Eindelijk weer geboorteland Zoo wordt oen goede daad EEN KLEINE VERGISSING De Jeugd-afdeeling van de Buurtvereniging. juist zijn scheepje verankeren, toen er een dief langs kwam, die een paar van die gro te vissen wilde meenemen. De visser zag het nog net op tijd en riep: „Wil je wel eens afblijven!" De dief schrok heel erg, wierp de vis, die hij vast had, weer neer en holde weg. Doch terwijl hij omkeek kon hij den visser ner gens ontdekken. Kunnen jullie hem vinden? Als je goed kijkt, zul je hem in het plaatje zien. vrolijk keek. Vlug gaf Arnold nu de brief aan zijn vader, die hem hardop moest voor lezen. Wat waren die arme mensen blij, en wat kwam het geld goed te pas. Die middag was er bijeenkomst van de club en natuurlijk was Arnold weer pre sent. Hij zat weer vol guitenstreken en had het hoogste woord. En allemaal waren ze weer blij, dat hij teruggekomen was en weer aan hun spelletjes deel nam. Zo had Arriold de mooiste verjaardag, die hij nog ooit meegemaakt had. KANNIBALEN. De menseneterij is nog niet helemaal uit gestorven. In West- en Centraal-Afrika en bij de Zuidzee (vooral bij de Melaneziërs) komt het namelijk nog voor. Men gelooft daar, dat degeen, die eet de deugden van degeen, die opgegeten wordt, krijgt. Daar om worden in de regel ook gezonde, jonge mensen opgegeten, vooral mannen. Maar ook het gebrek aan zout maakt, dat er nu nog mensen gegeten worden, omdat met het mensenvlees ook het nodige zout in 't eigen lichaam komt. Een kleine mus, zo uit het nest, Hij was van het vele vliegen moe, Leek dat gat heel erg best. En dacht: ik ga naar mijn nestje toe. WAAR IS DE VISSER? Een visser was met zijn kleine botter op zee op visvangst geweest en met een grote massa vis teruggekomen. Vlug zette h« de manden met vis op het strand en wilde de locomotief te hebben nagezien, rechts omkeert moest maken, om het traject weer terug te rijden, pufte de machine zo eigen aardig, dat Hein bang was, dat hij het lan ge stuk niet meer halen zou, maar toen hij eenmaal op volle gang was, want er moest natuurlijk ontzettend hard gereden worden ook, bleek, dat de locomotief toch meer presteerde, dan Hein had durven denken. Doordat zijn stoker oververmoeid was geweest, en ziek was geworden, had hij 'n Chinese stoker meegekregen, waarmee hij het niet al te best kon vinden, waarschijn lijk, omdat zij elkaar niet zo goed verston den. Toen de trein een lang recht traject moest afleggen, waardoor de locomotief 't minst te lijden had, zag Hein plotseling, een heel eind voor zich uit, een klein meis je komen aanwaggelen, die precies op de spoorbaan kroop. Wat moest hij doen! Doorrijden, de trein op tijd laten aanko men en het kind overrijden, of stoppen en dan te laat aan het station komen? Zon der er zelfs maar over na te denken, greep hij de rem- en trok deze omlaag. De Chi nees, die dit had gezien, en als de trein op tijd binnen was, ook een gedeelte van de premie kreeg, zag zich, door het incident, de premie ontgaan. Daarom pakte hij Hein bij de arm, haalde 'n revolver te voorschijn en wilde hem zo dwingen door te rijden, desnoods over het kind heen. Maar Hein, die zeer sterk' was, gaf den ÖKinees een stomp tegen zijn borst, zodat de revolver uit zijn opgeheven hand vloog, trok de remmen verder aan en juist een paar me ters voor het kind hield de trein stil. Hein sprong van de locomotief af, pakte het kind op en zette het een eind van de trein weg, waarna hij weer op de locomotief klom en deze weer aanzette. Alles bij elkaar had 't oponthoud misschien drie minuten ge duurd, maar het was, alsof de locomotief niet zo hard meer vooruit wilde. Voordat het eerstvolgende station be reikt werd, moest de trein nog over een belangrijke spoorbrug heen en hij was on geveer vier minuten te laat bij deze brug. Op een vijftig meter afstand moest hij zijn vaart temperen en juist op datzelfde ogenblik vloog de spoorwegbrug, die door de vijand was opgeblazen, de lucht in. Aan het oponthoud met het kind had Hein dus te danken dat niet de hele trein veronge lukt was, want deze zou juist op de brug geweest zijn, toen het onheil gebeurde. Hein kon de trein nog tijdig genoeg tot staan brengen en de mensen uit de trein prezen den machinist om het hardst. Maar hij wist, dat hij niets anders dan zijn plicht had gedaan en zo werd zijn goede daad be loond! Tom woonde in de prairiën van Ameri ka, een afgelegen gedeelte, waar bijna nooit iemand kwam. Zijn vader hield er een paardenfokkerij op na en zo gebeurde het, dat Tom al heel jong met paarden leerde omgaan. De jonge paarden, die heel wild waren, moesten getemd worden en Tom had, toen hij een jaar of veertien was, daar zo'n handigheid in gekregen, dat zijn vader hem graag dit werkje overliet. Want het temmen van een paard moet op een bijzondere manier gebeuren, anders is het paard soms voor zijn hele leven bedorven, en dus niets meer waard. A.ls de dieren helemaal goed waren af gericht, werden zij naar de bewoonde we reld verkocht, waar zij veel geld opbrach ten. Tom's vader deed dit heel dikwijls zelf, natuurlijk vergezeld met een paar cow boys. Met een hele troep paarden vertrok hij dan naar de meest nabij gelegen plaats en dat was nog wel een paar dagen rijden van de ranche, waar Tom woonde, verwij derd. Toen Tom vijftien was geworden, vond zijn vader, dat hij nu wel eens mee kon gaan, dan zou hij hem wijzen, waar hij wezen moest en hoe men het best zijn paar den kan verkopen, want zijn vader begon al een dagje ouder te worden en de lange afstanden te paard waren wel een beetje erg vermoeiend voor hem, Zo gebeurde het. Tom, een vrolijke jon gen, keek zijn ogen uit, want hij was nog nooit zo ver van huis geweest. Hij kende al leen de mensen, die op hun ranche woon den en de mannen, die zo nu en dan eens voorbij hun fokkerij trokken, en natuur lijk zijn moeder en andere vrouwen, maar verder niemand. De zaken waren naar wens verlopen en vader en Tom zouden de volgende dag weer naar huis terug rijden, toen een vreemd paard, dat zeker niet voldoende af gericht was, plotseling schichtig werd en er met zijn berijder van door wilde gaan. Tom, die het aan zag komen, sprong dade lijk voor het dier, pakte de teugels kort bij de' bek en schudde de kop van het beest heen en weer, waardoor het tot staan kwam. De berijder, die hevig geschrokken was,wist niet, hoe hij Tom moest bedan ken, maar Tom's vader lachte eens en zei, dat Tom wel andere kunstjes met de paar den had verricht. De vreemdeling luisterde aandachtig toe en bekeek Tom eens. Toen kwam hij naar hem toe en zei: „Baas, zou je er niets voor voelen om je zoon een tijd bij mij op de ranche te doen, hij kan bij mij veel geld verdienen." Eerst voelde Tom's vader daar niets voor, maar Tom, die alles even avontuur lijk vond, haalde zijn vader over zijn toe stemming te geven en zo vertrok Tom met zijn nieuwen baas naar diens ranche, hele maal aan het zuidelijk einde van de Sta ten, zodat zij enige dagreizen ver moesten. Onderweg was zijn baas' nogal aardig, maar niet zodra waren zij op zijn ranche aangekomen, of hij bleek een harde kerel te zijn, die heel naar was voor zijn onder geschikten. Zijn vrouw deed wat zij kon, om het Tom naar de zin te maken, doch dat moest stil gebeuren, want de baas mocht dat niet weten. Tom, die thuis altijd zo vrij was geweest als een vogel in de lucht en toch hard gewerkt had, kon dit leven niet verdragen en daarom besloot hij na een half jaartje maar weg te gaan. Doch, hoe kwam hij weer thuis, want hij wist helemaal de weg niet en daarbij had hij ook geen paard tot zijn beschikking. Over het paard maakte hij zich niet veel zorg, want hij had tijdens zijn verblijf een van de wildste paarden getemd en dit dier j had zich zo aan hem gehecht, dat hij hem overal volgde. Hij zou dus eenvoudig op dit paard wegrijden en als hij thuis terug was, het paard weer aan zijn eigenaar te- rugzenden, of er desnoods twee andere voor in ruil geven, zodat hij er geen schade van had. •Het plan nam steeds vastere vormen in In het park bij de oude gracht, Sliep een grijsaard rustig, zacht. Hein Struisberg was een bekwaam machi nist en al jaren lang reed hij op een van de grootste buitenlandse ;rajecten. Hein was al- 4jd vol plichtsbetrach ting, onderhield zelf zijn locomotief, zodat hij zeker wist dat alles in orde was. Toen er op een keer oorlog dreigde tus sen twee landen waar hij steeds doorheen moest rijden, waren de treinen steeds stampvol en moesten er verschillende ex tra treinen worden ingelast om de solda ten naar de grenzen te brengen. Daardoor kregen de machinisten veel meer te doen dan anders en moesten zij de rust, die zij zo hoog nodig hadden, na het steeds met volle aandacht besturen van de trein, mis sen. En niet alleen, dat de machinisten en stokers niet genoeg slaap kregen, ook de locomotief, die geregeld goed moet worden nagezien, gesmeerd en onderhouden, kon niet worden verzorgd, zoals de eerste ver eiste is. Dat kon Hein dadelijk goed mer ken, want hij had juist de locomotief al zoveel jaren kunnen blijven berijden, om dat hij hem steeds zorgvuldig verzorgde. Toen hij nu, weer zonder slaap en zonder viel zijn wegblijven des te meer op en de leider vroeg aan Jan, een buurjongen van Arnold, om nadat de club naar huis ging, even bij hem te komen. Jan, die dacht, dat hü iets gedaan had, waarvoor hij een standje zou krijgen, wilde juist wegslui pen, maar de leider zag het en riep hem bij zich. „Weet jij, wat er met Arnold aan de hand is? Hij is de laatste tijd zo vreemd", vroeg de leider aan Jan. Deze, blij, dat hij geen standje kreeg, al wist hij niet waarvoor hij er wel een zou hebben gehad, antwoordde: „Ja, bij Ar nold thuis is er op het ogenblik grote ar moede, want zijn vader is al een paar we ken zonder werk. Hij heeft nu ook geen cent per week meer om de contributie voor onze club te betalen." „Dank je wel, Jan, ga maar gauw naar huis". Hij gaf hem een hand en dacht er over na, hoe hij Arnold het best zou kun nen helpen. Nu was de leider zelf nog een jonge man van pas 18 jaar en de zoon van een eige naar van een timmerfabriek. Toevallig was de vader van Arnold een bekwaam tim merman en dus besloot de leider dadelijk naar zijn vader te gaan en met hem over den man te spreken. Het woord bij de daad voegend, liep hij régelrecht naar het kan toor toe, waar zijn vader zat en vertelde hem in een paar woorden, wat er aan de hand was. Zijn vader streek zijn hand eens over het haar en zei: „Ja, maar jongen, de zaken gaan hier ook niet zo best op het ogenblik en ik kan er heus geen mens meer bij aannemen." De jongeman was door dit antwoord zo teleurgesteld, dat de tranen hem in de ogen kwamen. Zijn vader zag dit en daar hij zijn enigen zoon graag een plezier wilde doen, hernam hij: „Nu weet je wat, ik zal hem in dienst nemen, tot een van mijn vrienden, die een groot werk in opdracht heeft, aan het timmerwerk toe is, dan kan hij daar verder werken." „Toe vader, geef me een brief voor Ar- nold's vader mee, want de jongen is over morgen jarig en ik geloof, dat het het mooiste verjaarscadeau is, dat wij de men sen geven kunnen. Alleen moet U hem er een halve week loon bij doen, want ze schijnen geen eten meer in huis te hebben." Nu was de oude heer zelf een goed mens en hij deed dus wat zijn zoon hem vroeg. Op de verjaardag van Arnold werd er 's morgens heel vroeg gebeld, Arnold, die nog niet naar school was, deed zelf open en was zo verbaasd zyn leider te zien staan, dat hij eerst niet wist wat hij zeggen moest. De leider zei: „Jongen, Arnold, ik kom je even feliciteren met je verjaardag en je het cadeau brengen, dat de jongens voor je bij elkaar hebben gespaard. Daarbij over handigde hij hem een mooi zakmes. De va der van Arnold, door het praten opmerk zaam geworden, kwam naar de gang en vroeg meneer binnen te komen, iets wat Arnold van 'de schrik helemaal vergeten had. „En nu heb ik nog een mooi cadeau voor je, Arnold," zei meneer lachend en gaf hem de brief van zijn vader. Toen Arnold het couvert opende, viel er eenN bankbiljet van tien gulden uit. Daar begreep hij niets van, maar bij het lezen van de brief klaarde zyn gezicht helemaal op. De moeder van Arnold, die nu ook bin nen was gekomen, vroeg waarom hij zo In zyn hoed daar zat een gat, O, wat een groot gat was dat. Tom's hoofd aan en toen de baas eens voor twee dagen afwezig was, sprong Tom op zijn trouwe viervoeter en galoppeerde er van door. Maar dat viel niet mee. Hij wist wel, hoe hij naar de zon moest kijken, om in de goe de richting te rijden, maar het land was dor en zonnig en daar hij geen eten mee genomen had, kregen zowel hij als zijn paard al heel gauw honger, maar vooral dorst. Dorst is iets verschrikkelijks in zo'n land. Maar gelukkig, juist toen Tom dacht, dat hij het niet langer meer kon uithou den, snoof zijn paard met de neus in de lucht en begon te rennen, want hij had wa ter geroken. Zij dronken en dronken, tot ze niet meer konden en bleven toen, onder de paar bomen, die vlak bij het beekje ston den, heerlijk uitrusten, 's Avonds, toen de zon onder was, steeg Tom weer op en hij volgde nu de maan, want de mensen uit de prairiën weten nauwkeurig hoe zij richting moeten houden door de maan of de zon te volgen. De volgende morgen kwamen zij uitge put in het eerste dorpje aan, dat zij op weg naar huis tegen kwamen. Hier kocht Tom haver voor zijn paard en brood voor zich zelf en rustte toen weer uit, tot de zon zijn grootste kracht verloren had. Het duurde toch nog drie dagen eer hij thuis aankwam. O, wat waren zijn vader en moeder blij, maar vooral Tom, dat hij weer thuis terug was. De Jeugd-afdeling van de buurtvereni ging, waarvan ook Arnold lid was, maak te er steeds een groot feest van, als een van de jongens van de club jarig was. Al een paar weken tevoren deed men ge heimzinnig tegen het feestvarken, zoals een jarige lachend werd genoemd, en men gaf graag van zijn zakgeld enkele centen aan den leider om een aardigheidje te kunnen kopen. En zo zou Arnold, een van de vrolijkste van het hele troepje over een week jarig zijn, maar het was of er iets bij hem aan haperde, de vrolijke wildebras, die altijd het hoogste woord voerde, en de aardigste spelletjes wist te bedenken, kwam wel op de clubavonden en middagen, maar zei niet veel, en zat stil voor zich uit te kijken. Natuurlijk had de leider aan hem ge vraagd wat er aan scheelde en waarom hij zo- sip keek, maar Arnold had zijn schou ders opgehaald en was, toen de leider aan hield, om hem te vertellen, wat er gaande was, weggelopen en na die tijd had men hem niet meer gezien. Juist omdat hij altijd zo vrolijk was,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 15