De B rabantsche Brief PUROL RUISENDE EUGD van D Zaterdag 7 December 1S35. SCHAGER COURANT. Vijfde Blad. No. 9867 Uit onze omgeving. oudf Uw handen zacht Ulvenhout, 3 December 1935. Menier, Wintermaand. Advent. Donkere dagen voor JCerstmis. 't Jaar, hoe slecht 't ook geweest is, hoe armoedig t het menschdom bedeelde, (hoe zorgenvol de dagen, de honderden dagen, ook waren, 't jaar 1935 is jweer omgevlogen! Den schoonen, den kleu- irigen, den glanzenden zon- jiezomer is alweer zóó lang henen, dat we 'r haast geen herinclering meer aan heb ben, nou het hout kaal teugen de lage, grijze lochten geteekend staat. Nou den storm wekenlang om de huizekes spookt. In de schoorsteenen loeit. Zelfs 't safranen najaar, gesierd met de gloeiende tinten van geciseleerd goud, staat nog slechts als 'n bleeke schim ons voor den geest. 't Is alles weer „bedekt" met de lagen van den tijd, met de duistere dagen, die stuk voor stuk de herinderingen overstuiven. Vooral en dat is 'n klein geheim van 't groote Scheppingsmysterie, vooral de herinderingen aan trieste, aan harde, aan wreede gebeurtenissen zijn 't, die door allen dag het dichtste onderstoven worden. (Waar dan ook vandaan zal komen de zegwijze: „den goeien, ouwen tijd"). Want leed, want pijn zelfs, 't is allegaar zoo rap vergeten. Wat, tusschen 2 haakskes, maar goed is, anders was de weareld rap uitgestorven! Wat ik daar allemaal mee zeggen wil, amico? Wel, ditte! Als 't 'nen kwajen dag weer is, als de weareld gesmoord zit in den reuzen vuist van storm-en-ontij, dan is het, of de zon nooit meer schijnen zal. Als de wegels zwart zijn van water, den buiten duister van en der tot ender, dan kunt g' oew eigen geen zonnige wegels, geenen peerlenden buiten meer voorstellen. Den mensch z'n zielement is lijk 'n weerglas, 't On dergaat, met 'n trilling in z'n spanyeer, de stemmin gen van buiten. Zoomin 't weerglas hersens heeft, zoomin heeft 't zielement hersens. Beiden reageeren op spanningen van buiten; op mooi weer en geluk, op storm en teugenslag. Maar wel heeft den mensch naast z'n zielement zijn verstand,- den regulator van zijn „weerglas". Sommigen daarnaast nog huilie vast Geloof, den zachten olie voor den regulator van 't weerglas. En de kunst om het instrument „rfiensch" perfect te laten „loopen", de ware levenskunst, is: „weer glas"; „regulateur" en „olie" te laten samenwerken, om de menschenmachine tot éénen harmonieuzen toerengang te voeren. Dón dat wilde-n-ik zeggen, amico, dan kan zijn „weerglas" zoo dikkels „slechts weer" aanwij zen als de tijen ook brengen, maar dan ook regu leert den olievetten regulateur de „machine". Dan r rak wéét den mensch, dat alle leed uitzichtloos 1 ij k t, maar dat de zon tóch ooit weer schijnen zal! Dat is, wa 'k zeggen wilde. *t Is van zoo'n groot belang deuze eenvoudige din gen goed te weten! Deuze dingen, die den mensch ■tóch al weet, toch beter te leeren weten! Want het maakt zoo'n eindeloos-groot verschil, hoè ge oew kruiske draagt. En de waereld is vól van kruisdragers! Ik heb tenminste in heel m'n lange leven nog nie mand gekend, of hij was geteekend met de lidteekens van zware kruisbalken, die op z'n donderement had den gedrukt. Die lidteekens doen geen pijn! Ja, één toch! Dat van zelfverwijt. Dat blijft schrijnen. Maar den mensch, die dat voorkomt, die is 'n goed end op dreef om 's morgens z'n kruis over den schou wer te gooien en te zeggen: „kom maar óp, knaap; 't is rap avond en dan zet ik oe weer in den hoek". 'n Zwaar gedragen kruis komt van 'n licht-gewogen geloof. Waarmee niet gezegd is, dat ge Onzenl ie venheer van z'n kruis mot bidden om 'n „wonder", 'n Echt geloof zit dieper, dan in „hulproepen". Ik ben den Blaauwe wel 's teugengekomen, dat ie liep te fluiten, zijnen kop 'n bietje gebogen,, de handen in de zakken. En dat ik dan vroeg: „ollee, Tiest, gaat ie goed?" Den Blaauwe lachte flauwkes maar hij lachte. Stopte z'n fluitdeuntje en zei: „Dré, 't gaat zoo beroerd, da 'k ginnen uitweg meer zie!" Meteen wie ren z'n oogen troebel-rood. „As ik oe helpen kan, Tiest? Ge wit, geren!" Hij schudde zijnen kop, keek peinzend naar de bosschen of zoo iets, lachte weer 'ns, schudde weer zijnen bleeken kop en zei: „Olleen Ónzenlievenheer kan me uit deus moeilijkheden halen Dré, saluu!" En zacht-fluitende beende-n-ie verder. Op 'nen Zondagmorgen, in de kerk, sloeg den Fielp, 't was dalijk na de consecratie, twee rijen over met z'n „schepnetje", z'n collectezakske. Ik denk zoo: „wa zou er aan den Fielp haperen?" Na de Mis wachtte-n-ik 'm op. „Ha, den Fielp! Alles kits, bakker?" Zijnen mond trok ineens als 'nen zwaren kerf door zijnen grooten, witten kop. „Mneeë", zuchtte-n-ie: „de kwetsie is deuze, da ze m'n iepeteek ebben hopgezeed en da'k gin meuge- lijk-eid zie, om aan 'n nuuwe te komen!" „Sodemearel, Fielp! En nouw?" „En nouw? Nouwverkoopen ze m'n huis, m'n zaak, m'n bakkerij onder m'n gewitwel uit en dan Witte ge 't Dré?" „Ga-d-is naar ,,'k Ben ieveraans al gewiest! 'k Loop al drie maan den van Erodus naar Pilatus, maar Toen zweeg ie. Ik zweeg ook. Prakizeerde. Ineens zei ie: „Dré, denkt er om. Vanmiddag 'n alf huurke vroeger in „de Gouwen" veur de propperij. Me motten de kwetsie van den pot regelen. Die is weer 'n jaar houd. Dus we motten de potvertering hurgeliseeren! Ou-doe!" In dezelfde week kwam ie me vertellen dat den notaris 'm had gezegd: „has ie duuzend gulden hafdee, zou den iepeteek-ouwer z'n iepetikske laten staan!" Ik wil maar zeggen, amico: ook op ons dorpke vallen de klappen van den tijd. Maar Sinterklaas zal er niet onder gebukt gaan! Verlejen week heb ik oe al een en ander geschre ven over de viering van 't feest. Over den Fielp, die ,,'nen schoonen mensch, flink gebouwd, 'nen stati- gen ruiter, 'nen man van woorden, van beschaving" had uitgezocht volgens z'n eigen verklaringen: „om als Sinterklaas op den „witten schimmel" 'n goed figuur te slaan!" En hoe ie toen Zondag zélf voor den dag kwam als den goeien Sint, onder den strijd kreet: „Hulvenout mot hekselsior!" Van 't bonnenstelsel heb ik oe al iets laten weten. De daarvoor aangemelde middelstaanders (en ik geloof niet, dat zelfs 't pett.enwinkeltje oversloeg) ge ven bonnen, voor alles wat we bestejen, van verlejen week af! Tot de kasteleins doen er aan mee! En ik kan oe zeggen: daar wordt hard gewerkt voor den eersten prijs...! Onze winkelierkes ochèrm, varen er wèl bij! Zelfs den Fielp heeft z'n eigen gewaagd aan mar sepeinen kunststukken. Van alle mogelijke dingen bij 'm thuis heeft ie vormen gegoten. Zöodat ge bij 'm koopen kunt: zijnen voorzittershamer in suiker goed. Zijnen inktpot (nog van z'n Raadslidjubileum) zijnen tabakspot in chocola. De beeldekens uit z'n vrouw heuren salon staan allemaal in kleuren en geuren voor z'n raam, tot de schemerlamp-van-de- kermis toe...!" Alle Ulvenhoutsche Sinterklaastafels kunnen ge meubileerd worden, met den Fielp z'n huisraad. „Rijksdaalders" en „guldens"...! Genoeg om alle „iepetikskes" af te doen van „eel Huivenhout", lig gen te glimmen voor z'n raam. Ook is er 'nen wed strijd gaande, dien ik verlejen week al aankondigde als ,,'nen soortement van schoonheidswedstrijd voor mannen!" Ge verstaat, zoo'nen wedstrijd en dan van Mannen van Ulvenhout, die 's Zaterdags bij den Guust komen mee 'nen baard waarteugen zijn messen 't grif af leggen, ge verstaat dat hier wat schoons te beleven is, op den oogènblik. Want ze hebben d'r eigen allemaal laten fotogra feeren, na dat ze op z'n mooist waren. Ik heb ook maar mee gedaan, omdat de propclub hors concours dan altij, buiten mededinging wilde meewerken ter... opluistering! Sinterklaas staat er natuurlijk ook bij! Schitterend met den rooien tabbaard, den glanzend grijzen baard en den gouwen staf. Alleen heeft ie, „om den wed strijd moeilijk te maken", 'n bolhoedje op z'n hoofd, 'n Hoedje dat er in z'n soort best zal mogen zijn, maar dat er uitziet als 'n idiootje, omdat den Fielp zijnen kop veul te „uitgebreid" is. (Vanwege zijn „brein", denk ik). In ieder geval: Sinterklaas met 'n bolhoedje is iets nieuws. We staan dan ook ferm voor schandaal tus schen den Fielp zijn suikeren huisraad in zijn eta lage. Den Blaauwe is zwarten knecht, Assïepan. Die heeft 't ook moeilijk willen maken en dus 'n kapot- hoedje opgezet met 'n veerke en keelbandjes. Dat zwarte smoel, met die heel lichte oogskes van 'm, on der dat kapotje, maakt 't schandaal bijna volmaakt. Den Joep, vader van elf kinders en die thuis de rol vervult van „oudsten zeun", dus ongenadig onder den pantoffel zit, den Joep, is heelegaar onken baar. Hij stelt voor: „de vrouw met den. baard". Hij draagt 'nen baard tot 'n middel en loopt-op-alle-da- gen. Trui d'ren bonten schort omspant 'm met veul moeite. Verder kijkt ie zoo scheel (om 't moeilijk te maken!) als 'nen otter en op zijnen kop zit 'n kanten muts met venijnige blommekes. De kleinen Joost, 't weareldkampioeneke, is aan- getrejen in den Jaan zijn uniform (Janus gaat toch met pensioen...!) maar omdat vooral de pet te groot was, wat met geen twintig kranten te redden viel, heeft ie den Fielp zijnen mijter opgezet. Oók 'n heel origineel gedacht op 't gebied van veldwachters. Vooral omdat den mijter ook te groot was en dus op zijnen rug en op z'n wenkbrauwen staat. Ikzelvers compareer als matrooske en 'k zie er zoo „schattig" uit, dat Trui me herkend heeft aan m'n wratje opder m'n strot, want ik heb natuurlijk 'n bloot halske, vanwege den braniekraag. Trui heeft naar aanleiding van mijn medewerking aan deuzen schoonheidswedstrijd, 'n gloedvolle tóe- spraak teugen me gehouwen. Vanweuge den gloed, kan de toespraak niet in oewen krant...! In alle winkels staan dergelijke foto's van den Ul- venhoutschen middelstaand. Maar dan personeelsge- wijze! Wij vormen de eenige groep, 'n dichterlijke vrijheid ons -„toegestaan" door ons, omdat we buiten mede dinging te blijven, (om anderen 'n kans op prijs te geven!) Ge. begrijpt: daar is zoo nog al iets komen luiën toen onze groep in den Fielp z'n broodsjees bij den fotograaf kwam. Vooral omdat alle standen en hou dingen gewetensvol werden uitgeprobeerd. Zoo wou den Joep eerst op den Fielp zijnen schoot zitten... 't Was 'n aardig spanneke, den gebolhoeiden Sint met de vrouw-met-den-baard. „Maar om redenen van triptiek, van trictac, van tactiek", raaide Sint Fielippus deuze pose haf! 'n Leut g'ad, amico, 'n leut... Ik heb op 'n oogènblik m'n matrozenpetje aan flarden gebeten...! Ja, 't is 'nen kwaaien tijd. Wij hebben 'm de leste dagen maar 'ns flink on der z'n... eh gewitwel getrapt! En nou schei 'k er af, want Trui maakt zoo'n la- wijt met den pappot en de twee lepels, of er 'n duel op den gabel gevoerd wordt daar achter de platte- buis. Dus: veul groeten van Trui en als altij geen haar- ke minder van oewen toet a voe DRé. ANNA PAULOWNA BREEZAND. Uitvoering van „De Lofstem". Woensdagavond gaf de Chr. Zangvereeniging „De Lofstem", directeur de heer Joh. F. Asma van Den Helder, een uitvoering in het gebouw der Ned. Herv. Evangelisatie. Na gemeenschappelijken zang en het afsmeeken van den zegen door den heer P. Boon, las deze Psalm 138 en heette daarna de aanwezigen welkom. Gaarne had spr. dat welkom aan meerderem toege roepen, maar hij wilde zich niet verdiepen in wat de oorzaak kon zijn, dat het bezoek geringer was dan bij vorige uitvoeringen, doch liever, herinnerend aan de gelezen Psalm, onderstrepen waarvoor men dezen avond samenkwam. Dat was om te zingen en te luisteren naar den zang van „de wegen des Hee- ren en van des Heeren heerlijkheid". Spr. hoopte dat de toehoorders niet enkel met het oor, maar ook met de ziel zouden luisteren, opdat zij 't zingen zouden verstaan en aan 't eind van den avond God zouden danken voor dit samenzijn. Met het krachtig gezongen Bondslied opende „De Lofstem" nu het programma en vervolgde met God is mijn lied. Als afwisseling speelde daarop een clubje jongens op fluiten en mondorgels een paar bekende liederen. Waren zij bij hun eerste optreden in het openbaar wat zenuwachtig en wilden daarom graag even vlugger spelen dan hun dirigent aangaf, later letten ze beter op hem en brachten 't er aar dig af. Ook de volgende koornummers wisselden zij met hun spel af, terwijl een andere afwisseling van den koorzang gegeven werd door een dubbelkwartet en een duo van sopraan en alt met orgelbegeleiding van mej. Kokelaar van Den Helder. Van de koor- nummers noemen we nog als de best geslaagde Avondlied en Zangersmarsch. Bij Psalm 24 werd, zooals de heer Boon ook in z'n slotwoord opmerkte, met Purol! Harde, ruwe of gesprongen handen worden in één nacht, gaaf en zacht met 't Beste voor de handen. Doos 30 en 60 ct. Tube 80 et. Bij Apothekers en Drogisten. te geforceerd gezongen, omdat het koortje eigenlijk te klein was voor dit nummer. In dat slotwoord wekte de heer Boon dan ook op het koor te versterken. Met samenzang en dank gebed werd de avond besloten. (Door overvloed van copie eerst heden geplaatst). WINKEL LUTJEWINKEL. Evenals vorige jaren was door de oudercommissie alhier een Sint Nicolaasfeest voor de kinderen van de lagere school georganiseerd en door inteekening op lijsten door inwoners mogelijk gemaakt, zoodat Woensdagavond in het lokaal van den heer Zeeman een geroezemoes van kinderstemmen weerklonk en af en toe toepasselijk gezang in afwachting van den hoogen gast die verwacht werd. Onder leiding van het onderwijzend personeel werden aardige stukjes ten tooneele gebracht en tractaties volgden elkaar op. Te ruim 7 uur kwam de goede Sint met zijn Pieterbaas binnen, begroet met een uitbundig ge juich en gezang van de kinderen. Sint Nicolaas sprak de kinderen minzaam toe en genoot blijkbaar van de stukjes die voor hem ten tooneele werden gebracht. Toen kwam het hoogtepunt, waarbij menig hartje sneller geklopt zal hebben, want ieder kind van de school moest bij meneer Kapoentje op het tooneel komen om het toebedachte geschenk in ontvangst te nemen en dit was voor enkelen een zware gang, omdat hun gewetentje begon te spreken, want St. Nicolaas had het boek met- al hun pekelzonden voor zich liggen, waar zelfs gevallen van plagiaat en insubordinatie in'voorkwamen, zij het in lichten graad. Een vermanende toespraak had steeds het ge- wenschte gevolg, zoodat het met de roe en zak van Zwarte Piet gelukkig bij een dreiging bleef: wel een bewijs, dat de jeugd van Lutjewinkel wel eens gewoon ondeugend, maar niet slecht is. Nadat ieder het zijne had gekregen, nam de Sint met zijn knecht afscheid, want hij had nog meer te doen, maar niet voordat hij nog eens was toe gezongen. Een aardige geste van den Middenstand was het nog, dat die ter gelegenheid hiervan voor elk kind een taai-taai beschikbaar had gesteld. Kinderen zoowel als ouderen gingen ten hoogste voldaan naar huis en zullen ongetwijfeld nog na- gedroomd hebben. (Door overvloed van copie eerst heden geplaatst). HARENKARSPEL DIRKSHORN. Naar men mededeelde heeft de heer Pijper, café houder alhier, het gunstig bekend staand gezelschap „Het Intiem Tooneel" van Bergen uitgenoodigd, het boeiende tooneelwerk van Inte Onsman, „Het licht in den nacht" op te voeren den 2en Kerstdag. Gezien de gunstige beoordeelingen en de meer dan 50 succesvolle opvoeringen van dit stuk door genoemde tooneelclub, wacht den liefhebbers een mooien tooneelavond. Men lette dus op de advertentie. door MARGARET PEDDLER. Feuilleton 47. Weer kwam de herinnering aan dien nacht in de hut boven, en haar lippen begonnen te trillen. Ze was zoo volmaakt veilig bij hem geweest. Zelfs niet uit eigen hartstocht en de hare het feit dat ze al leen waren had hem zijn zelfbeheersching doen Verliezen. „Oh, Terry, Terry!" kreunde ze. „Als je me maar geschreven had... als je maar niet zoo trotsch was geweest." „Oh, Terry, Terry!" kreunde ze. „Als je me maar geschreven had... als je maar niet zoo trotsch was geweest." Als... als... De oudste en droefste kreet der mensch- heid! Als. „Ik weet dat ik een groote dwaas was", gaf hij heesch te kennen. „Ik was echter vast besloten je niet te schrijven alvorens ik je iets kon aanbieden. Het leek me zoo mooi toe te wachten, totdat ik dan bij je kon komen. Mooi!" herhaalde hij cynisch en vol zelfverwijt. „Terwijl het eenige wat een vrouw noodig heeft, liefde is", mompelde Phil. „Op de rest kan ze ge makkelijk wachten". Phil staarde voor zich uit; het leek alsof ze tot zichzelf sprak en Terry op dit oogènblik zelfs vergeten was. „Heb je de liefde nu dan niet langer noodig?" Hij greep haar bijna ruw bij de schouders en dwong haar hem aan te zien. „Heb je liefde nu niet langer noodig, Phil?" drong hij aan. „Mijn liefde, niet die van Timothy. Ik heb je hierheen gebracht om ant woord op die vraag te krijgen. Hier zul je niet an ders dan de waarheid kunnen spreken." Zijn oogen bleven de hare vasthouden, lieten niet los. Het was haar evenwel onmogelijk iets uit te brengen. Elke zenuw in haar lichaam verlangde naar zijn liefkoozing... naar den druk van zijn ar men om haar heen. Doch tenslotte gelukte het haar zich te bevrijden. „Oh, ga toch weg. Ga om Godswil weg." Ze leunde tegen den muur aan, en hield haar handen voor de oogen. „Je moet weggaan, Terry" ging ze voort. „Maar je kunt het verlangde antwoord krijgen. Ik heb jouw liefde noodig. Alleen jouw liefde." Hij liep op haar toe, wilde haar opnieuw omvat ten, doch ze weerde hem af. „Ik heb jouw liefde meer noodig dan iets anders op de wereld. Maar... ik mag die niet aannemen. Dat moet je toch begrij pen. Ik... mag die... niet aannemen." Ze hield op en er voer een rilling door haar leden. Kleine zweet droppels parelden bp haar bovenlip. „Ik heb een vergissing begaan... jij ook. Dat ziet men later in. En nu kan die fout niet meer hersteld worden... ten koste van Timothy. We moeten eerlijk spel spelen. Oh, Terry, maak het toch niet te moeilijk voor me." Bij de laatste woorden had ze haar handen kreunend opgeheven. Terry leed evenwel zelf zoo onbeschrijflijk, dat hij voor het oogènblik de smarten van een ander niet kon voelen. Het eenige wat hij heel duidelijk wist was... dat ze hem verstiet. „Is dat je laatste woord?" vroeg hij zacht, en weer was die vastberaden trek om zijn lippen ver schenen. Ze knikte bevestigend. Hij ging bij de deur van de kapel terzijde staan om haar voorbij te laten. De zonnestralen speelden met haar koperkleurig haar en het blauw der zee weerkaatste zich in haar oogen. „Goed dan," zei hij kortaf. „Ga weg... ga maar weg als je wilt. Vergeet echter niet, dat het niet mijn laatste woord is geweest!" HOOFDSTUK XXIX. Tusschen het oude en het nieuwe. „Vaarwel, mijn lieveling. Als ik terug ben trouwen we, en dan zullen we samen een heerlijk leven heb ben." Voordat Timothy naar Parijs vertrok had hij Phil deze woorden in het oor gefluisterd. En in zijn laat- sten brief had hij geschreven dat hij over een week weer bij haar zou wezen. Een week... Een paar dagen van die week waren nu al voorbij. Phil zal voor het haardvuur in de huiskamer en in die oogenblikken drong het heel duidelijk tot haar door, dat een gedeelte van haar leven weldra voorbij was, en een ander deel... het vreemde, onbekende... het deel waarin ze Timothy's vrouw zou zijn niet ver meer verwijderd lag. Bij die gedachte bonsde haar hart met doffe slagen^ maar toch was ze niet zoo verdrietig en zenuwach tig als kort geleden. Ze had zich den laatsten tijd met het idee verzoend trachten te maken en ze aan vaardde hetgeen komen zou met een zekere kalmte, waartoe ze zich zelf nimmer in staat had geacht. Er waren thans twee maanden verloopen na hun vertrek van „The Grange"; het oude familieleven van Torrenby was tot een einde gekomen en de tijd welken Phil in Londen had doorgebracht, leek haar een zekeren stilstand toe tusschen de beëindi ging van het oude bestaan en het begin van het nieuwe leven. Het was zeer verdrietig geweest van „The Gran ge", dat oude, dierbare huis te moeten weggaan, en Phil had het gevoel gehad, alsof die heerlijke dagen nimmer meer terug konden komen. Het viel dan ook niet te ontkennen dat vaak een overweldigend heimwee over haar gekomen was. Timothy was en kele dagen vroeger uit Torrenby vertrokken, en er werd afgesproken dat Budge achter zou blijven om zoowel over „Langmoor Farm" als „The Grange" toezicht te houden. Met zijn vieren, tante Jem, Piers, Venetia en zij, waren ze toen uit Torrenby weggegaan. En om alles nog droeviger te maken was er een fijne motregen neergevallen, waax-door de tuin en het huis in een grauwgrijzen nevel werden gehuld. Ze had nog zoo lang mogelijk omgekeken, terwijl ze naar het station reden en in die oogenblikken wist ze, dat ze niet meer als hetzelfde meisje daar terug zou komen... Nee, ze keerde er als Timothy's vrouw terug. Later had het nieuwtje van het wonen in Londen de scherpe kanten van die laatste herinnering wat doen afgaan. Bovendien had ze het erg druk: ze was de aanstaande vrouw van een schatrijken man, die tegelijk een populaire schrijver genoemd kon worden, en hij kende heel wat menschen, die Phil met open armen ontvingen, en haar de noodige af leiding zouden bezorgen. Daarenboven reed hij vrij wel iederen morgen met haar in de Row, leerde haar een auto besturen en woonde alle goede tooneelvoor- stellingen met haar bij. Phil was dus eigenlijk in een maalstroom van genoegens geraakt, waardoor er niet veel tijd scheen te zijn zich in herinneringen van het verleden te verdiepen. Haar grootste verzoeking had ze onder de oogen moeten zien, toen ze met Terry de kapel en de hut van „De Heilige Hubertus" bezocht. Hij had alles ge probeerd wat slechts mogelijk was om haar van

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 17