VAN DIT EN VAN DAT I EN VAN ALLES WAT Het vreeselijk avontuur in de tram. VARIA. Kabouter-Avonturen. Stan en Pol by de hinderen. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 18 Januari 1936. No. 9894. Oorspronkelijke Amsterdamsche schets, Door SIROLF. .(Nadruk verboden alle rechten voorbehouden). WELKE zonnige speling van het lot, dat twee jonge tjes in het bezit had ge steld van de middelen elf cent per hoofd, wel te verstaan! om een rit, met overstapje, op een van de lijnen van de Amsterdam sche tram te maken, kan men ge voegelijk in het midden laten. Hoofdzaak was, ze zaten in de tram en dat wilden ze wel weten ook. Ze waren van een andere lijn overgestapt en genoten nu het tweede deel van hun reis. Toen ze ingestapt waren, hadden ze den conducteur toegevoegd: We gane tot het eindpunt mee, conducteur! Wat den conducteur de opmerking had ontlokt: Uit de brand benne we! Daarna waren ze, hoewel het heelemaal niet noodig was, hun arm uit het lid rekkend om toch maar een lus te kunnen grijpen, naar het midden vand en moder nen wagen ge-enterd en hadden een tweepersoonsbank in beslag genomen. Ze waren zoo ongeveer even oud, een jaar of tien of daar omtrent. De eene had zijn gelaats trekken verborgen onder een bijna ondoordringbaar masker van zo mersproeten, de ander droeg zeldzame weelde een pet. Met de vrijmoedigheid, Amster damsche jochies eigen, begonnen Ze aanstonds luid gefluisterd com mentaar op hun omgeving te leve ren. „Kijk daar 'ns!", zei die met de zomersproeten, „die man heb een hout been!" Die met de pet keek hevig geïn teresseerd en verzuchtte: „Ik wou dat ik ook een houte poot had." Een dame, eenige plaatsen ver der, keek gechoqueerd en wierp den wenscher bestraffende blik ken toe. „Waarom dan?", wilden de zomersproeten weten. „Nou, daarom! Dan ken je fijn op de vloer stampe enne je hoeft dat been nooit te wasschen en je ken d'r reuzefijn mee trappen en de menschen op hun teenen trap pen, nou, echt fijn!" De zomersproeten kwamen merk baar onder den invloed en de jo chies keken nu begeerig naar het houten been van den man. Juist had die met de pet luide over peinsd of-^die vent wel 'ns jeuk an ze houte poot" zou hebben, toen de zomersproeten zijn kameraad op iets wees, dat op het bankje voor hen zat, met den rug naar hen toe. En dat was niet gering. Een deftige dame, maar dan ook een buitengewoon deftige, zat daar en zat onbewegelijk recht voor zich uit te staren. Men kon zien, dat het haar pijnlijk was in zoo'n ordinair vervoermiddel als een tram te zitten. Onder haar arm uit stak naar achteren een bruine, harige staart, klaarblijkelijk van een bont. Deze staart nu had de belangstelling van de knaapjes gewekt en de jongen met de zo mersproeten zei: „Mot je 'ns kij- ke, Keessie, wat een reuzefijne bont! Mijn moeder hep ook een bont en as ze die om hep, roept de buurvrouw van beneden altijd: As Fikkie vandaag of morrege weg is, weet ik ten minste waar dattik 'm zoeke mot! Nou, en dan zeit me moeder: Die dakhaas zal je be- doele, die jelui met Kersemis ge geten hebben. Mijn katje ben ik maar weer kwijt met die grap pies!" „Zou die bont van die juffrouw van echt paardenhaar weze?", wilde Keessie weten. „Ach, ga nou door, jo," zeiden de sproeten, „paha, hajewiet! Paar denhaar! La na je kijke! Het is toch zeker van een levendige aap gekomme? Moet je maar 'ns voele, wat zacht die staart is. Mij n moe der zegt, datte de bonten allegaar van apenhaar benne gemaakt!" „Weer wat niefs!", smaalde Kees sie en aaide zacht over de staart, die onder de arm van de dame uithing, „apenhaar, je ben gek. Hij is van kattenvel!" „Kattenvel?!", schreeuwde die met de sproeten, en deed ook een greep naar de afhangende staart, „je zuster! Hep jij wel 'ns een bruine kat gezien? Niks hoor, het is van een beer!" De jongetjes, in hun ijver om de staart te betasten, gaven eens klaps een hevige ruk aan de ha rige pluim. Tot hun hevige ont steltenis zwiepte de pluim plotse ling woedend heen en weer en een krij schend hondengejank van een gemaltraiteerde Pekinees snerpte door de tram. De dame stond woedend en met vlammerig aangelaat op, een Pekinees met kolaogen en afgrijselijk jankend tegen haar gemoed gedrukt. „Con ducteur!" kreet ze, „het is een schandaal! Die., die., schooiers hebben' "mijn -Toetsie mishandeld U jnoet. ze dadelijk uit de tram verwijderen, dadelijk, hoort U!" „Tja," zei de conducteur lang zaam, ,hep U getuige? Kijkt U eens effe hier, dame, die jonges benne betalende passagiers, in het bezit van een geldig plaatsbewijs, die kan ik zoomaar niet uit de tram zette, daar ken ik last mee krijgen?!" „Zoo!", zei de dame heftig, ter wijl het hondje nog maar steeds een door merg en been gaand ge- krijsch liet hooren, „heb ik soms voor mijn Toetsie geen geldig plaatsbewijs gekocht? Mag ik dan geen hond in de tram meenemen? „Zeker," zei de conducteur, „dat mag U, zoolang asdatte geen ge vaar voor de medepassagiers op levert." De Pekinees, door het dolle heen, rolde wild met zijn uitpuilende oogen en kefte nu naar den con ducteur. Af en toe gromde hij valsch en op een zeker oogenblik deed hij een giftige uitval naar den conducteur en het scheelde een haar, of hij had hem in den vinger gehapt. De conducteur belde eensklaps af, ten teeken dat de bestuurder moest stoppen en sprak gewich tig: „Dame, wil U maar afstap pen met dat valsche loeder, dat beest vervoer ik niet langer!" „Wat zegt. U daar?! Moet ik er af?! Ongeheurd! Ik mag toch ze ker een hond meenemen, als ik er voor betaal?" „Jawel, dat maggu, dat heppik U al gezeid, maar dat dier is ge vaarlijk, hij valt mijn aan! Hij belemmert mij als ambtenaar in de uitoefening van mijn ambt! D'r benne voor alles grenze. Morgen kompt er iemand met een ver scheurende tijger op het achter- balcon, en overmorge kommie ze met een leeuw. Jazeker, U denkt toch zeker niet, dat ik Daniël ben? O, zoo!" Hevig sputterend verliet de da me de tram, die inmiddels tot stilstand gekomen was. „U zult er nog wel van hooren!" beet ze den conducteur tot afscheid toe. „Me zorg," zeide de conducteur ijskoud, „maar assu maar weet, dat ik me niet laat verscheuren door zoo'n dolle hond, wat nou nog! Ik staan hier op die kar om kaartjes te verkoopen, maar ik ben geen leeuwentemmer „A CUP OF TEA IS A CUP OF COMFORT", zegt de Engelschman en drinkt drie of minstens twee keer per dag meerdere „cups of comfort". Engeland is dan ook in Europa het land van het prettige thee uurtje en van het lekkere kopje thee. Als het vaderland van de thee wordt het land der langstaar ten beschouwd. Dit is evenwel, vol gens de laatste navorschingen, ten onrechte, want hoewel er minstens sedert duizend jaar thee wordt ge teeld en gedronken in China, is de heester met de aromatische bloe men en blaren uit Indië afkom stig, waar ze ook nog met heele bosschen in het wild groeit. Japan heeft ziin theestruiken uit China gekregen. Vereerders van Confucius brachten ze naar Japan over. Vandaar ging de thee naar Noord-Amerika. In Europa werd zs in de zeventiende eeuw geïmporteerd. In 1650 leerden de Parijzenaars ze kennen en kort daarna, de Npotd-Nederlander^ "Zeventien jaar'later bracht' de lijf arts van den keurvorst van Bran denburg ze mee naar Duitsch- land. In de genoemde landen leerde men haar dra op prijs stellen. Het meer Barbaarsche Rusland even wel kende aanvankelijk (wel later) geen thee en wilde er ook niet van weten. Men schatte dezen vreem den drank zóó weinig, dat een gezant van dit land voor de thee bedankte, die de Mogol hem wou meegeven voor den heerscher aller Russen, „want", zei de gezant, „in. Ruslandw ordt geen thee gedron ken." In Amerika was men des te meer verlekkerd gaan worden op een kopje thee. Er werd veel thee in gevoerd, en teen de oorlog voor de onafhankelijkheid een invoer recht van vier stuivers op 't pond meebracht, was er veel geklaag en gejammer. In Europa was men er evenwel nog slechter aan toe dan in Amerika. Niet alleen had men invoerrechten, maar ook had men de Compagnieën met haar monopolie en deze dreven het zóó ver, dat thee een weelde-artikel werd. Niet meer dan 32 millioen pond werd een honderd jaar geleden verbruikt door Amerika en Europa. Van die 32 milioen pond nam Én- geland alleen een 24 millioen voor zijn deel. China, Japan, Indië, Cey Ion en Java voeren 300 millioen pond thee uit en een behoorlijk aantal ponden daarvan gaat naar het landje, waar Koningin Wilhel- mina regeert. Niet alles wat voor thee verkocht wordt is thee. Bij die soorten, wel ke tegen lage prijzen op de markt Mammie.denkt u, dat hij bok iederen morgen z'n ooren moet wasschen? komen, zijn bladeren van planten, aardbeien, jonge beuken, populie ren, linden en koffieboomen. Als er niet te veel van die boom- en plantenblaren bijkomen en vooral als die surogaten met zorg geroos terd zijn is de vervalsching zoo heel erg niet; want boven opge somde bladeren zijn schadeloos en volgens sommigen, zijn de koffie bladeren zelfs aangenaam van smaak en geven een pikante aro ma aan den drank. De Chineezen, die zich goede prijzen veroorlooven kunnen, ver kiezen evenwel thee zonder koffie- blaren-aroma boven thee met dat voegsel en het behoeven nog niet van het soort Chineezen te zijn, die thee drinken van f200 het pond, den prijs, dien de fijnste en door het keizerlijk hof gebruikte thee kostte. Behalve deze extra fijne soort, die niet uitgevoerd wordt, heeft de Chinees nog te kiezen tusschen 200 soorten. Van j dez-e zijn de meest bekende, pecco- melange, souchong, kongo, bohea, i haysan, soulong, tonghai, en para- guay. De meest aromatische thee ge ven de eerste drie voorjaarsblaad jes, die met een zilverwit dons be dekt zijn en in de zon gedroogd worden. In den handel heeten ze pecco-bloesem, maar de eigenlijke naam is pecco. De tweede kwali teit, die ook zeer fijn is, leveren de volgende drie blaadjes. Zoo gaat men verder met plukken; maar hoe grooter en later de bla deren, hoe minder in kwaliteit de thee. Niet in alle anden is de oogst op hetzelfde tijdstip. In China plukt men van Maart tot Mei. In Indië gaat men in den herfst nog eens aan het plukken. In Ceylon is men altijd bezig met oogsten; wat na tuurlijk den grond uitput. Vóór het drogen heeft de thee geen smaak. Maar is ze droog, dan weten de goed betaalde theeproe vers veel verschil te ontdekken. HET BIER. Uit onze vaderlandsche geschie denis weten we, dat de Germanen het bier reeds hebben gekend en dat zij dezen drank bij hun feest malen in reusachtige hoeveelheden konden verwerken. Men is dikwijls geneigd geweest, aan te nemen, dat het bier een Germaansche uitvinding is geweest. Deze mee ning is evenwel valsch. Reeds veel vroeger heeft men dezen drank ge kend. In de geschiedenis van de oude volken is reeds uit zeer vroe ge dagen bekend, dat die volken een soort van bier dronken. Het schijnt, dat van de jongste tijden af de menschen een zwak hebben gehad voor verdoovende dranken. Zoo kan men met zeker heid zeggen, dat de Chineezen reeds duizenden jaren geleden bier dronken. Ook de Egyptenaren brouwden reeds vóór Christus een wljn-achtig aftreksel van gerst. En ook de Indiërs kenden een dergelijk aftreksel van gerst. Zoo ook de Traciërs en andere volks stammen in Oost-Europa en Klein Azië. De Joden hadden reeds vroeg twee soorten van bier, een wit, licht bier, dat zithaum werd ge noemd én een rood, zwaarder soort, dat Cowin heette. Aristo- teles heeft een beschrijving gege ven van deze dranken, waarin hij ook zegt, dat zij de eigenschappen hadden de menschen dronken te maken. Van nog vele andere volken is bekend, dat zij gebruik en zelfs misbruik van bier maakten nog vóór de Germanen er aan dach ten. Aan de Germanen heeft het bier overigens wel zijn tegenwoor- digen naam te danken. Zij noem den deze gerstenmout-drank bier, of ook wel pior; een woord, dat men weer In verband heeft ge bracht met het Latijnsche biber, dat drank beteekent. De geleer den zijn het er evenwel niet over eens of deze afleiding juist is. De oude Germanen noemden het bier ook wel alu of aio, waaruit zich weer het Engel sche ale moet heb ben ontwikkeld. Daar zijn geschiedschrijvers, die zeggen, dat het bier vroeger in Vlaanderen een voedingsmiddel was voor de arme menschen. Ook in andere landen moet het zoo ge weest zijn en het woord bierdrin- ken was daar een scheldwoord. De fijnproevers van het oude Rome moesten van het bier niets heb ben, qualificeerden het als een treurig product van de laagstaan de barbaarsche cultuur, en dron ken maar liever wijn. Langen tild heeft men beweerd, dat hertog Johan van Brabant, die den bijnaam droeg van Cambri- nus, de uitvinder is geweest van bier. Uit het voorgaande blijkt, dat dit niet zoo is; maar zijn verdien ste is geweest ,dat hij het bier smakelijker en daardoor meer po pulair heeft gemaakt. Daardoor heeft deze zoozeer bekende koning Cambrinus, welke naam ontstaan zou zijn uit Jan Primus, zich ge maakt tot een verklaarden schuts patroon van verschillende brouwe rijen. Groot is de ontwikkeling van de bierbrouwerijen geworden na de volksverhuizing in de Middeleeu wen, toen de Middel-Europeesche volken bekend werden met de hop De hop toch werd al spoedig een veel gebruikt product naast het oorspronkelijk gebruikte gerst. Het is bekend, dat .reeds door Pepijn den Korte hopvelden werden aan gelegd. Vooral in Beieren en Saksen werd veel hop verbouwd. Zooals bekend is, deden in de Middeleeuwen de kloosterbroeders veel aan de kunst van bierbrouwen. Eerst veel later is het bier in Engeland inge voerd. Men heeft daar vooral ale, porter en stout, welke beide eerst- genoemde dranken nog slechts een goed 125 jaar oud zijn. Het stout is veel jonger. Bier, bereid uit hop, kon men pas in de 15de eeuw in Engeland vervaardigen. Tegenwoordig wordt het bier wel zoowat in alle landen gedron ken. Waar het niet wordt gebrou wen, wordt het bier geïmporteerd, in hoofdzbaak uit Engeland, Duitschland, Tsjecho-Slowakije, Japan en (is het dan tegenwoordig niet van bijzondere beteekenis) ook uit Nederland. DE LAVENDEL. Alles heeft zijn tijd. Het rad van avontuur draait. De mode gaat en keert Zoo is de lavendel thans weer „en vogue". Dit parfum behoorde dit seizoen tot de feestgeschen ken bij uitnemendheid voor St. .Ni- colaas of Kerstboom. De etalages onzer grootsteedsche winkels van verschillend cachet borgen tiental len van de meest verschillende fleschjes met dit welriekende, en aangenaam verfrisschingsartikel. Alles heeft zijn tijd. Hoe lang is de lavendel „uit den tijd" geweest; een herinnering aan vroeger dagen aan heengegane geslachten. Nu wordt de oude plaats heroverd. De lavendel is in geur niet op dringerig, niet brutaal, niet sterk, niet onaangenaam-op-denduur, maar frisch, opwekkend,- vandaar dat zij voor hoofdpijn zeer gezocht was indertijd. De beroemde ster renwichelaar en geneeskundige, Nicolaas Culpepper beval den zie ken lavendel aan voor allerlei kwalen. De lavendel had trouwens een ouden naam. Reeds de Grieken en Romeinen moeten haar gekend hebben. Zij gebruikten haar bij hun afwasschingen in het bad. Volgens de oudheidkenners zou de nardus der Ouden niets anders zijn dan onze lavendel. De lavendel is eigenlijk een plant met bescheiden bloempjes. Daaruit wordt de lavendelolie of het parfum bereid. Wijlen konin gin Victoria van Engeland had een specialen lavendelparfumbe- reider, omdat ze zooveel van den lavendel hield. In Engeland kwam trouwens de lavendel ook in latere jaren nog veelvuldig voor en de planten trof men in verschillende tuinen aan. Ja .misschien is juist aan het feit, dat ter verfraaiing van de Engelsche tuinen de laven del weer in de mode kwam, ook weer de herleving van het par fum te danken. Engeland is 't land van de lavendel bij uitnemendheid Plant en bloemen schijnen daar goed te groeien en de Engelsche lavendel heeft dan ook om haar fijne geur een heel bijzondere vermaardheid. 85. Meester haalde de blaadjes weer op. Hij kon aan Jan's gezicht wel zien dat het meegevallen was. In zijn vreugde over de goedgemaakte sommen, zwaaide Jan met zijn arm over het tafelblad en o, wee, daar veegde hij zijn arm klein vriendje van het schuine tafelblad op den grond, 86. Er volgde een plof. Jan's buurman zag hem voorzichtig bukken, iets oprapen en naast hem neerzetten. „Wat doe jij raar", zei hij tegen Jan. Deze schrok en zei: „Bemoei je met je éigen. Daar na fluisterde hij tegen Pol. „Neem me niet kwalijk hoor. Heb ik je pijn gedaan. 87. Pol, onzichtbaar, wreef zijn bezeerde knie. „Je moet wat voorzichtiger zijn, zei hij tegen Jan, want anders zou er wel eens een grooter ongeluk kun nen gebeuren. Jans buurman boog zich over zijn bank heen, want hij vertrouwde het zaakje niet erg. Jan was erg benauwd dat hij Pol er af zou gooien of het ventje zou kunnen ontdekken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 15