elrose's Vergelding De Brabantsche Brief van Het Witte Kruis is die nieuute HONIG'S KALFSSOE P Feuilleton Menier, ULVENHOUT, 4 Februari 1936. In mijnen -kop ls 't 'n bietje wargaren. Daar kronkelen de gedachten door malkaar en over malkaar, als wurmen in 'n pieren potje. Eiken ge- da chtenwurm zoekt 'nen weg en telkens stoot ie teugen 'nen „collega", die evenmin zijnen weg vin den kan, in dat kleine potje vol benauwenis. Ik ben efkens naar de groote stad geweest, naar Amsterdam. 'Nen mensch mot er nouw en dan 's uit, da verruimt z'n gedachten," zei den Fielp, onzen politicus, Raadslid in gezon de tijen, Loco-Burgemeester in grieptijen. En zoo zijn wij, ter gedachtenverrulming, naar Amsterdam gegaan. Jawel! De gedachten zijn misschien verruimd, daar zijn meer pieren in 't potje gekomen, maar 't potje is nou te nauw, zoodat de gedachten veul kleiner behuisd zijn, dan tevoren. Ge begrijpt, amico, we zijn naar den Landdag geweest. Afijn, dat wist ge al natuurlijk, want ge hebt op een van de veule prentekes in de krant, we dat groote, kale triestige staatsmanshoofd ge zien. Dat was den Fielp. Ja, ook t vak politiek drukt 'nen stempel op den mensch. Zoo goed als ge 'nen timmerman kunt kennen aan zijnen ronden rug, 'nen kelner aan zijn platvoeten en 'nen kan- toormensch aan zijnen scheeven schouwer, zoo goed kunt ge den politieker kennen aan zijnen ka len moeien kop met de zakken onder z'n oogen. En zoo goed as den verver bloot staat aan lood- witvergiftiging, zoo staat den politieker meestal bloot aan vetzucht. Da's 'n soortement van poli tieke beroepsziekte. 'n Rij ministers op 'n prenteke is daarom altij 'n schoone reclame veur de land- en veeteeltpro duct/en van het land, dat zij vertegenwoordigen. Maar ik dwaal af! Ge zult den Fielp dus wel gezien hebben, wil ik maar zeggen En dan hebt ge ook 'nen voordee- liger indruk van Ulvenhout gekregen, want den Fielp is 'nen stijlvollen staatsman! Driehonderd pond schoon. Onzen Dré, den kunstschilder ln Amsterdam, had ik neg gauw efkens *n briefke geschreven, maar hij was niet op de Landdag-vergadering gekomen. De politiek gaat hum boven z'n petje, laat alle kunstnèèrs koud; da's ook altij zoo geweest en tooh Toch kost onze Prinses verlejen week door den radio zeggen: dat den kunstenèèr dèn afgeaant is vande beschaving Wat allegaar klopt, als 'n bus! Alle politiek leidt tot oorlog! Minstens tot Genè- verlgen Vrede bewapening tot oorlog! En oorlog en beschaving, 't is vuur en water! En hoe 't op den oogenblik gesteld is met de beschaving, amico, ge weet 't sjuust zoo goed als ik: den kunstenéér waait uit z'n broek; den „Fielp" bérst uit z'n broek! Ge zult denken: den Dré heeft weinig op, met de politiek! Amico, goed gedacht! Maar ge kost 't al langer 'weten, dan van vandaag. Daar is naar mijnen goesting maar te weinig goeds voortgekomen van alles wat politiek is, ja zelfs genoemd wordt! Genoemd wordt, ja! Want zoo gauw als, als, ik zoek 'n vooiheel- deke: als b.v. het „woning-vraagstuk" in handen van politiekers gekomen al rap herdoopt wierd in „woningbouw-politiek", zoo gauw ook wierden mil- lioenen kapitaal vernietigd, omdat ermeer gebouwd dan gewoond wierd Zoogauw ook wierd de bouwerij 'n vernietiging van natuur- en van historische schoon, kortom: als den „socialisti- schen bouwstijl" wierd geschapen (vanweuge de socialistische gemeentebesturen) en erg een verschil meer te onderkennen viel tusschen 'n museum gebouw en 'n stoomwasscherlj, geen verschil meer tusschen 'n kunstacademie (Den Haag) en de Delftsche Poort-statie, geen verschil meer tus schen'n Roomsch en 'n Protestantsch kerkske (want zooiets vreet door als roest) dan dan was de woningbouwpolitiek voor Nederland hen ramp geworden uit financieel en schoonheid' gpunt. Alles wat zich verheft tot politiek, z vernederd worden. Ziet maar naar den kolomebouw in onze stejen. Ziet maarnaar deuze heele weareld, die doordeesemd is van politiek. Zoodoende ben ik weinig geestdriftig voor politiek en beschouw ze, op z'n best, als 'n noodzakelijk kwaad. Want ik weet heel goed: als mijnen buur aan „politiek" doet, en m'n huiske besmeurt met het gooien van blubber, dat ik minstens moet gaan gooien met emmers water! Zo was dan den Fielp veul geestdriftiger om op star» te gaan. dan ik! „Ge zult dingen ooren," zei hij: ,ge zult dingen ooren, da g'oew hooren nie geleuft! En wezenlijk,daar wierd schoon gesproken! En op 't ééne moment klapten wij in onze han den voor den man die de devaluatie verdedigde (en prontjes!) en 't andere moment klanten we even hard voor den man die daarteugen was! Daar wierd schoon gesproken! Den Fielp gaf me elkens 'nen stomp als er weer 'n krachtwoord-met-bewiis viel en daar vielen veul krachtwoordenDaarom hebt ge mij niet op t prenteke zien staan, want ik ben op 'n andere pl»ats gaan zitten: den Fielo stompte me blauw! En mijnen eindindruk, amico? Wij hebben knappe koetsiers op den bok van den wagel der staatspartij! Maar den eenen koet sier ment deuzen kant op en den anderen koetsier mnnt dieën kant op. En da's geen critïek! Ik weet heel goed: de vraagstukken zijn zóó moeilijk, zijn zoo ingewikkeld; den crisis is zóó veulomvattend, wij zijn zóó afhankelijk van onbe rekenbare (buitenlandsche) gebeurtenissen, dat" het onmogelijk is, om van twee menschen één gedachte één oplossing te mogen verwachten. Ook de duuzenden in de zaal snapten-dat onbe wust, want ze klapten voor Jan z'n „wit" even hard als voor Plet z'n „zwart". Zcodat ik op 't end voor mn eigen de overtuiging gekregen heb: het zal hier met den crisis nog wel 'n stijf kwartierke aanloopen! Toen zijn wij, den Fielp en ik, naar 'n bioscoop gegaan van 'n kwartje. Allemaal films van dingen die echt gebeurd zijn op de weareld. Den Fielp wou den Engelschen Koning nog wel 's zien begraven, nou le dat voor één kwartje en zonder bootreis en zonder Engelsch kost meemaken. De bioscoop duurde percies 'n uur. Niet te lang, zult ge zeggen, maar man, één kwartje! En wat we allegaar niet gezien hebben voor die vijfentwintig centen Tien rampen voor éénen cent door malkaar ge rekend. Links van den doek hing 'n klok. Rechts 'n vak, waarop telegrammen wierden gebulletineerd. 't Was stampvol en telkens als er 'n plaatske vrij kwam. kost er weer 'n ander, die buiten stond mee z'n kaartje, naar binnen. De stoeltjes wieren niet koud. En nog 'n bietje onder den Indruk van de groote politieke vergadering, onder crisisindruk, 'n bietje bezorgd, 'n bietjeongelukkig, aïlez. ging ik zitten veur de filmerij over de heele weareld. „Oorlog! ItaliëAbesslniS", zoo stonden witte letters te beven in deus zwarte hol vol menschen. De letters glipten weg. den donker in en dalijk daarop zaten we op 't veld van eer. In de hel. Vliegmachines loeiden jankend door de lucht. Ieder oogenblik kost uit die reuzen metalen veu- gels, die daar spookachtig cirkelden boven men- schenhoofden, dood en verderf gekotst worden. Over d'eerde slopen als slangen rijen menschen, gluipend en kruipend naar evennaasten, om die te besluipen met den dood. Aan deuzen kant zwart- bünkende gezichten, waarin fel-glanzende oogen, aan den anderen kant blanken, Jonge, krachtige keareis, de blom van de schepping. Meteen versprong 'n bulletin rechts: „Autobus te water. Zeven dooden." Floep. Van 't veld van eer. met éénen sprong in Londen. Treurmuziek. Soldaten, marine; comman do's de affuit metd en koningskroon, marine, vor sten, officieren, soldaten, soldaten. Klokgelui, treurmuziek, koninklijke koetsen, soldaten, 'n Kerk gebouw, den rouwstoet, soldaten, eind. Bulletin: „het gratieverzoek der 21 veroordeelden wegens beschuldiging van sabottage tegen den Staat, werd gisteravond door Slappekofsky gewei gerd. Vanmorgen zijn alle veroordeelden doodge schoten op de binnenplaats der gevangenis." Rap, daar is al lang 'nen andere film. ,Het te water-laten van twee onderzeebooten". Pats! Daar breken de flesschen champagne tegen den scheeps romp, hoera! daar schuiven de moorddadige monsters d'r element in! Volkslied, soldaten, ma rine, officieren, soldaten. Floep! „Manoeuvres in de Middellandsche zee." We zitten meteen op zee. Kruisers met kolossale gevechtstorens, waaruit de kanonnen met open muilen ons aangrijnzen, wiegen daar als reuzen veugeldieren op 't deinende water. Matrozen, ka nonnen, commando's. Daar draaien de ijzeren to rens, als windvanen zoo licht en tientallen wreede vuurmonden beheerschen met dood en verderf.... onze zaal! Twintig kruisers, dertig kruisers Daar tusschen suizen de snelle torpedojagers.... de zee is hier 'n zwarte vlek van drijvende oorlogs monsters, wachtend op,werk". Bulletin: „Ministerie Zusenzoo gevallen. Beurs ge sloten. Run op de banken." Film: „Lifcwinoff confereert te Genéve". ,Nen la chenden, grijnzenden mensch poseert efkens vriendelijk, heel vriendelijk voor den fotograaf. Litwinoff neemt z'nen hoed af. Voor ons? Voor mij? Ik kijk naar de klok. Pas 'n kwartier zit ik hier te schouwen naar de weareld waar lk op leef. Bulletin: „Wielrijder bij cmbewaakten overweg gegrepen en gedood. Lijk onherkenbaar verminkt." Muziek! Film! Parade! Soldaten, soldsten, vlieg machines, tanks, kanonnen! Grauwe soldaten met stalen helmen, defileerend voor ministers, lijdende aan vetzucht. Muziek, commando's, soldaten, grau we soldaten. Geloei. Gejank en gebrul. Vliegmachi nes en tanks met soldaten, soldaten, soldaten! Bulletin: „Engeland. Regeering stelt zooveel dui zend millloen beschikbaar voor staand leger." Film: „Werkloozenoptocht door Washington", 'n Leger van stroever menschen schuifelt als 't ware de zaal binnen. Politie te peerd. Soldaten. Vlagge- doeken. Soldaten." Toen amico, waren twintig minuten gepasseerd. En ik was bang. Bang van de weareld waarop ik leefde. Oorlog, ongelukken, ellende, werkloosheid, executies, gebeurt er dan niks anders meer, dan ongeluk, pijn, verdriet, elke, elke minuut over deuze weareld van asuhalt, ijzer en staal? Over deuze weareld van politiek, politiek, politiek. Over deuze weareld door den mensch tot 'n hel gemaakt? In één uurke, heb ik voor één kwartje de gebeuz- tenissen van allen dag op deuze weareld gezien. In een uur heb ik oorlog en oorlogsvoorbereiding ge zien over de heele, de algeheele weareld, in de lueht, óp 't water, ónder de zee: oorlog gezien tus schen zwarte en blanke menschen. Werkloozenop- tochten over heel de weareld. netroleumbranden ln 't Noorden, onder den equator, in 't Westen der weareld. De rookende resten gerien van verbrande vli°gmachines enmenschen! Wanhonige, bieeke menschen zien staan voor ge sloten gebouwen, tusch en politie en soldaten. En al tij en over de heele weareld: soldaten. Grauwe soldaten. En ondertusschen wat „klein-goed" op het film- bulletin! Waarvan de „ooren-en-pooten" de zaal invlogen. Executies. Geweren. Wanhoop. Doodsangst! Ar men biddend naar den hernel'n Salvo! 'k Wier bang daar in die zaal. In die moderne folterkamer! 'k Wier bang voor de weareld waarop iv leven moet. En als ik buiten kwam, dan knlpnerden m'n oogen teugen de lichtreclames van dè biosccmen en the aters. Dan schoten de auto's met heur helle gift- oogen langs me, dat de spetters in m'n gezicht klakten. Dan klonk ln de kroegen den negermu- zi^k van blanke muzikanten. Amico! En wat zal er over honderd Jaren alle maal nog over zijn van dit weareld-krankrinni- gengesHcht? Van 't „werk" van generaals en mi nisters? Van., deze., hel? Ochérm! 'n Paar schilderijen, 'n Paar boeken. 'n „Kleinigheid" beschaving uit 'n verwilderde pe riode. Ons Drinseske heeft 't goed gezegd verlejen week! Maar vol van wargaren ben ik teruggevlucht naar Ulvenhout. Den Fielt) en ik. we hebben onderweuge niet veul meer gezegd in 't sooorwageltje. Ons sigaarke ge rookt en geoeinsd. Moei, doodmoei, doodmoei van zo'n weareld. Ik terug en grèèt, naar mijnen akker. Den Fielp naar z'n bakkerij. Voorloopig zijn wij, onbeschaafde boeren, uitgereisd. Wij zijn zat van den teug beschaving, gedronken in de groote stad! 't Eenige wat den Fielp zei, was: „Volgenden Zon dag proppen we weer, Dré!" Ik heb 'm op z'n knie geslagen en verzekerd: „en óf, Fielp! Vol! Veul groeten van Trui en als altij geen haarke minder van oewen toet a voe DRé. Afd. Wieringen. Rustig verloopen algemeene vergadering. Het bestuur geenszins geblameerd. Donderdagavond hield de afdeeling Wieringen van Het Witte Kruis, haar jaarvergadering, in het lokaal van den heer M. de Haan te Hippolytushoef. Is het over het algemeen met het vergaderingbe- zoek slecht gesteld en hoort men in elk openings woord door den voorzitter „de slechte opkomst" be treuren, de Voorzitter van onze Witte Kruisafdeeling behoefde deze traditioneele zinsnede niet uit te spre ken, want later bleken niet minder dan zegge en schrijve 142 stemgerechtigde leden de presentielijst te hebben geteekend. Waren er bijzondere gebeurtenissen op til, die deze ongekende belangstelling motiveerden? De afwerking van de agenda zou ons het antwoord op deze vraag geven en dus wachtten we kalm op de dingen, die komen zouden. Het was ongeveer 8.15 toen de Voorzitter de heer P. Kaan Cz. de vergadering opende. Het deed spr. genoegen zoo'n gewéldige opkomst te zien. Mocht er critiek komen, spr. hoopte dan, dat zij opbouwend zou zijn en niet afbrekend. De notulen van den secretaris, Ds. van Beek, wer den onder dank aan den samensteller, goedgekeurd. Het jaarverslag. Tevens bracht Ds. v. Beek het jaarverslag uit, waaraan we o.m. ontleenen. Het jaar 1935 is voor de vereeniging geen ongun stig jaar geweest.. Het ledental bedroeg 31 Dec. 1935 1162 tegen 1168 een jaar tevoren. Door de wijkver pleegster waren 2241 bezoeken afgelegd tegen 1802 in '34; 239 huisbezoeken werden gebracht en 261 be zoeken i.v.m. het consultatiebureau. Uit een en an der blijkt wel de drukke taak van de wijkverpleegster. Zij heeft niet stilgezeten. Het getal besmettingsge- vallen was 5. De 4 ligtenten waren allen in gebruik. Gememoreerd wordt de Emma-bloemcollecte, die weer f 21.— meer opbracht, n.1. f 120.50 en de najaars- speldjesdag, die f 100.10 in het laadje bracht. Aan het organiseerend comité o.l.v. Mevr. G. de HaanBosker werd dank gebracht voor de bemoeiingen in deze. Vier personen werden verpleegd in sanatoria; 454 keeren werd materiaal verstrekt (in 1934: 4-80 maal). Het hulpmagazijn te Den Oever verstrekte 48 keer materiaal. Met de ziekenauto werden 33 patiënten vervoerd, w.o. 14 van elders. De gift ten bate van de auto, geschonken door de Boerenleenbank en groot f 250, dient niet onvermeld te blijven. Wat het con sultatiebureau voor zuigelingen betreft, het hield 49 zittingen voor 172 kinderen, w.o. 90 nieuwe. In totaal werden 804 consulten gegeven. Dit jaarverslag werd met een hartelijk applaus aanvaard. N.a.v. de notulen vroeg de heer L. Klaver hoe het nu stond met de film, „Achter de Wolken schijnt de Zon", die men zou trachten hier te laten draaien en waarbij ook een spreker het woord zou voeren. De Voorzitter: Deze plannen zijn nog in bewerking. De secretaris lichtte toe, dat men als spreker wil de uitnoodigen den heer Jan van Zutfen, den beken den directeur van Zonnestraal. Zijn juiste adres is ons echter niet bekend; tweemaal is er al geschreven, zonder nochtans antwoord te ontvangen. Ook uit een telefoonboek werd men niet wijzer, al was dat wel licht een oud boek. De heer Klaver geloofde wel aan meer bezoek als een Jan v. Zutfen het woord zou voeren; waar de tijd nu drong, wilde spr. zich dan maar met een ander tevreden stellen. Wanneer echter de nood het hoogst is, is de red ding nabij. Een aanwezige had n.1. in tusschen een nieuw telefoonboek doorgebladerd en ja, daar stond Oorspronkelijke Roman door ARTHUR E. STRATTON 12. Nu had hij eindelijk zekerheid, kon hij niet meer twijfelen. Hij heeft zijn vrouw Derrick ach tervolgd het eenige, wat hij wist, was, dat zij samen naar Londen waren gegaan. Hoe hij hen gevonden heeft, lijkt me een raadsel, ik zou eerder een naald in een hooiberg hebben kunnen vinden. Maar Dave deed het. En hij schoot Derrick overhoop". „Wat voor 'n onberispelke, zelfvoldane Engel- sche jury reden genoeg was, om hem twintig jaar in de cel te laten stoppen", viel Sir Char les den notaris op bitteren toon in de rede. „Ze hadden 'm beter maar ineens kunnen opknoopen Dat zou tenminste menschelijker zijn geweest. „Tk heb mij ook nooit met het vonnis kunnen vereenigen", antwoorde Ellington. „Al mag dan geen enkel mensch zijn eigen rechter zijn Derrick heeft, als je 't mij vraagt, die kogel dub bel en dwars verdiend, want Jane Sherman was niet de eerste getrouwde vrouw, die hij van het rechte pad heeft afgebracht". „En die man dio Dave Sherman, kreeg twintig jaar, omdat hij een adder vertrapte! O mijn God dat wordt in ons zelfgenoegzame land gerechtigheid genoemd, waar een jur van kruideniers en grutters hot schuldig durft uit te spreken over een medemensch en de eigen vele ongerechtigheden aan de laars trapt!" Sir Char les stond op en balde met een hartstochtelijk ge baar de. vuisten. „Ik heb Dave leeren kennen in zijn beste oogenblikken", zei bij met schorre stem „als zijn hart. zijn ziel in de ellendige cel uitging naar het kind. het beste deel van zijn mislukte leven, het kind, dat hij volgens onze voortreffe lijke wetten en onverbeterlijke gevangenis-voor schriften niet mocht zien, het kind, waar bijnaar hunkerde en voor hem een onbereikbaar bezit was geworden. Mijn God. mijn God!" In een im puls bedekte Sir Charles zijn oogen met de han den- „Wat moet die man geleden hebben!" Ellington was stil en klein geworden onder de plotselinge, hartstochtelijke uitbarsting van rijn bezoeker. Toen Sir Charles zich weder zwaar op zijn toel liet vallen, zei hij op chuchteren toon: „Ja, die man heeft zonder twijfel zwaar ge leden. Maar u.... die zoo spreekt.... neem het mij niet kwalijk. dg,t ik het vraag..liet u ook in het leven iets achter als dat, waarover Have Sherman treurde?" Sir Charles ging rechtop zitten. „Teder onzer, mijnheer Ellington, laat in het 'even iets achter, als de gevangenis-deuren zich achter hem sluiten, iets, wat hij nooit meer te rugkrijgt, wanneer de zoogenaamde gulden vrij heid hem weergegeven wordt. Bij mij was het geen kind. zooals bij Dave Sherman, bij mij was hot iets anders, maar misschien toch even kost baar. Misschien,ik zeg het met opzet. Want een kind kan het allerbeste zijn, dat een man op de wereld bezit, véél meer dan een vrouw. Dat heb ik van Dave Sherman geleerd. Voor hem was het kind het begin en het einde. Wan neer twee mannen, door het noodlot neergesla gen, zoo nu en dan eens in een cel met elkander kunnen fluisteren, dan leer je eikaars diepste wezen kennen, mijnheer Ellington. Dave Sher man doodde een smerig reptiel, met even veel gemak en zonder eenige wroeging, zooals u in een goedonderhouden rozentuin een slak of een worm onschadelijk zou maken. Bent u, wel be schouwd, minder schuldig dan hij het was?" Notaris Ellington keek met zijn heldere grij ze oogen Sir Charles'onbevangen aan. „Ik ben een oud geloovig man", zei hij eenvou dig, „en ik heb jaren lang gezien, hoe het, naar menschelijk inzicht, op deze wereld onrechtvaar dig toegaat. Maar het laatste oordeel is aan God, Sir Charles, en dat is gelukkig een rechvaardig oordeel. Laten wij niet afdwalen. David Sher man is in de gevangenis gestorven, zooals mij berich werd. Hoe stierf hij? „Hii werd in Newgate vermoord", antwoordde Sir Charles scherp, „en ik zal u vertellen, hoe. Dan begrijpt u ook meteen, waarom een mede gevangene voor zijn onbekende dochter sympa thie opvatte". Er viel een korte stilte- „Ik vermoed", sprak Melrose na een oogen blik, „dat Sherman en ik zich tot elkander heb ben getrokken gevoeld, omdat een gemeenschap pelijk lot ons getroffen heeft. Beiden waren wij het slachtoffer van een vrouw en het gewe ten sprak ons vrij voor de geweldadiee hande- 'ing. die wij in een oogenh'ik van drift verricht hebben. Genoe? daarover!" Hij maakte een af werend gebaar. Kort vóór ik naar Newgate wer^ getransporteerd, had ik een reusachtig vermogen van mijn oom geërfd en geld is een macht, mijn heer Ellington, óók in de gevangenis Ik wist één van de bewakers voor mij te winnen en tegen behoorlijke betaling maakte hij het mij en Sher man mogelijk, zoo nu en dan een onderhoud te hebben, als hij in den nachtdienst was. Met zijn hulp laat ik hem gemakshalve Snrith noemen maakten wij een plan tot ontsnapping. Ik had toen bijna vier jaar van mijn straftijd uitgezeten en Sherman zeven. „De omstandigheden waren ons niet bijzon der gunstig en telkens moest het plan om de één of andere reden worden uitgesteld. Maar op een donkeren, stormachtigen avond in No vember meende Smith, dat wij met kans op succes de poging konden wagen. In het begin liep het ons mee. Wij kwamen ongemerkt door de lange gangen opde binnenplaats. Smith had een tweetal touwladders verschaft, van een zwa- ren ijzeren haak voorzien, om over den muur te slaan. Ik wierp het eerst, maar miste, en met 'n geluid, dat me 'n donderslag leek, viel de haak weer op de steenen van de binnenplaats terug We drukten ons tegen den muur aan en een paar minuten verstreken in uiterste spanning- Maar wij hoorden geen enkel geluid en nu was het de beurt aan Sherman, om te werpen, Hij miste niet. Ik moet u nog zeggen, mijnheer El lington. dat ik de voorwaarde had gesteld, dat Sherman het eerst over den muur zou klimmen. Hij bezat tenminste een dochter en zijn straftijd was langer dan de mijne, op mij wachtte trou wens niemand. „Zelfs dien nacht maakte de goede Dave nog tegenwerpingen en hij wilde, dat ik de tweede touwladder bij me zon nemen en het eerst gaan, omdat ik het geld voor de ontvluchting had \*er- schaft. Ik hield voet bij stuk en tenslotte willigde Sherman in. Maar op hetzelfde oogenblik werd de binnenplaats plotseling verlicht, de wacht was in het geweer gekomen. Later bleek, dat het geluid van den vallenden haak wel degelijk was

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 14