elrose's
Vergelding
De Brabantsche Brief
van
Het Witte Kruis
is die nieuute HONIG'S KALFSSOE P
Feuilleton
Menier,
ULVENHOUT, 4 Februari 1936.
In mijnen -kop ls 't 'n
bietje wargaren. Daar
kronkelen de gedachten
door malkaar en over
malkaar, als wurmen in
'n pieren potje. Eiken ge-
da chtenwurm zoekt 'nen
weg en telkens stoot ie
teugen 'nen „collega", die
evenmin zijnen weg vin
den kan, in dat kleine
potje vol benauwenis.
Ik ben efkens naar de
groote stad geweest, naar
Amsterdam.
'Nen mensch mot er
nouw en dan 's uit, da verruimt z'n gedachten,"
zei den Fielp, onzen politicus, Raadslid in gezon
de tijen, Loco-Burgemeester in grieptijen.
En zoo zijn wij, ter gedachtenverrulming, naar
Amsterdam gegaan. Jawel!
De gedachten zijn misschien verruimd, daar
zijn meer pieren in 't potje gekomen, maar 't
potje is nou te nauw, zoodat de gedachten veul
kleiner behuisd zijn, dan tevoren.
Ge begrijpt, amico, we zijn naar den Landdag
geweest. Afijn, dat wist ge al natuurlijk, want ge
hebt op een van de veule prentekes in de krant,
we dat groote, kale triestige staatsmanshoofd ge
zien. Dat was den Fielp. Ja, ook t vak politiek
drukt 'nen stempel op den mensch. Zoo goed als ge
'nen timmerman kunt kennen aan zijnen ronden
rug, 'nen kelner aan zijn platvoeten en 'nen kan-
toormensch aan zijnen scheeven schouwer, zoo
goed kunt ge den politieker kennen aan zijnen ka
len moeien kop met de zakken onder z'n oogen.
En zoo goed as den verver bloot staat aan lood-
witvergiftiging, zoo staat den politieker meestal
bloot aan vetzucht. Da's 'n soortement van poli
tieke beroepsziekte.
'n Rij ministers op 'n prenteke is daarom altij
'n schoone reclame veur de land- en veeteeltpro
duct/en van het land, dat zij vertegenwoordigen.
Maar ik dwaal af!
Ge zult den Fielp dus wel gezien hebben, wil ik
maar zeggen En dan hebt ge ook 'nen voordee-
liger indruk van Ulvenhout gekregen, want den
Fielp is 'nen stijlvollen staatsman! Driehonderd
pond schoon.
Onzen Dré, den kunstschilder ln Amsterdam, had
ik neg gauw efkens *n briefke geschreven, maar
hij was niet op de Landdag-vergadering gekomen.
De politiek gaat hum boven z'n petje, laat alle
kunstnèèrs koud; da's ook altij zoo geweest en
tooh
Toch kost onze Prinses verlejen week door den
radio zeggen: dat den kunstenèèr dèn afgeaant is
vande beschaving
Wat allegaar klopt, als 'n bus!
Alle politiek leidt tot oorlog! Minstens tot Genè-
verlgen Vrede bewapening tot oorlog!
En oorlog en beschaving, 't is vuur en water!
En hoe 't op den oogenblik gesteld is met de
beschaving, amico, ge weet 't sjuust zoo goed als
ik: den kunstenéér waait uit z'n broek; den „Fielp"
bérst uit z'n broek!
Ge zult denken: den Dré heeft weinig op, met de
politiek!
Amico, goed gedacht! Maar ge kost 't al langer
'weten, dan van vandaag.
Daar is naar mijnen goesting maar te weinig
goeds voortgekomen van alles wat politiek is, ja
zelfs genoemd wordt! Genoemd wordt, ja!
Want zoo gauw als, als, ik zoek 'n vooiheel-
deke: als b.v. het „woning-vraagstuk" in handen
van politiekers gekomen al rap herdoopt wierd in
„woningbouw-politiek", zoo gauw ook wierden mil-
lioenen kapitaal vernietigd, omdat ermeer
gebouwd dan gewoond wierd Zoogauw ook wierd
de bouwerij 'n vernietiging van natuur- en van
historische schoon, kortom: als den „socialisti-
schen bouwstijl" wierd geschapen (vanweuge de
socialistische gemeentebesturen) en erg een verschil
meer te onderkennen viel tusschen 'n museum
gebouw en 'n stoomwasscherlj, geen verschil meer
tusschen 'n kunstacademie (Den Haag) en de
Delftsche Poort-statie, geen verschil meer tus
schen'n Roomsch en 'n Protestantsch kerkske
(want zooiets vreet door als roest) dan dan was
de woningbouwpolitiek voor Nederland hen ramp
geworden uit financieel en schoonheid' gpunt.
Alles wat zich verheft tot politiek, z vernederd
worden. Ziet maar naar den kolomebouw in
onze stejen.
Ziet maarnaar deuze heele weareld, die
doordeesemd is van politiek.
Zoodoende ben ik weinig geestdriftig voor politiek
en beschouw ze, op z'n best, als 'n noodzakelijk
kwaad.
Want ik weet heel goed: als mijnen buur aan
„politiek" doet, en m'n huiske besmeurt met het
gooien van blubber, dat ik minstens moet gaan
gooien met emmers water!
Zo was dan den Fielp veul geestdriftiger om op
star» te gaan. dan ik!
„Ge zult dingen ooren," zei hij: ,ge zult dingen
ooren, da g'oew hooren nie geleuft!
En wezenlijk,daar wierd schoon gesproken!
En op 't ééne moment klapten wij in onze han
den voor den man die de devaluatie verdedigde
(en prontjes!) en 't andere moment klanten we
even hard voor den man die daarteugen was!
Daar wierd schoon gesproken!
Den Fielp gaf me elkens 'nen stomp als er weer
'n krachtwoord-met-bewiis viel en daar vielen veul
krachtwoordenDaarom hebt ge mij niet op t
prenteke zien staan, want ik ben op 'n andere
pl»ats gaan zitten: den Fielo stompte me blauw!
En mijnen eindindruk, amico?
Wij hebben knappe koetsiers op den bok van
den wagel der staatspartij! Maar den eenen koet
sier ment deuzen kant op en den anderen koetsier
mnnt dieën kant op.
En da's geen critïek!
Ik weet heel goed: de vraagstukken zijn zóó
moeilijk, zijn zoo ingewikkeld; den crisis is zóó
veulomvattend, wij zijn zóó afhankelijk van onbe
rekenbare (buitenlandsche) gebeurtenissen, dat" het
onmogelijk is, om van twee menschen één gedachte
één oplossing te mogen verwachten.
Ook de duuzenden in de zaal snapten-dat onbe
wust, want ze klapten voor Jan z'n „wit" even hard
als voor Plet z'n „zwart".
Zcodat ik op 't end voor mn eigen de overtuiging
gekregen heb: het zal hier met den crisis nog wel
'n stijf kwartierke aanloopen!
Toen zijn wij, den Fielp en ik, naar 'n bioscoop
gegaan van 'n kwartje. Allemaal films van dingen
die echt gebeurd zijn op de weareld. Den Fielp wou
den Engelschen Koning nog wel 's zien begraven,
nou le dat voor één kwartje en zonder bootreis en
zonder Engelsch kost meemaken.
De bioscoop duurde percies 'n uur. Niet te lang,
zult ge zeggen, maar man, één kwartje!
En wat we allegaar niet gezien hebben voor die
vijfentwintig centen
Tien rampen voor éénen cent door malkaar ge
rekend.
Links van den doek hing 'n klok. Rechts 'n vak,
waarop telegrammen wierden gebulletineerd.
't Was stampvol en telkens als er 'n plaatske vrij
kwam. kost er weer 'n ander, die buiten stond mee
z'n kaartje, naar binnen. De stoeltjes wieren niet
koud.
En nog 'n bietje onder den Indruk van de groote
politieke vergadering, onder crisisindruk, 'n bietje
bezorgd, 'n bietjeongelukkig, aïlez. ging ik
zitten veur de filmerij over de heele weareld.
„Oorlog!
ItaliëAbesslniS", zoo stonden witte letters te
beven in deus zwarte hol vol menschen. De letters
glipten weg. den donker in en dalijk daarop zaten
we op 't veld van eer. In de hel.
Vliegmachines loeiden jankend door de lucht.
Ieder oogenblik kost uit die reuzen metalen veu-
gels, die daar spookachtig cirkelden boven men-
schenhoofden, dood en verderf gekotst worden.
Over d'eerde slopen als slangen rijen menschen,
gluipend en kruipend naar evennaasten, om die te
besluipen met den dood. Aan deuzen kant zwart-
bünkende gezichten, waarin fel-glanzende oogen,
aan den anderen kant blanken, Jonge, krachtige
keareis, de blom van de schepping.
Meteen versprong 'n bulletin rechts: „Autobus
te water. Zeven dooden."
Floep. Van 't veld van eer. met éénen sprong in
Londen. Treurmuziek. Soldaten, marine; comman
do's de affuit metd en koningskroon, marine, vor
sten, officieren, soldaten, soldaten. Klokgelui,
treurmuziek, koninklijke koetsen, soldaten, 'n Kerk
gebouw, den rouwstoet, soldaten, eind.
Bulletin: „het gratieverzoek der 21 veroordeelden
wegens beschuldiging van sabottage tegen den
Staat, werd gisteravond door Slappekofsky gewei
gerd. Vanmorgen zijn alle veroordeelden doodge
schoten op de binnenplaats der gevangenis."
Rap, daar is al lang 'nen andere film. ,Het te
water-laten van twee onderzeebooten". Pats! Daar
breken de flesschen champagne tegen den scheeps
romp, hoera! daar schuiven de moorddadige
monsters d'r element in! Volkslied, soldaten, ma
rine, officieren, soldaten.
Floep! „Manoeuvres in de Middellandsche zee."
We zitten meteen op zee. Kruisers met kolossale
gevechtstorens, waaruit de kanonnen met open
muilen ons aangrijnzen, wiegen daar als reuzen
veugeldieren op 't deinende water. Matrozen, ka
nonnen, commando's. Daar draaien de ijzeren to
rens, als windvanen zoo licht en tientallen wreede
vuurmonden beheerschen met dood en verderf....
onze zaal! Twintig kruisers, dertig kruisers
Daar tusschen suizen de snelle torpedojagers....
de zee is hier 'n zwarte vlek van drijvende oorlogs
monsters, wachtend op,werk".
Bulletin: „Ministerie Zusenzoo gevallen. Beurs ge
sloten. Run op de banken."
Film: „Lifcwinoff confereert te Genéve". ,Nen la
chenden, grijnzenden mensch poseert efkens
vriendelijk, heel vriendelijk voor den fotograaf.
Litwinoff neemt z'nen hoed af. Voor ons? Voor
mij? Ik kijk naar de klok. Pas 'n kwartier zit ik
hier te schouwen naar de weareld waar lk op leef.
Bulletin: „Wielrijder bij cmbewaakten overweg
gegrepen en gedood. Lijk onherkenbaar verminkt."
Muziek! Film! Parade! Soldaten, soldsten, vlieg
machines, tanks, kanonnen! Grauwe soldaten met
stalen helmen, defileerend voor ministers, lijdende
aan vetzucht. Muziek, commando's, soldaten, grau
we soldaten. Geloei. Gejank en gebrul. Vliegmachi
nes en tanks met soldaten, soldaten, soldaten!
Bulletin: „Engeland. Regeering stelt zooveel dui
zend millloen beschikbaar voor staand leger."
Film: „Werkloozenoptocht door Washington", 'n
Leger van stroever menschen schuifelt als 't ware
de zaal binnen. Politie te peerd. Soldaten. Vlagge-
doeken. Soldaten."
Toen amico, waren twintig minuten gepasseerd.
En ik was bang. Bang van de weareld waarop ik
leefde. Oorlog, ongelukken, ellende, werkloosheid,
executies, gebeurt er dan niks anders meer, dan
ongeluk, pijn, verdriet, elke, elke minuut over deuze
weareld van asuhalt, ijzer en staal? Over deuze
weareld van politiek, politiek, politiek. Over deuze
weareld door den mensch tot 'n hel gemaakt?
In één uurke, heb ik voor één kwartje de gebeuz-
tenissen van allen dag op deuze weareld gezien. In
een uur heb ik oorlog en oorlogsvoorbereiding ge
zien over de heele, de algeheele weareld, in de
lueht, óp 't water, ónder de zee: oorlog gezien tus
schen zwarte en blanke menschen. Werkloozenop-
tochten over heel de weareld. netroleumbranden ln
't Noorden, onder den equator, in 't Westen der
weareld. De rookende resten gerien van verbrande
vli°gmachines enmenschen!
Wanhonige, bieeke menschen zien staan voor ge
sloten gebouwen, tusch en politie en soldaten. En al
tij en over de heele weareld: soldaten. Grauwe
soldaten.
En ondertusschen wat „klein-goed" op het film-
bulletin! Waarvan de „ooren-en-pooten" de zaal
invlogen.
Executies. Geweren. Wanhoop. Doodsangst! Ar
men biddend naar den hernel'n Salvo!
'k Wier bang daar in die zaal. In die moderne
folterkamer! 'k Wier bang voor de weareld waarop
iv leven moet.
En als ik buiten kwam, dan knlpnerden m'n oogen
teugen de lichtreclames van dè biosccmen en the
aters. Dan schoten de auto's met heur helle gift-
oogen langs me, dat de spetters in m'n gezicht
klakten. Dan klonk ln de kroegen den negermu-
zi^k van blanke muzikanten.
Amico! En wat zal er over honderd Jaren alle
maal nog over zijn van dit weareld-krankrinni-
gengesHcht? Van 't „werk" van generaals en mi
nisters? Van., deze., hel?
Ochérm! 'n Paar schilderijen, 'n Paar boeken.
'n „Kleinigheid" beschaving uit 'n verwilderde pe
riode.
Ons Drinseske heeft 't goed gezegd verlejen week!
Maar vol van wargaren ben ik teruggevlucht naar
Ulvenhout.
Den Fielt) en ik. we hebben onderweuge niet veul
meer gezegd in 't sooorwageltje. Ons sigaarke ge
rookt en geoeinsd. Moei, doodmoei, doodmoei van
zo'n weareld.
Ik terug en grèèt, naar mijnen akker. Den Fielp
naar z'n bakkerij.
Voorloopig zijn wij, onbeschaafde boeren,
uitgereisd. Wij zijn zat van den teug beschaving,
gedronken in de groote stad!
't Eenige wat den Fielp zei, was: „Volgenden Zon
dag proppen we weer, Dré!"
Ik heb 'm op z'n knie geslagen en verzekerd: „en
óf, Fielp!
Vol!
Veul groeten van Trui en als altij geen haarke
minder van oewen toet a voe
DRé.
Afd. Wieringen.
Rustig verloopen algemeene vergadering.
Het bestuur geenszins geblameerd.
Donderdagavond hield de afdeeling Wieringen van
Het Witte Kruis, haar jaarvergadering, in het lokaal
van den heer M. de Haan te Hippolytushoef.
Is het over het algemeen met het vergaderingbe-
zoek slecht gesteld en hoort men in elk openings
woord door den voorzitter „de slechte opkomst" be
treuren, de Voorzitter van onze Witte Kruisafdeeling
behoefde deze traditioneele zinsnede niet uit te spre
ken, want later bleken niet minder dan zegge en
schrijve 142 stemgerechtigde leden de presentielijst te
hebben geteekend.
Waren er bijzondere gebeurtenissen op til, die deze
ongekende belangstelling motiveerden?
De afwerking van de agenda zou ons het antwoord
op deze vraag geven en dus wachtten we kalm op
de dingen, die komen zouden.
Het was ongeveer 8.15 toen de Voorzitter de heer
P. Kaan Cz. de vergadering opende. Het deed spr.
genoegen zoo'n gewéldige opkomst te zien. Mocht er
critiek komen, spr. hoopte dan, dat zij opbouwend
zou zijn en niet afbrekend.
De notulen van den secretaris, Ds. van Beek, wer
den onder dank aan den samensteller, goedgekeurd.
Het jaarverslag.
Tevens bracht Ds. v. Beek het jaarverslag uit,
waaraan we o.m. ontleenen.
Het jaar 1935 is voor de vereeniging geen ongun
stig jaar geweest.. Het ledental bedroeg 31 Dec. 1935
1162 tegen 1168 een jaar tevoren. Door de wijkver
pleegster waren 2241 bezoeken afgelegd tegen 1802
in '34; 239 huisbezoeken werden gebracht en 261 be
zoeken i.v.m. het consultatiebureau. Uit een en an
der blijkt wel de drukke taak van de wijkverpleegster.
Zij heeft niet stilgezeten. Het getal besmettingsge-
vallen was 5. De 4 ligtenten waren allen in gebruik.
Gememoreerd wordt de Emma-bloemcollecte, die
weer f 21.— meer opbracht, n.1. f 120.50 en de najaars-
speldjesdag, die f 100.10 in het laadje bracht. Aan het
organiseerend comité o.l.v. Mevr. G. de HaanBosker
werd dank gebracht voor de bemoeiingen in deze.
Vier personen werden verpleegd in sanatoria; 454
keeren werd materiaal verstrekt (in 1934: 4-80 maal).
Het hulpmagazijn te Den Oever verstrekte 48 keer
materiaal. Met de ziekenauto werden 33 patiënten
vervoerd, w.o. 14 van elders. De gift ten bate van de
auto, geschonken door de Boerenleenbank en groot
f 250, dient niet onvermeld te blijven. Wat het con
sultatiebureau voor zuigelingen betreft, het hield 49
zittingen voor 172 kinderen, w.o. 90 nieuwe. In totaal
werden 804 consulten gegeven.
Dit jaarverslag werd met een hartelijk applaus
aanvaard.
N.a.v. de notulen vroeg de heer L. Klaver hoe het
nu stond met de film, „Achter de Wolken schijnt de
Zon", die men zou trachten hier te laten draaien en
waarbij ook een spreker het woord zou voeren.
De Voorzitter: Deze plannen zijn nog in bewerking.
De secretaris lichtte toe, dat men als spreker wil
de uitnoodigen den heer Jan van Zutfen, den beken
den directeur van Zonnestraal. Zijn juiste adres is
ons echter niet bekend; tweemaal is er al geschreven,
zonder nochtans antwoord te ontvangen. Ook uit een
telefoonboek werd men niet wijzer, al was dat wel
licht een oud boek.
De heer Klaver geloofde wel aan meer bezoek als
een Jan v. Zutfen het woord zou voeren; waar de tijd
nu drong, wilde spr. zich dan maar met een ander
tevreden stellen.
Wanneer echter de nood het hoogst is, is de red
ding nabij. Een aanwezige had n.1. in tusschen een
nieuw telefoonboek doorgebladerd en ja, daar stond
Oorspronkelijke Roman
door
ARTHUR E. STRATTON
12.
Nu had hij eindelijk zekerheid, kon hij niet
meer twijfelen. Hij heeft zijn vrouw Derrick ach
tervolgd het eenige, wat hij wist, was, dat
zij samen naar Londen waren gegaan. Hoe hij
hen gevonden heeft, lijkt me een raadsel, ik
zou eerder een naald in een hooiberg hebben
kunnen vinden. Maar Dave deed het. En hij
schoot Derrick overhoop".
„Wat voor 'n onberispelke, zelfvoldane Engel-
sche jury reden genoeg was, om hem twintig
jaar in de cel te laten stoppen", viel Sir Char
les den notaris op bitteren toon in de rede. „Ze
hadden 'm beter maar ineens kunnen opknoopen
Dat zou tenminste menschelijker zijn geweest.
„Tk heb mij ook nooit met het vonnis kunnen
vereenigen", antwoorde Ellington. „Al mag dan
geen enkel mensch zijn eigen rechter zijn
Derrick heeft, als je 't mij vraagt, die kogel dub
bel en dwars verdiend, want Jane Sherman was
niet de eerste getrouwde vrouw, die hij van het
rechte pad heeft afgebracht".
„En die man dio Dave Sherman, kreeg
twintig jaar, omdat hij een adder vertrapte! O
mijn God dat wordt in ons zelfgenoegzame
land gerechtigheid genoemd, waar een jur van
kruideniers en grutters hot schuldig durft uit te
spreken over een medemensch en de eigen vele
ongerechtigheden aan de laars trapt!" Sir Char
les stond op en balde met een hartstochtelijk ge
baar de. vuisten. „Ik heb Dave leeren kennen in
zijn beste oogenblikken", zei bij met schorre stem
„als zijn hart. zijn ziel in de ellendige cel uitging
naar het kind. het beste deel van zijn mislukte
leven, het kind, dat hij volgens onze voortreffe
lijke wetten en onverbeterlijke gevangenis-voor
schriften niet mocht zien, het kind, waar bijnaar
hunkerde en voor hem een onbereikbaar bezit
was geworden. Mijn God. mijn God!" In een im
puls bedekte Sir Charles zijn oogen met de han
den- „Wat moet die man geleden hebben!"
Ellington was stil en klein geworden onder
de plotselinge, hartstochtelijke uitbarsting van
rijn bezoeker. Toen Sir Charles zich weder zwaar
op zijn toel liet vallen, zei hij op chuchteren
toon:
„Ja, die man heeft zonder twijfel zwaar ge
leden. Maar u.... die zoo spreekt.... neem
het mij niet kwalijk. dg,t ik het vraag..liet u
ook in het leven iets achter als dat, waarover
Have Sherman treurde?"
Sir Charles ging rechtop zitten.
„Teder onzer, mijnheer Ellington, laat in het
'even iets achter, als de gevangenis-deuren zich
achter hem sluiten, iets, wat hij nooit meer te
rugkrijgt, wanneer de zoogenaamde gulden vrij
heid hem weergegeven wordt. Bij mij was het
geen kind. zooals bij Dave Sherman, bij mij was
hot iets anders, maar misschien toch even kost
baar. Misschien,ik zeg het met opzet. Want
een kind kan het allerbeste zijn, dat een man
op de wereld bezit, véél meer dan een vrouw.
Dat heb ik van Dave Sherman geleerd. Voor
hem was het kind het begin en het einde. Wan
neer twee mannen, door het noodlot neergesla
gen, zoo nu en dan eens in een cel met elkander
kunnen fluisteren, dan leer je eikaars diepste
wezen kennen, mijnheer Ellington. Dave Sher
man doodde een smerig reptiel, met even veel
gemak en zonder eenige wroeging, zooals u in
een goedonderhouden rozentuin een slak of een
worm onschadelijk zou maken. Bent u, wel be
schouwd, minder schuldig dan hij het was?"
Notaris Ellington keek met zijn heldere grij
ze oogen Sir Charles'onbevangen aan.
„Ik ben een oud geloovig man", zei hij eenvou
dig, „en ik heb jaren lang gezien, hoe het, naar
menschelijk inzicht, op deze wereld onrechtvaar
dig toegaat. Maar het laatste oordeel is aan God,
Sir Charles, en dat is gelukkig een rechvaardig
oordeel. Laten wij niet afdwalen. David Sher
man is in de gevangenis gestorven, zooals mij
berich werd. Hoe stierf hij?
„Hii werd in Newgate vermoord", antwoordde
Sir Charles scherp, „en ik zal u vertellen, hoe.
Dan begrijpt u ook meteen, waarom een mede
gevangene voor zijn onbekende dochter sympa
thie opvatte".
Er viel een korte stilte-
„Ik vermoed", sprak Melrose na een oogen
blik, „dat Sherman en ik zich tot elkander heb
ben getrokken gevoeld, omdat een gemeenschap
pelijk lot ons getroffen heeft. Beiden waren wij
het slachtoffer van een vrouw en het gewe
ten sprak ons vrij voor de geweldadiee hande-
'ing. die wij in een oogenh'ik van drift verricht
hebben. Genoe? daarover!" Hij maakte een af
werend gebaar. Kort vóór ik naar Newgate wer^
getransporteerd, had ik een reusachtig vermogen
van mijn oom geërfd en geld is een macht, mijn
heer Ellington, óók in de gevangenis Ik wist één
van de bewakers voor mij te winnen en tegen
behoorlijke betaling maakte hij het mij en Sher
man mogelijk, zoo nu en dan een onderhoud te
hebben, als hij in den nachtdienst was. Met zijn
hulp laat ik hem gemakshalve Snrith noemen
maakten wij een plan tot ontsnapping. Ik had
toen bijna vier jaar van mijn straftijd uitgezeten
en Sherman zeven.
„De omstandigheden waren ons niet bijzon
der gunstig en telkens moest het plan om de
één of andere reden worden uitgesteld. Maar
op een donkeren, stormachtigen avond in No
vember meende Smith, dat wij met kans op
succes de poging konden wagen. In het begin
liep het ons mee. Wij kwamen ongemerkt door
de lange gangen opde binnenplaats. Smith had
een tweetal touwladders verschaft, van een zwa-
ren ijzeren haak voorzien, om over den muur
te slaan. Ik wierp het eerst, maar miste, en met
'n geluid, dat me 'n donderslag leek, viel de haak
weer op de steenen van de binnenplaats terug
We drukten ons tegen den muur aan en een
paar minuten verstreken in uiterste spanning-
Maar wij hoorden geen enkel geluid en nu was
het de beurt aan Sherman, om te werpen, Hij
miste niet. Ik moet u nog zeggen, mijnheer El
lington. dat ik de voorwaarde had gesteld, dat
Sherman het eerst over den muur zou klimmen.
Hij bezat tenminste een dochter en zijn straftijd
was langer dan de mijne, op mij wachtte trou
wens niemand.
„Zelfs dien nacht maakte de goede Dave nog
tegenwerpingen en hij wilde, dat ik de tweede
touwladder bij me zon nemen en het eerst gaan,
omdat ik het geld voor de ontvluchting had \*er-
schaft. Ik hield voet bij stuk en tenslotte willigde
Sherman in. Maar op hetzelfde oogenblik werd
de binnenplaats plotseling verlicht, de wacht
was in het geweer gekomen. Later bleek, dat het
geluid van den vallenden haak wel degelijk was