SCHAGER COURANT Kerstgedachten ASTOR DINSDAG 24 DECEMBER 1935. No. 9879 Mijn ervaring is dat diep in alle menschen iets leeft van datgene, wat wij solidariteit liefde noemen: een stuk medegevoel derhalve met den medemensch. Dit kunnen wij altijd weer opmerken. Ik heb er tallooze malen de tref fendste staaltjes van gezien. Wanneer in een of andere bijeenkomst, in kerk of ver gaderzaal, wanneer bij gelegenheid van de een of andere plechtigheid gevoelvol wordt gesproken van hart tot hart, van ziel tot ziel, wanneer de hoorder zich er van bewust wordt dat geen valsch pathos, maar echte eerlijke behoefte om zich geheel te uiten aanwezig is, dan worden zelfs oogenschijnlijk harde, koude, gevoellooze menschen voor een oogenblik ontroerd. Wie blijft onbewogen, wanneer b.v. met wijding den engelenzang wordt gezongen? Dit zou niet mogelijk zijn, wanneer niet in den mcnsch een snaar tot trilling kon worden gebracht, die gelijk ge stemd is aan wat er trilt in het lied of in het woord dat ge sproken wordt. Of is dit te beschouwen als tijdelijke sentimentaliteit? Velen noemen het zoo en zij schamen er zich vaak voor en durven het niet te openbaren, ze verbergen hun stemming en misschien hebben zij gelijk. Maar dit doet niets af aan het feit dat dit gevoel, deze stemming aanwe zig is, en d u s w ij s t op iets, wat in den mensch leeft, wat tot zijn wezen behoort. Welnu, zou hierin dan ook niet de verklaring liggen van de mystieke bekoring van de Kerstgedachte en zou zelfs een minister van oorlog daar niet vatbaar voor zijn? Wat is dan het verschil tusschen hem en de dienst weigeraars? De Drie Wijzen uit het Oosten in de Stal van Betlehem Mij dunkt geen ander dan dit: hij gelooft niet in de verwerkelijking van de vredesidée in dezen tijd; zij daar entegen meenen nü reeds deze gedachte in een daad te moeten omzetten. Hij hoopt, wenscht, bidt dat deze gedachte de wereld zal overwinnen; zij beleven deze gedachte on middellijk. Ik zei in het begin dat het Kerstfeest van ouds het feest van licht en leven is. Niet iedereen zal zich dit ten allen tijde bewust zijn, maar het is toch opmerkelijk, dat geen feest zóó populair is en zóó algemeen gevierd wordt. Licht en leven! De mensch heeft van nature een afkeer van duisternis hij zoekt de zon hij wil de blijde glanzen, de vroolijke tintelingen, de weldoende warmte van haar, die hij in oude tijden als een godheid, als een weldoenster en zegenaan brengster vereerde. En als hij vordert in kennis en inzicht brengt hij dit verlangen naar licht over naar de wereld van den geest en dan wordt voor hem tot duisternis al wat den geest benevelt: onkunde, bijgeloof, bekrompenheid, be grensdheid, leerstelligheid, kortom alles wat den geest on vrij maakt. En tot licht wordt hem alles wat den geest verheldert: kennis, wetenschap, zuiver inzicht. En hij gaat verder; hij betreedt het terrein der zedelijkheid en gaat onderscheid maken tusschen geoorloofd en niet-geoorloofd, tusschen goed en kwaad en dan wordt de duisternis hem het symbool van het slechte en het licht tot zinnebeeld van het goede. En wanneer hij zijn gevoelens en gedachten overbrengt op buiten hem veronderstelde machten, dan spreekt hij van den duivel als den vorst der duisternis en van Christus als het licht der wereld. En voor den duivel zal hij vreezen en tot Christus zal hij smeekend de armen uitstrekken. De mensch heeft ook het leven lief. Hij vecht om dit leven te behouden. In den aanvang der menschheidsgeschie- denis is dit alleen maar een strijd om lichamelijk zich te handhaven. Later wordt ook dit anders bij voortschrij dende evolutie. Dan is 't hem niet alleen te doen om stoffelijk te blijven bestaan, hij wil ook als persoonlijkheid, d.i. als geeste- liik-zedelijk individu het leven voor zich veroveren. Hij wordt zich bewust van de ontzaglijke waarheid, die is uit gesproken in het bekende woord: wat baat het den mensch zoo hij de heele wereld gewint en schade lijdt aan zijn ziel? Zijn ziel, dat is zijn eigenste we zen, dat is zijn diepste zelf. En er zijn er geweest voor wie dit woord is ge worden tot het groote criterium in hun leven. En zij hebben alles geofferd, tot zelfs hun lichamelijk leven, omdat zij hun ziel wilden rein houden. Dit waren de grooten en sterken, de geestelijke helden, de goddelijke durvers. Hoog rijzen zij uit boven de massa, welke hen niet volgen kan, omdat 't haar aan energie en lijdensmoed mankeert maar diezelfde massa bouwt hen een eeuwig monument op door de vereering en bewondering, welke zij die geestelij ke helden brengt. Zij kan niet verge ten de namen van hen, in wie zij het leven hebben gezien in opperste schoonheid. 'Hoe zou dit mogelijk zijn, wanneer niet in de ziel der massa inderdaad zij 't dan diep verborgen de drang naar die levensschoonheid aanwezig was? Zoo en niet anders wil ik het Kerst feest zien: als het feest van licht en leven, HET is een wonderlijke wereld, waarin we leven. En het allerverwonderlijkste is mij nog altijd dat er zoo vele menschen zijn, die dit niet schijnen in te zien. Immers het aantal dergenen, die zoo maar voortleven, wèl pruttelend en klagend, om dat zij zelf in de decadence zijn, maar niét geschokt en ver ontrust door het leven in al zijn uitingen, en zijn schrille tegenstellingen, is zeer groot. Ik wil nu niet ingaan op een verklaring van dit feit; ik constateer het slechts. Ik wil het hebben over die wonderlijke wereld. De ge dachte aan het naderend Kerstfeest brengt me, neen, dwingt mij daartoe. Kerstfeest is immers van ouds het feest van licht en van leven. Kerstlicht en Kerstboom (de groenblijvende den) spreken daarvan. En het heeft er allen schijn van dat de wereld noch van licht, noch van leven gediend is. Dit is juist voor mij dat wonderlijke in onze wereld. Aan den éénen kant ziet men een groote belangstelling voor het oude heidensche feest, dat door de Christelijke kerk is aanvaard en in verband gebracht met de werkelijke of gefantaseerde geboorte van het Jezus- kind, aan den anderen kant kan men opmerken, dat men dwars tegen de idéé van dit feest in, zich gedraagt. De vraag komt dikwijls is mij op, hoe ik tegenover dit verschijnsel moet staan. Het is natuurlijk erg gemakke lijk om botweg te spreken van leugen, wanneer, om maar iets te noemen, wij de Kerstgedachte stellen tegenover het militairisme en den oorlog. Maar toch geloof ik, dat we pns dan aan onbillijk heid schuldig maken en de dingen te eenvoudig zien. Wij moeten ons er altijd van be wust blijven, dat ieder zijn eigen kijk op het leven heeft en de dingen beoor deelt naar zijn eigen, maatstaf. Het is een gewone fout, waaraan wij ons allen gedurig schuldig maken, dat wij steeds uitgaan van de veron derstelling, dat ons persoonlijk inzicht het juiste is en dat wij daarom zelfs geen poging doen om ons in de opvat ting van anderen in te denken. Hoe spoedig staan we niet gereed om een scherp oordeel te vellen over de gedragingen van anderen, en zijn wij geneigd om te spreken van liefdeloos heid, van onbarmhartigheid, van wreed heid, Ja van verregaande onmensche- lijkheid b.v. bij hen, die tot oorlog drij ven. Toch moeten wij nooit uit het oog verliezen, dat er bij hen ook andere motieven aanwezig kunnen zijn dan al leen die van koude berekening. Dit zeg ik, niet denkende aan de bewape ningskapitalisten, maar aan beroepsmi litairen, aan nationalisten, in wie een oude traditie, welke voor ons absoluut heeft afgedaan, nog krachtig nawerkt, zóó krachtig, dat daardoor zuivere, menschelijke gevoelens worden terug gedrongen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1935 | | pagina 9