OOG Ti PLAAIENDE T LAMMEN Oude Kerstgebruiken ELINOR GLYN En dan vragen wij niet meer of dit feest nog recht van bestaan heeft. Dan weten wij dat het zoo is! De wereldgeschiedenis is een geschiedenis van ebben en vloeden, van dalen en ondergaan. De verschillende fasen wisselen elkaar onafgebroken af; de eene periode volgt op de andere. En mij dunkt dat wij het hierin allen met elkander eens zullen zijn: we beleven thans een tijdperk van onder gang. Wie wij ook hooren, welk boek of geschrift wij ook opslaan: één grondtoon is bij allen aanwezig. En deze grondtoon is: zoo kan het niet langer. Algemeen wordt gevoeld dat wat wij. noemen onze cultuur in een ernstige crisis verkeert. Waarin bestaat deze crisis? Wij denken daarbij in de eerste plaats aan den econo- mischen toestand, waarin de wereld zich bevindt. Die toe stand is in één woord: krankzinnig. Ik behoef hiertoe slechts te wijzen op dit verbijsterende feit; armoede, ge brek, verregaande ontbering zien wij gepaard 'gaan met rijkdom en overvloed. Temidden van ontzaglijke voorra den van alles wat de mensch behoeft, leven millioenen op de grens van den honger en sterven duizenden den lang- zamen dood der ondervoeding. En dan spreekt men nog van maatschappelijke „orde"! Wijst dit niet op een schromelijk gebrek aan zin voor waarachtige zedelijkheid, d.i. voor zuiver leven? En hier kom ik als vanzelf te spreken over het nauw verband tusschen de maatschappelijke verhoudingen en de zedelijke opvattingen. Deze beide beïnvloeden elkaar wederkeerig. Men kan verschillen van meening ten op zichte van de vraag of de productiewijze het geestelijk leven bepaalt of dat het geestelijk leven primair is. Dit staat in ieder geval m.i. voor ieder denkend mensch onomstootelijk vast: een verandering van de eco nomische verhoudingen moet altijd het gevolg zijn van den vasten wil om dit te doen uit zuiver menschelijke, d.i. uit werkelijk zedelijke motieven en omdat datgene wat be oogd en nagestreefd wordt reeds potentieel, d.i. in kiem aanwezig is in een deel der menschen, met name in het deel dat de leiding heeft bij den opbouw van het nieuwe. De geweldige economische crisis gaat gepaard met geestelijke crisis. Hoe zou 't ook anders kunnen? Wie maar over eenige levensernst beschikt, wordt door de bittere, harde werke lijkheid van het heden gedwongen tot nadenken over de zedelijke normen, welke thans gelden en daardoor ziet hij. dat het leven zooals het thans geleefd wordt en door de in de maatschappij heerschende en als goed erkende zedelijke opvattingen wordt gesanctioneerd, leidt tot levensvernieti ging. Hierbij denkt ik niet uitsluitend aan den oorlog als gruwelijkste uiting van levensvernietiging, hierbij denk ik niet minder aan de talloozen, die langzaam wegkwijnen in den verdwaasden strijd om 't bestaan, die hopeloos weg zinken in het moeras en zonder opgemerkt te worden, ster ven. Hierbij denk ik aan de afschuwelijke ontluistering van het leven, waar het wordt tot een absoluut opgaan in een bestaan, dat is ingeschakeld in de machinerie van de schier volmaakte techniek en waarbij elk hooger streven wordt vernield of waar het is verworden tot een reken sommetje zonder meer. Ik sprak een paar dagen geleden een nog jonge, onge trouwde vrouw. Ondanks haar jeugd, zeide zij mij: ik zou het niets erg vinden om dood te gaan, ik vind het tegen woordige leven zoo gemeen. Zijn er niet duizenden, die dit laatste geheel met haar ééns zijn? Wat mij betreft, ik beaam haar woorden volkomen! En met die gedachte schrijf ik dit Kerstartikel en ik ben er volkomen zeker van, dat tallooze lezers er mede zullen instemmen, als ik zeg dat wij deze toestanden en deze levenshouding hebben te overwinnen. Het gaat om het behoud van het leven der menschheid, dat stoffelijk en geestelijk de grootste gevaren loopt. Het woord revolutie heeft voor velen een leelijken kant. Zij verbinden daaraan de gedachte aan moord en bloed en wreedheid. (Eigenaardig is het intusschen dat diezelfde menschen moord en bloed en wreedheid fn den oorlog aanvaarden! Dan is hun sentimentaliteit ineens verdwenen.) Zij doen dit ten onrechte. Revolutie beteekent in de eerste plaats een omwenteling der gezindheid, een breken met een levensbeschouwing en levenshouding, welke men heeft leeren verafschuwen, omdat zij uitloopt op vernieti ging, op dood. Als we de historiciteit van Jezus aannemen, dan kun nen wij van hem zeggen: hij was een revolutionair. Het bekende woord: „bekeert u" is een revolutionaire uiting. Het is 't breken met het oude en de aanvaarding van een nieuw leven, dat ligt op hooger plan. Van christelijke zijde zal men ik ken mijn Pappen heimers! hiertegen opmerken, dat Jezus daarmede geen maatschappelijke revolutie heeft bedoeld, dat hij daarbij uitsluitend heeft gedacht aan de noodzakelijkheid om het leven te richten op God. Accoord! Maar dan veroorloof ik me toch de vraag: wat zijn daarvan de noodzakelijke consequenties? Christenen, gij die zegt te gelooven in een God, gelooft immers ook dat die God eischen stelt aan den mensch nietwaar? En gij vindt al die eischen uitgedrukt in dat ééne groote gebod: hebt uw naasten lief als u zelf. Welnu hebt gij den moed om dat groote gebod te aan vaarden? En durft gij, versta mij goed, durft gij dit gebod tot in zijn diepte door te denken? Zoo ja, dan zult gij moeten komen tot de veroordee ling van het bestaande, van heel deze maatschappelijke organisatie, van deze „orde", die niet anders is dan de gereglementeerde wanorde gebaseerd op de meest brute zelfzucht. Een getrouw lezer van de „Geestelijke Levens" schreef mij voor een paar dagen een brief, waarin hij er mij een verwijt van maakte, dat ik teveel negatief was. Hij zou willen dat ik positief aangaf w a t er moet worden ge daan, hoe er moet worden gestreden, welke maat- schappijvorm moet worden gevestigd, wie deze taak moe ten vervullen. Welnu, ik heb daarover mijn meening. Maar ik schrijf daarover niet. Want ik w i 1 geen propaganda-artikelen schrijven. Als ik dat wil doen staan mij andere wegen open. Misschien herinneren sommige lezers zich nog dat ik lang geleden schreef over „mijn taak". Daarin heb ik mijn standpunt bij het schrijven der „Geestelijke Levens" uit eengezet. In 't kort komt dit hierop neer: ik wil naar mijn beste weten de lezers prikkelen tot denken over de vele vragen, die tot ons komen; ik poog ze te doen zien de tegenstrij digheden. waarin wij leven, de leugens in onze verhoudin gen, bovenal die groote leugen, welke hierin bestaat dat onze officieele (Christelijke) moraal met woorden wordt verkondigd en tegelijkertijd met de daad wordt verloo chend; ik wil in hen wakker roepen die zuivere levensdrift, welke niet bevredigd wordt door den strijd om brood-al- leen, maar welke schreeuwt om gerechtigheid en broeder schap. Waar deze levensdrift ontwaakt daar zal de mensch innerlijk gedrongen worden te zoeken naar den uitweg om uit het droevig heden te komen tot een betere blijde toe komst. Aan deze mijn taak heb ik ook gedacht bij 't schrij ven van dit Kerstartikel. Zeer velen zullen het lezen. Hoe zullen zij er op rea- geeren? Wat zal de uitwerking zijn? Ik maak mij geen illusies. Ik weet maar al te goed, dat veranderingen in den geest zich in den regel zeer langzaam voltrekken. Kerststemming Maar ik weet óók dit: onze tijd met al zijn verschrikke lijkheden dwingt steeds krachtiger tot nadenken, tot zoe ken naar uitkomst, tot kritiek van de nog altijd gevolgde zedelijke normen. En dit stemt mij hoopvol. En wanneer nu de gedachte aan het Kerstfeest als het feest van licht en leven bij ons opkomt, dan zal daarvan dit toch het eerste gevolg moeten zijn, dat wij al wat duis ternis beteekent, bestrijden en dat wij opkomen voor licht en waarheid en dat wij willen leven, leven met volle in tensiteit. En wie waarlijk leven wil, die zal het leven eer biedigen, óók het leven van anderen. In theorie geeft iedereen dit geredelijk toe maar in de praktijk?? Welnu hierin ligt de veroordeeling van het heden. Moge het doordringen in de diepe beteekenis van het Kerstfeest, daarnaast in ons doen ontwaken het onwrikbaar sterk geloof in wat uit het rampzalige heden moét komen. ASTOR. Talrijke feesten, gebruiken en gewoonten dateeren uit den Hei- denschen tijd. Zoo is het ook met verscheidene eigenaardige gebrui ken, welke in verschillende deelen van ons vaderland op- of om streeks Kerstmis nog in eere wor den gehouden. Begin December, omstreeks het tegenwoordige Sinterklaasfeest, be gon bij onze Germaansche voor ouders het nieuwe jaar. Bij die gelegenheid werden zeer vermoe delijk de jonge zonen en dochteren welke een bepaalden leeftijd had den bereikt, tot leden van den stam aangenomen, waarbij feeste lijkheden plaats -hadden en ge schenken werden aangeboden. Bo vendien begon den 25en December bij de Germanen het zoogenaamde „Mid-Winter" of „Joelfeest", het welk later bij de invoering van het Christendom plaats maakte voor Kerstmis, dat is „Christus-mis". Langzamerhand verdwenen nu de meer heidensche gebruiken en werden hiervoor Christelijke fees ten in de plaats gesteld. Toch kon men de oude gebruiken en gewoonten, welke betrekking hadden op de feestelijke Decem bermaand met zijn Joelfeest niet geheel uitroeien en tot op den huidigen dag treft men, vooral in de oostelijke en zuidelijke provin ciën, nog verschillende gebruiken in de Kerstweek aan, welke herin neringen opwekken aan het vroe gere feest van „Mid-Winter". Er zijn zelfs enkele plaatsen in onze oostelijke provinciën, waar Feuilleton DOOR 6. „Ik dank God dat ik ooit tegen mijn zin zal hoeven te trouwen", lachte John. „Je zult moeten toegeven dat er de noodige voordeelen aan het feit dat men tien minuten later op de wereld kwam, verbonden zijn." Op dat oogenblik zag de oudere broer als een ka- leidoscoop John's leven aan zich voorbijgaan, eerlijk en open van het begin af aan. Er was niets in zijn bestaan geweest waarover hij zich had hoeven te schamen. „John", zei hij impulsief, „het was veel beter ge weest als jij eerder was geboren. Iedereen zal dit met me eens zijn." „Onzin, groote onzin, Courtenay. Je hebt een uit stekende positie aan het Gouvernement, en die. dank je aan je werk en niet aan het feit dat je een Hertog bent." „Denk je dat werkelijk, John? Laten we het hopen." „Het doet me een geweldig plezier dat je door je baantje in verschillende dingen het noodige te zeg gen hebt, want er dient heel wat veranderd te wor den." Er was een kleur van opwinding op John's wangen verschenen en in zijn oogen brandde een sombere gloed. Courtenay's gedachten namen echter ineens een andere wending. Het drong heel duidelijk tot hem door dat hem niet veel tijd restte en hij moest zijn tweelingbroer dus zoo gauw mogelijk van zijn voor nemen op de hoogte stellen. Hij had nu geen tijd en geen lust om over even- tueele veranderingen te praten die in den Vlieg- dienst aangebracht dienden te worden. „Ja, we zullen het daar wel eens gauw over heb ben, maar je moet nu verdwijnen, oude jongen. Ik kom vanavond wel met den twoseater naar de stad. Jij neemt den wagen waarin mijn bagage, trouwpak etc. en... de ring zit", lachte hij. „Oh, ja, John, je kunt me een groot pleizier dóen." „Alweer?" vroeg John met een verschrikte uitr drukking in zijn oogen. „Ja, geef je voor mij uit, totdat ik kom. Zooals je weet zullen verschillen'de vorstelijke personen de huwelijksvoltrekking bijwonen, en de bruidegom moet dus eigenlijk bijtijds aanwezig zijn. Ik telegra feerde dat ik voor staatszaken tot het nippertje hier moest blijven". Er kwam een ondeugende uitdruk king in zijn oogen. „Kus tante Pomeroy maar als ze woedend mocht worden. Dat doe ik altijd, en dan is ze dadelijk weer goed." Ze lachten nu alle twee. Oud-tante Pomeroy had den ze nu ongeveer dertig jaar in hun leven meege maakt, en ze kon inderdaad een zeer aantrekkelijke romantische figuur genoemd worden. Ze bezocht zoo goed als alle feesten en bals, en haar mooie bruine oogen hadden hun gloed nog niet verloren. John kwam overeind en de twee broers stonden nu vlak naast elkaar. „Je moet niet vergeten, oude jongen, dat ik twee jaar weg ben geweest. Dank je werkelijk dat we nog voldoende op elkaar gelijken, om zooiets met suc ces te kunnen doen?" De Hertog trok hem voor den spiegel boven den schoorsteenmantel. „Bekijk ons maar eens goed." zei hij triomfantelijk. Het donkere glas weerkaatste twee gezichten, die Grieksche Goden hadden kunnen toe- behooren. Ze waren precies even gi'oot. Beiden hadden blauwe oogen, sneeuwwitte tanden en goud blond, golvend haar; kortom, de gelijkenis was in derdaad overweldigend. Kort geknipte snorretjes versierden hun volmaakt gevormde bovenlippen: al les was hetzelfde. „Maar ik ben toch knapper dan jij", plaagde John hem. „Dat zullen we eens aan de dames vragen". Ze schaterden van het lachen en liepen gearmd op het bureau toe. „Je vrijheid is nu gauw voorbij, Courtenay", ver volgde John. „Wat heb je voor Vandaag nog te ver bergen?" De glimlach verdween van Courtenay's lippen. „Vandaag wordt er een hoofdstuk van mijn levens boek afgesloten, John. Help me nog eens, zooals je trouwens altijd hebt gedaan." John wilde met geweld een zekere hardheid ten toon spreiden. „Als je maar goed begrijpt, dat dit de laatste keer is, oude zondaar. Wanneer je na je huwelijk nog escapades mocht willen maken en bij mij komt om je uit de moeilijkheden te redden, dan zal ik onaangenaamheden krijgen met je mooie, jon ge vrouw." Courtenay gaf hem een flinken klap op den schou der. „Verdwijn nu uit mijn oogen. Slaap vannacht in mijn kamer, en morgen veranderen we het zaakje wel." „In orde. Maar ik denk er niet over die comedie al te lang vol te houden, want dat zal te veel van mijn krachten vergen. Ik kom vanavond langs mijn nieuwe hoofdkwartier en zal me daar even aanmel den. Vertel me echter eens waar moet ik John zoogenaamd op het oogenblik wezen?" Zijn broer lachte weer. „Jij werd in Londen opge houden." Voordat John de deur uitging keerde hij zich om en zei glimlachend: „Het doet me sterk aan dien avond in Oxford denken toen je mij het verkeerde meisje liet kussen." Daarna verdween hij, waarop Hargreaves kwam aankondigen dat het bad van Zijne Hoogheid gereed was, en zijn meester volgde door een andere deur die naar de slaapkamer leidde. De appartementen van de eerste étage werden bij Courtenay's meerderja righeid voor hem in gereedheid gebracht. Negen jaar geleden. De geheime uitgang 'die naar het park voer de had hem in den loop der jaren al heel wat diens ten bewezen. Dienzelfden avond, ongeveer negen uur, zat An- thea Dayre in haar zitkamer van een kopje koffie te genieten. Haar nichtje Daphne had bij haar gedi neerd en was nu druk bezig haar kameniertje bij het uitpakken van de trouwjapon behulpzaam te zijn. Het was zulk een kille dag, dat er een vuur aangelegd had moeten worden. Anthea besloot naar boven te gaan en even later zaten de twee nichtjes bij elkaar voor den haard. Ze zagen er allerbekoorlijkst uit in haar pyamatoilet- ten. Anthea was echter zeer stil en het viel duide lijk op te merken dat haar gedachten elders vertoef den. Onwillekeurig vroeg Daphne zich af, waarom An thea zoo bitter weinig belangstelling toonde voor het prachttoilet van zilverkant, dat ze den volgenden dag zou dragen. Het jonge meisje gaf Ketley, haar kameniertje, op vriendelijken toon te kennen dat ze vroeg naar bed

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 10