EMIL Van een parmantigen kleinen sparreboom! Kerstboompje Onze Kerstdisch. Kerst-Varia. Kerst* vertelling door BERT KIELSTRA. Het was een hoe-langer-hoe-lievcr-hond; hij zag er uit als een behaarde slang met taksbeenen en hij luisterde naar den naam van „Emil, kom hier!" riep Greet en bedoelde daarmee de taks-slang, die juist in het oerwoud van uitgestal de kerstboomen was verdwenen. „Ja, hier ben ik al!" Dit zei natuurlijk niet de hond, doch een jonge man, die het meisje verwijtend aankeek. Greet werd rood tot achter haar ooren, draaide ziqh om en liep haastig weg. Wat pijnlijk, haar vader had wel gelijk gehad, toen hij zei, dat het verkeerd was een hond een menschennaam te geven. De jonge dame scha kelde om zoo te zeggen de derde versnelling in, want vlak achter zich hoorde ze haastige man- nestappen. Hij liep haar zeker achterna, die vent, misschien zou hij haar nog wel trachten aan te spreken. Hij had er anders wel aardig uit gezien. Ze versnelde nog haai' pas, maar de man haalde haar toch in, nu was- hij naast haar, wat moest ze zeggen! En toen - een schuwe blik op zij een heer met een punt haardje liep haar haastig voorbij zonder haar aan te zien Greet bleef staan en keek om zich heen. Heinde en ver geen Emil te zien; geen tweebeenige en geen vierbeenige. Dus terug en hem zoeken, den vicr- beenige naturlijk. Waar het beest toch gebleven was? Navraag met opgave van signalement bij de kerst- boomenkooplui bleef eerst zonder gevolg. Eindelijk vnd ze een frauw spoor. „Een heer heeft met zoo'n hond gepraat", zei een van de mannen. „Nou en verder?" vroeg Greet opgewonden. „Maar de hond gaf geen antwoord", grinnikte de man onder gelach van de omstanders. Terneergeslagen kwam Greet thuis en bracht de heele familie in opschudding. Moeder wrong radeloos de handen, kleine zus huilde als een bij (zoo vlijtig) en vader sprak: „Jeu kun je niet eens met een hond uitsturen, 't Beest heeft me vijftig gulden gekost en nog wel vijftig gulden aan voer. 't Is zonde van het goeie geld." Den volgenden dag was het Kerstmis en nu zou alle feestvreugde bedorven zijn. Greet wilde nog doen wat ze kon en vlug liep ze naar het politiebureau. Maar daar zeiden ze, dat er zich geen hond bij hen had aangemeld. Iedereen dreef den spot met haar, st was om dol van te worden. Weer thuis werd er in den familieraad besloten haast-je-rep-je een ad vertentie te plaatsen. Eén krant kon het nog voor het ochtendblad van den volgenden dag opnemen, 't Kostte een smak geld. Dik en vet prijkte de advertentie den volgenden morgen in de krant. In den loop van den ochtend kwamen er al verschillende menschen, die honden te koop aanboden, maar gcén Emil. Met het vorda ren van den dag zonk de hoop van de familie. „Misschien staat Emil vanavond wel ergens als Kerstpot op tafel", merkte vader naargeestig op en verborg achter deze ruwe scherts maar kwalijk zijn verdriet. De stemming daalde meer en meer, de kans op een prettigen Kerstavond was nu wel voor goed verkeken. Om zes uur vond moeder, dat ze de lichtjes van den Kerstboom maar liever niet moesten aanste ken, ze moesten maar vroeg naar bed gaan. Op dat oogenblik werd er gebeld en meteen hoorden ze een onderdrukte vreugdekreet van Jans, de meid. Even later stond de heele familie om het verloren schaap heen. Na den eersten storm van begroetingen keek Greet eens naar den brenger om en zag met verba zing, dat het de jonge man van gisteren was, die naar den naam van Emil luisterde. Daar moest toch iets niet in den haak zijn. „Wij zijn u heel dankbaar", zei vader tegen den heer. „Als ik u er niet mee beleedig, mag ik u dan de tien gulden belooning geven?" „Ik ben blij, dat ik hem u heb kunnen terugbren gen. Ik heb me gisteren z'n lot maar aangetrokken, omdat hij daar zoo alleen op straat rondscharrelde. Van de advertentie hoorde ik pas zoo juist. Ik ben u erkentelijk voor de goede bedoeling, maar de beloo ning hoef ik natuurlijk niet te hebben." Over en weer gepraat. Aandringen en weigeren. Nee, nee, in geen geval. Even een gefluister tusschen vader en moeder. „Hebt u uw avond bezet?", informeerde moeder be minnelijk. „Hm, dat niet bepaald, ik ben alleen, maar „Geen maren", verklaarde het hoofd van het ge zin beslist. „U moet vanavond onze gast zijn, mijn heer eh?" „Brand!" stelde de jonge man zich voor. „Emil!" vulde Greet zachtjes voor zichzelf aan. „Zoo'n rekel!" Ze waren heel hartelijk voor mijnheer Brand en niet alleen, omdat dat goedkooper uitkwam dan de be loofde belooning. Het werd een echt genoegelijke Kerstavond, temeer daar de gast zich als een heel gezellig en innemend iemand ontpopte. Een paar maal keek de vrouw des huizes hem met nadenkenden blik aan. „We moeten Emil herdoopen", zei Greet terloops, „wat zouden jullie ervan zeggen, als we hem eens Milko noemden?" „Hoe kom je daarbij? vroeg moeder verbaasd. „Nou ja, ik bedoel mijnheer Brand heet immers ook Emil." „Hoe wéét Je dat?", vroeg moeder eenigszins arg wanend. „Hij heeft zich toch als Emil Brand voorgesteld", .Greet werd verlegen. „Dan hebt u me verkeerd verstaan", lachte de jon ge man. „Ik heet Rudolf, Rudolf Brand." En hij reik te haar zijn kaartje over. Greet beet zich op de lippen. Zijn onbeschaamd- In de groote, warme ruimte, Van een keurige salon, Stond een hooge, dure Kerstboom. Rijk versierd tot aan 't plafond. Zilv'ren klokjes, gouden ballen Glansden tint'lend door elkaar Tusschen rose mandarijntjes, Overstroomd met engelenhaar. Veel electrische fijne kaarsjes Schitterden in 't donker groen, Sneeuw lag op de breede takken, Dat hoort bij het Kerstseizoen. Van zijn plaatsje, bij het venster, Keek een kleine knaap er naar, En hij vond het: „Och, wel aardig!" Maar zóó was 't toch ieder jaar! In een schrale, kleine kamer, Tn een kistje met wat zand, Stond een klein, onnoozel boompje, Door een kinderhand geplant. Hier en daar een vlokje watten, 'n Zilverdraadje, dun en fijn, En zoowaar, precies in 't midden, Zelfs een echte mandarijn! Van zijn plaatsje, bij het venster, Is een knaapje opgestaan, En hij klapte in zijn handjes; Want de kaarsjes gingen aan! En hij staarde naar het wonder, Dat zijn boompje had gebracht: 'n Viertal blanke, stille kaarsjes, Lichtjes in den donk'ren nacht! Kerstboom, stralend door het duister, In een kistje met wat zand, In een arme, kleine kamer, Door een kinderhand geplant. Gij brengt ons vol eenvoud nader Tot dit schoonste boven al, Tot het Kindje, eens geboren, In een armelijken Stal!! December 1935. KROES. (Nadruk verboden.) heicl was zoo groot, dat ze er haast door geïmponeerd werd. De avond was zoo gezellig, dat Mijnheer Brand meteen voor den volgenden dag ten eten werd ge vraagd. Wat hij natuurlijk aannam, met een war men blik op Greet, zooals Moeder constateerde. Den volgenden dag trof het zoo, dat Greet en Brand een oogenblik alleen in de kamer waren „Ben je boos op me? vroeg hij. „Ja, geweldig!" „Wat krijg ik voor straf?" „Levenslang!" „Dat is nog eens een vroolijk Kerstfeest", zei Ru dolf Brand en gaf haar den eersten kus. Het was een diep en donker bosch, hier heel, heel ver vandaan, met paden kronkelend en smal; en moeilijk te begaan. Misschien dat eens er lang geleen de Schoone Slaapster sliep, misschien ook, dat Klein Duimpje daar vroeger te dwalen liep. Maar dat was dan al lang voorbij, nu was 't alleen nog stil en donker in het groote bosch, Met af en toe wat windgetril. Er stonden dikke beuken in, en eiken, forsch en oud; ook populieren, lang en slank en veel laag kreupelhout. En verder, aan den zoom van 't woud, heel eenzaam en alleen stond nog een kleine sparreboom; hoe die daar kwam wist gean. Hij was heel klein, geen meter nog, de kleinste boom uit heel het woud. Minachtend keek men op hem neer, 't liet hem syberisch koud. Het boompje dacht: „Als 't winter wordt, wacht maar, dan zul je zien, dat 'k net zoo mooi als jullie ben en mooier nog misschien. Het sparreboompje had gelijk: op een Novemberdag keek ied're boom z'n oogen uit toen hij die kleu ter zag. Aan veel luxe kunnen de meesten van ons tegen woordig niet denken. Eenvoudig zal dus onze Kersttafel zijn, maar fleurigheid en feestelijkheid behoeven er daarom niet aan te ontbreken. Als het uiterlijk van de gedekte tafel wat extra verzorgd wordt met misschien de hulp van wat roode tulpjes of wat glimmende besjeshulst en we kiezen de gerechten met het noodige overleg, dan kan het alledaagsche wegvallen, zonder dat on ze beurs sterk wordt aangesproken. Laten we eens een geschikt menu samenstellen. Om te beginnen geven we een bordje soep een tractatie, die zeker niet veel behoeft te kosten, als we een keus doen uit de smakelijke Maggi's Soep tabletten en ons b.v. bepalen tot de Prinsessesoep of de Oxfordsoep, de nieuwste soorten uit Maggi's soe penreeks. Daarop laten we het een of ander gebraad volgen: kan het niet de traditioneels gans of eend zijn, dan staan toch wel een roastbeef, een varkensfricandeau of een Kerst-rollade tot onze beschikking. Als bijbehoorende groente zullen wei spruitjes, schorseneren of Brusselsch lof kiezen aangevuld misschien met een schaaltje appelmoes voor hen, die meer op een vruchtengerecht gesteld zijn. Gekookte aardappelen maken deze „gang" van ons dinéetje volledig. Dan komt het nagerecht aan de beurt. Typeerend voor het Kerstmaal is de plumpudding, dien we van de Engelschen hebben overgenomen. Een bezwaar tegen dit nagerecht is echtër, dat het gewoonlijk te „zwaar" wordt gevonden, en we doen daarom waarschijnlijk verstandiger met een warmen pudding te kiezen, die meer met onze Hollandsche opvattingen overeenstemt en die toch in uiterlijk niet onderdoet voor het Engelsche feestgerecht. Een fijne „beschuitpudding" of een gewonere „broodpudding" zullen zeker aan het doel beantwoor den. En als we dan tot slot nog een aantrekkelijk „stil leven" op tafel zetten van roode sterappelen, si naasappelen (of mandarijnen) en verschillende no tensoorten, dan moet het Kerstmaal wel voldoening brengen aan de huisvrouw, die er zich de moeite voor gaf en aan de dis^hgenooten, die er van moch ten genieten. Voor wie zich niet geheel zeker zou voelen op het gebied der warme puddingen, Volgt hier van de bei de soorten de vrij dure en de meer eenvoudige het recept. FIJNE KERSTPUDDING (4 5 personen). 5 groote beschuiten, 60 G. (6 afgestreken eet lepels) bloem, 60 G. (4 afgestreken eetlepels) suiker, snuifje zout, 125 G. (^4 pond) boter of mélange, 50 G. (Y2 ons) krenten, 50 G. y2 ons) rozijnen, 25 G. ons) sucade, 50 G. (Y2 ons) amandelen, geraspte schil van Yz citroen, 3 eieren, Yz d.L. (3 eetlepels) melk. Besmeer een warme puddingvorm met boter en bestrooi hem met fijn paneermeel (of gestampte beschuit). Roer de boter met de suiker en het zout zalfachtig, werk er één voor één de eierdooiers door, daarna de bloem, de gestampte beschuiten, de melk, de ge- wasschen krenten en rozijnen, de gesnipperde suca de, de gemalen (of gehakte) amandelen, de geraspte citroenschil en ten slotte het stijfgeklopte eiwit. Vul met dit mengsel den puddingvorm tot een paar vingers onder den rand, sluit den vorm en laat den pudding gedurende 2 -uur onafgebroken „au bain-marie" (in een pan met kokend water) koken. De grond rondom was blinkend wit; parmantig middenin prijkte het sparreboompje als een kleine koningin. En iedere boom in 't groote woud geloofde toen al ras. dat het de mooie, lieve bruid van Koning Winter was. Sindsdien werd 't boompje zeer bemind, lente en zomer door, en in den herfst bleef 't groen en frisch toen elke boom zijn blad verloor. Weer kwam de winter, dor en doodsch. Het sparretje dacht: „Fijn, nu komt weer gauw de dag, dat ik sneeuwkoningin zal zijn December was het, kil en koud, toen zei een oude eik op zekeren morgen tot zijn buur: ,,'k Weèt niet of ik goed kijk, maar waar is onze koningin, waar zou ze wezen, zeg." Doch hoe men zocht en waar men keek, het sparretje was weg. Heel laat den avond van te voor, was 't boompje beetgepakt, en met een blinkend-scherpe bijl had men het omgehakt. Men bracht het in een groote kar in volle vaart naar de stad, in haast werd daar een kruis gemaakt van een paar stukken lat. EENVOUDIGE BROODPUDDING (4 personen). 200 G. (10 dunne sneetjes) oud brood zonder korst, 3 dX. (3 kleine theekopjes) melk, 60 G. (4 afgestreken eetlepels) suiker, 50 G. (2y2 afgestreken eetlepel) boter, 3 eieren, 100 G. (1 ons) rozijnen. Snijd het brood (zonder korst) in dunne sneetjes, smeer ze met de week gemaakte boter en laat ze weeken in de goed geklopte eieren met de suiker en de melk. Besmeer den warmen puddingvorm met boter en strooi er wat paneermeel in. Vul den vorm laag om laag met geweekt brood en rozijnen; giet, wat mis schien nog aan vloeistof is overgebleven, er over heen. Sluit den vorm" en kook den pudding geduren de iy2 uur in een pan met kokend water (natuurlijk zóó, dat het water niet in den vorm kan dringen). Den 25sten December begon het Groote Germaan- sche Midwinterfeest, ter eere der ohthonische godhe den, hét groote Zielenfcest of Joelfeest, dat het tijdperk der twaalf nachten opende. Nu is het geens zins te verwonderen, dat toen het feest van de geboorte Christi op 25 December in de IVde eeuw door de H. Kerk werd ingevoerd, aldra de gekers tende volksfantasie gebruiken en voorstellingen ten deele in Christeiijken zin herschiep. .De christelijke feestmystiek is ten deele volksraystiek. Bij de Germa nen was het Joelfeest het vruchtbaarheidsfeest Het schieten in de lucht en in de booi-.en, het luiden van een bel of klok heeft rechtstreeks zuivering van kwade geesten en andere invloeden op het oog. Ook met het binden van stroohalmen om de boomen, 't slaan der boomen op Kerstnacht wordt bevruch ting beoogd. Gerucht is altijd een probaat middel ge weest om geesten te verjagen: geweerschoten (Z. Brabant en het Noorden v. ons land), bellen rinke len, enz., is hiervan een uiting. Zet men op Kerst nacht een tak van een vruchtboom op water, meent men in Limburg, dan heeft men een goed fruitjaar! In Limburg vindt men nog het kwijnende gebruik op Kerstavond een plant in het water te zetten, die den naam van Roos van Jericho draagt, een bol wortels, die in verdroogden todstand jarenlang be waard kan worden, zonder dat de levenskern sterft. Tegen middernacht spreiden de korte vertakkingen van de plant zich uit en vertoont ze een bloemvorm als een roos. Terwijl men op de ontplooiing der bloem wacht, worden Kerstliederen gezongen of brengt men den tijd in gebed of overweging door, Ook in Duitschland is de Roos van Jericho geen on bekende! De berichten over dit gebruik klimmen op tot in het begin der XVilde eeuw. Men beschouwt de Roos van Jericho als het zinnebeeld der Opstan ding, vanwaar haar naam: Anastatica. Volgens de sage ontlook de eerste bloen* bij de geboorte van Christus; zij sloot zich bij de kruisiging en ontlook ten tweed male bij de Herrijzenis des Heeren. Bij de vlucht naar Egypte ontsproot zij in de woestijn op de plaatsen, die Maria met haar voet had aan geraakt! De roode kapjes om de lampen en het roode lint om de Kerstpakjes is speciaal gekozen omdat rood de kleur van de zon is. Morgenrood, avondrood! Bij de versiering van winkels en kamer wordt veel gebruik gemaakt van Hulsttakken! De altijd groene blaadjes zijn het zinnebeeld van het weer groen-worden der boomen en velden na den dorren winter en de roode besjes, wat die beduiden, behoef ik na het zooeven gezegde wel niet uit te leggen. Men timmerde het stevig vast. alles moest heel vlug gaan met een paar flinke spijkers en toen kon ons boompje staan. Met andere boomen werd het toen op een groot plein gezet, veel mensehen liepen er omheen, betastten en bekeken het. Het was de kleinste boom op 't plein, maar ook de fijnste, want de koopman zei dat telkens weer en die had daarvan verstand. Laat in den middag kwam een heer, die 't boompje zag en kocht, en bij 't betalen lachend zei, dat 't juist was, wat hij zocht. Men bracht het naar zijn groote huis; Daar ging men aan den gang, daar werd het boompje opgetuigd, uren en uren lang, met slingers, pieken, engelenhaar, met bollen, goud en rood, met glinsterende poedersneeuw, met sterren, klein en groot. 't Was Kerstmis, in het groote huis speelde het orgel zacht; en allen zongen met elkaar 't mooie Stille Nacht. En midden in den breeden kring, stond als een lieve droom, stralend en glinsterend en fier, de kleine sparreboom. Het boompje schitterde en blonk voor ieder, jong en oud en was nog éénmaal Koningin, als vroeger in het woud door HAN G. HOEKSTRA.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 14