te kennen. „Ik was echter vast besloten je
niet te schrijven alvorens ik je iets kon aanbieden.
Het leek me zoo mooi toe te wachten, totdat ik dan
bij je kon komen. Mooi!" herhaalde hij cynisch en
vol zelfverwijt.
„Terwijl het eenige wat een vrouw noodig heeft,
liefde is", mompelde Phil. „Op de rest kan ze ge
makkelijk wachten". Phil staarde voor zich uit; het
leek alsof ze tot zichzelf sprak en Terry op dit
oogènblik zelfs vergeten was.
„Heb je de liefde nu dan niet langer noodig?" Hij
greep haar bijna ruw bij de schouders en dwong
haar hem aan te zien. „Heb je liefde nu niet langer
noodig, Phil?" drong hij aan. „Mijn liefde, niet die
van Timothy. Ik heb je hierheen gebracht om ant
woord op die vraag te krijgen. Hier zul je niet an
ders dan de waarheid kunnen spreken."
Zijn oogen bleven de hare vasthouden, lieten niet
los. Het was haar evenwel onmogelijk iets uit te
brengen. Elke zenuw in haar lichaam verlangde
naar zijn liefkoozing... naar den druk van zijn ar
men om haar heen. Doch tenslotte gelukte het haar
zich te bevrijden.
„Oh, ga toch weg. Ga om Godswil weg." Ze leunde
tegen den muur aan, en hield haar handen voor de
oogen.
„Je moet weggaan, Terry" ging ze voort. „Maar je
kunt het verlangde antwoord krijgen. Ik heb jouw
liefde noodig. Alleen jouw liefde."
Hij liep op haar toe, wilde haar opnieuw omvat
ten, doch ze weerde hem af. „Ik heb jouw liefde
meer noodig dan iets anders op de wereld. Maar...
ik mag die niet aannemen. Dat moet je toch begrij
pen. Ik... mag die... niet aannemen." Ze hield op
en er voer een rilling door haar leden. Kleine zweet
droppels parelden bp haar bovenlip. „Ik heb een
vergissing begaan... jij ook. Dat ziet men later in. En
nu kan die fout niet meer hersteld worden... ten
koste van Timothy. We moeten eerlijk spel spelen.
Oh, Terry, maak het toch niet te moeilijk voor me."
Bij de laatste woorden had ze haar handen kreunend
opgeheven.
Terry leed evenwel zelf zoo onbeschrijflijk, dat hij
voor het oogènblik de smarten van een ander niet
kon voelen. Het eenige wat hij heel duidelijk wist
was... dat ze hem verstiet.
„Is dat je laatste woord?" vroeg hij zacht, en
weer was die vastberaden trek om zijn lippen ver
schenen. Ze knikte bevestigend.
Hij ging bij de deur van de kapel terzijde staan
om haar voorbij te laten. De zonnestralen speelden
met haar koperkleurig haar en het blauw der zee
weerkaatste zich in haar oogen.
„Goed dan," zei hij kortaf. „Ga weg... ga maar
weg als je wilt. Vergeet echter niet, dat het niet
mijn laatste woord is geweest!"
HOOFDSTUK XXIX.
Tusschen het oude en het nieuwe.
„Vaarwel, mijn lieveling. Als ik terug ben trouwen
we, en dan zullen we samen een heerlijk leven heb
ben."
Voordat Timothy naar Parijs vertrok had hij Phil
deze woorden in het oor gefluisterd. En in zijn laat-
sten brief had hij geschreven dat hij over een week
weer bij haar zou wezen.
Een week... Een paar dagen van die week waren
nu al voorbij. Phil zal voor het haardvuur in de
huiskamer en in die oogenblikken drong het heel
duidelijk tot haar door, dat een gedeelte van haar
leven weldra voorbij was, en een ander deel... het
vreemde, onbekende... het deel waarin ze Timothy's
vrouw zou zijn niet ver meer verwijderd lag. Bij
die gedachte bonsde haar hart met doffe slagen^
maar toch was ze niet zoo verdrietig en zenuwach
tig als kort geleden. Ze had zich den laatsten tijd
met het idee verzoend trachten te maken en ze aan
vaardde hetgeen komen zou met een zekere kalmte,
waartoe ze zich zelf nimmer in staat had geacht.
Er waren thans twee maanden verloopen na hun
vertrek van „The Grange"; het oude familieleven
van Torrenby was tot een einde gekomen en de
tijd welken Phil in Londen had doorgebracht, leek
haar een zekeren stilstand toe tusschen de beëindi
ging van het oude bestaan en het begin van het
nieuwe leven.
Het was zeer verdrietig geweest van „The Gran
ge", dat oude, dierbare huis te moeten weggaan, en
Phil had het gevoel gehad, alsof die heerlijke dagen
nimmer meer terug konden komen. Het viel dan
ook niet te ontkennen dat vaak een overweldigend
heimwee over haar gekomen was. Timothy was en
kele dagen vroeger uit Torrenby vertrokken, en er
werd afgesproken dat Budge achter zou blijven om
zoowel over „Langmoor Farm" als „The Grange"
toezicht te houden.
Met zijn vieren, tante Jem, Piers, Venetia en zij,
waren ze toen uit Torrenby weggegaan.
En om alles nog droeviger te maken was er een
fijne motregen neergevallen, waax-door de tuin en
het huis in een grauwgrijzen nevel werden gehuld.
Ze had nog zoo lang mogelijk omgekeken, terwijl ze
naar het station reden en in die oogenblikken wist
ze, dat ze niet meer als hetzelfde meisje daar terug
zou komen... Nee, ze keerde er als Timothy's vrouw
terug.
Later had het nieuwtje van het wonen in Londen
de scherpe kanten van die laatste herinnering wat
doen afgaan. Bovendien had ze het erg druk: ze
was de aanstaande vrouw van een schatrijken man,
die tegelijk een populaire schrijver genoemd kon
worden, en hij kende heel wat menschen, die Phil
met open armen ontvingen, en haar de noodige af
leiding zouden bezorgen. Daarenboven reed hij vrij
wel iederen morgen met haar in de Row, leerde haar
een auto besturen en woonde alle goede tooneelvoor-
stellingen met haar bij. Phil was dus eigenlijk in een
maalstroom van genoegens geraakt, waardoor er
niet veel tijd scheen te zijn zich in herinneringen van
het verleden te verdiepen.
Haar grootste verzoeking had ze onder de oogen
moeten zien, toen ze met Terry de kapel en de hut
van „De Heilige Hubertus" bezocht. Hij had alles ge
probeerd wat slechts mogelijk was om haar van