G bestel ij k Leven
AGA
DE V RIES
De rampzalige
vijftig procent
door Astor.
Op van 't HOESTEN
Van duisternis tot licht
Zaterdag 15 Februari 1936.
Postrekening
No. 23330
SCHAGER
79ste Jaargang. No. 9914
COURANT.
Int. Telef,
No. 20
Dit blad verschijnt dagelijks, behalve Vrijdags. Bij Inzending tot
's morgens 8 uur, worden Advertentiën nog zooveel mogelijk in het
eerstuitkomend nummpr geplaatst.
Uitgave der N.V. v.h. P. Trapman Co., Schagen
20 PAGINA'S.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent ADVERTEN«
TIëN van 1 tot 5 regels fO.85, iedere regel meer 15 cent (bewijsno,
inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
NOG EENS
IK zou op die vijftig procentsmenschen niet zijn
teruggekomen, wanneer ik niet een brief had
ontvangen van een belangstellende lezeres.
Een brief, die mij inderdaad veel vreugde heeft
gegeven. Deze lezeres zij is vrouw en moeder
rekent zichzelf tot de vijftig-procenters, d.w.z. der
halve tot de geestelijk onmondigen. In het begin van
haar brief schrijft ze dit. En daarmede schrijft zij
een groote leugen neer. Want haar brief levert mij
het doorslaande bewijs, dat zij in geestelijke ontwik
keling niet staat op het standpunt van den twaalf
jarige (denk aan Dr. van Schelven), maar daar vèr,
zeer ver zelfs is bovenuit gestegen.
Het is haar bescheidenheid slechts, welke haar er
toe brengt om zich onder de vijftig procent te reke
nen. Wanneer dit werkelijk zoo ware, zou ze zelfs
de „geestelijke levens" niet lezen en overdenken.
Het zou me wat waard zijn, wanneer alle moeders
dachten zóó als zij. t
Ik wil in dit artikel enkele dingen bespreken, wel
ke zij in haar brief aanroert. Ik doe dit in de eerste,
plaats voor haar, maar in de tweede plaats doe ik
het ook terwille van de andere lezers, want ik ben
er zeker van dat wat zij schrijft, door heel veel an
deren zou kunnen geschreven zijn.
Wanneer zij zegt, „helaas te behooren tot die 50
procent" laat zij daarop de vraag volgen of zij zelf
daaraan wel schuldig is, want zoo schrijft zij,
„niemand heeft ooit de moeite genomen zich met
mijn geestelijk leven te bemoeien."
Deze woorden zijn niet minder dan een aanklacht
tegen hen, die aan haar opvoeding en vorming heb
ben deelgenomen. Het klinkt misschien wat hard, als
ik zeg (de waarheid is nu eenmaal vaak hard), maar
hierin staat zij niet alleen. Over het algemeen moe
ten wij, helaas, het feit constateeren dat men te wei
nig over geestelijke dingen met de kinderen spreekt.
Om alle misverstand te ontkomen wijs ik er op dat
ik hier geestelijk niet bedoel alleen wijsgeerig of
godsdienstig. Ik vat in het begrip „geestelijk" teza
men alles wat wij kunnen brengen onder de rubriek
„niet-stoffelijk" of „niet-gericht-op-het-materieele-
alléén!"
Ik bedoel met geestelijk leven dus zoowel tfe ont
wikkeling van het intellect (het verstand) als van
het-zedelijk en religieus besef.
En nu is het juist dit laatste het zedelijk en re
ligieus besef derhalve wat bij de opvoeding maar
al te veel wordt verwaarloosd. Hierop doelt onge
twijfeld de briefschrijfster. En het is ontzaglijk jam
mer dat zij daarom die treurige bekentenis doet dat
men zich om haar geestelijk leven niet heeft be
kommerd. Toch heeft zij na haar schooltijd zelfs
eenige jaren'de catechisatie bezocht! Heeft haar do-
miné dan nooit kunnen ontdekken welk een verlan
gen naar geestelijke ontwikkeling in haar leefde?
Want dit verlangen het blijkt ook uit andere ge
deelten van haar brief was bij haar aanwezig.
Gelukkig heeft zij* dit verlangen toch eenigermate
kunnen bevredigen en is zij daarom boven de 50
procent vèr uitgestegen. En het is een bijzonder aan
gename gedachte, dat zij moeder is en haar kinde
ren opvoedt in het volle besef, dat zij mede verant
woordelijk is voor de ,menschvvording" dezer kin
deren; dat zij hun leert, dat zij hebben na te denken
over maatschappelijke en zedelijke vragen, dat zij
steeds te rade moeten gaan met eigen rede en gewe
ten. „Toen ik onze twee jongens had, heb ik dikwijls
gedacht, kon ik ze nu maar zooveel meegeven, dat zij
aanstonds iets kunnen machtig worden van alles
wat er rondom leeft en gebeurt."
Ik begrijp, in verband met den geest van den hee-
len brief, goed wat zij daarmede bedoelt. Zij heeft
niet gewild dat haar jongens als stumperds en niet-
begrijpenden zouden staan in de wereld, waarin zoo
vele moeilijkheden zijn. Zélf hoeft zij helder door
zien hoeveel onzedelijks er is in het leven. Zélf voelt
zij hoe zwaar het is om in het bestaande leven zich
als „mensch" te gedragen en zij wil in haar kinde
ren die krachten oproepen, welke hen sterk kun
nen maken.
Waarlijk, het is een verkwikking te bedenken, dat
er nog altijd moeders zijn als deze briefschrijfster, die
ondanks het. feit, dat zij hard met haar man heeft
moeten medewerken om zich stoffelijk staande te
houden, niettemin geestelijk niet te gronde is ge
gaan, maar met liefde en zorg het zuiver-mensche-
lijke in haar kinderen heeft verzorgd.
Na deze inleiding kom ik tot de hoofdvraag in
den brief.
Zij is deze: hoe hebben wij te denken over de uit
drukking dat. „vrijheid is de grootste gebondenheid?"
en in verband daarmede nog een andere vraag: „hoe
moeten wij als vrijheidslievende menschen staan te
genover onze kinderen"?
Ik zal in 'het kort beide vragen bespreken.
„Vrijheid is de grootste gebondenheid". Op het
eerste gezicht lijkt dit dwaas. Immers men is geneigd
om te zeggen dat vrijheid en gebondenheid twee te
genstellingen zijn. Toch is dit bij nadere beschouwing
niet. het geval.
Vrijheid beteekent de afwezigheid van dwang, die
Van buiten-af wordt uitgeoefend.
Een mensch gevoelt zich vrij, wanneer niet een
ander over hem heeft te hevelen. Hierbij hebben wij
evenwel te bedenken, dat niet elk bevelen het ka
rakter draagt van vrijheidsbeperking. Dit hangt er
van af of men zich al of niet vrijwillig stelt on
der de leiding van anderen.
Wanneer men toetreedt tot een gymnastiekvereni
ging is het. vanzelfsprekend, dat men zich onderwerpt
aan den leider en niemand zal daarin een belemme-
rine van zijn vrijheid gevoelen.
Als men als vrijwilliger in het leger treedt,
mist men het recht om bezwaar te maken tegen de
militaire discipline: immers dan beschouwt, men het
leger als een goede en nuttige instelling en heeft men
mede te werken aan het doel om dit leger zoo krach
tig, weerbaar mogelijk te maken.
De dwang behoeft niet uitsluitend te bestaan In
geweldsmiddelen, die kunnen worden toegepast. Er
is ook economische dwang. De ervaring leert, dat
zeer vele menschen zich daardoor inderdaad tgn
zeerste in hun vrijheid belemmerd kunnen gevoelen.
Een winkelier zal men b.v. dikwijls hooren zeggen,
dat hij zich niet kan uiten zooals hij wil, omdat hij
daardoor klanten zou kunnen verliezeh.
Voorts is er nog de publieke opinie (de algemeen
geldende meening) welke vaak vrijheid belemmerend
optreedt. Ieder, die rondkijkt in de wereld, en de
menschelijke gedragingen bestudeert, kan weten dat
de vrees voor het oordeel der publieke opinie me
nigeen terughoudt, zeker, van verkeerde dingen,
maar óók van goede, door zijn geweten voorgeschre
ven daden.
Daarbij heeft men te bedenken dat, waar ik zoo
even zeide dat „vrijheid beteekent de afwezigheid van
dwang, die van buiten-af wordt uitgeoefend" hierme
de eigenlijk maar een halve waarheid is uitgespro
ken. Immers er bestaat ook een dwang, die niet, al
thans schijnbaar niet van buiten-af, dus van andere
meDschen, komt. Hiermede bedoel ik den dwang van
aangeleerde en van jongs-af opgelegde meeningen,
die langzamerhand zóó zijn verweven in het wezen
van den mensch zelf, zóó met hem zijn saamge-
groeid, dat hij deze niet meer voelt als opgelegd,
maar als uit zijn eigen wezen opgekomen. Ik denk
hier in het bijzonder aan zedelijke en godsdienstige
opvattingen. Daardoor is het mogelijk dat de mensch
zich vrij waant, terwijl hij toch beheerscht wordt
door anderen. Wij kunnen dit constateeren op kerke
lijk terrein En den laatsten tijd vooral ook op staat
kundig terrein Letten wij slechts op landen als Ita
lië en Duitschland. Daar wordt van de vroege jeugd
af tegenwoordig één gepaalde levens- en wereldbe
schouwing ingeprent. Het kind denkt niet kritisch;
is geneigd tot onvoorwaardelijk geloof in zijn leer
meesters en daarom aanvaardt het, wat hem wordt
voorgepraat, neemt dit in zich op en het gevolg
daarvan is dat het zich daarnaar gedraagt. Dan
wordt het geleid door innerlijke overwegingen en
meent vrij te handelen, maar feitelijk zijn die inner
lijke overwegingen de neerslag van den wil van bui
ten hem staande machten en personen.
Uit dit alles zal duidelijk worden wat ik bedoel
met de uitdrukking: „vrijheid is de hoogste gebon
denheid."
Zij is de gebondenheid aan de eischen van eigen,
geweten en eigen rede.
Daar waar de mensch zich geheel door deze
eischen laat leiden, is de absolute vrijheid veroverd.
In religieuse of godsdienstige taal gezegd komt dit
derhalve hierop neer, dat de hoogste vrijheid is de
erkenning van één macht, n.1 die van God.
Daarom hebben van ouds de grooten onder de ge-
loovigen gezegd: men moet Gode méér gehoorzamen
dan menschen.
En dan krijgt ook het bekende bijbelwoord: „Sta
dan in de vrijheid, waarmede Christus u heeft vrij
gemaakt". een zeer bijzondere beteekenis voor hen,
Die vrijheid van Christus bestond juist hierin, dat
hij zich onvoorwaardelijk onderwierp aan Gods wil.
Nu kan men hiertegen opmerken, dat dus die
Christus zich dan stelde onder een macht buiten
zich. Dan vergist men zich m.i. echter. En men ver
geet daarbij dat, wanneer Christus bij God inderdaad
heeft gedacht aan een buiten hem en de wereld
staand Wezen, hij toch niet anders heeft gedaan dan
het overdrageh van het in zich-zelf-gevoelde op een
macht buiten zich.
Ik hoop mij duidelijk genoeg uit te drukken. De
zaak is zóó: een waarlijk Godgeloovig mensch zal
steeds zijn diepste en zuiverste gevoelens beschou
wen als door God in hem gewekt en derhalve het
volgen dier gevoelens beschouwen als een onder
werping aan Gods wil.
Dezelfde gevoelens kunnen echter ook aanwezig
zijn bij niet-geloovigen. En ook bij hen zal dezelfde
drang aanwèzig kunnen zijn om daarnaar zich te
gedragen. Bij beide is derhalve aanwezig het ern
stige streven om naar deze gevoelens, welke door
rede en geweten worden gewekt, te leven.
Hoe ernstiger dit streven is. des te meer zal men
het ideaal der vrijheid benaderen.
D-t wil dus zeggen, dat, naarmate men vrijer wordt,
men ook méér gebonden wordt aan wat rede en ge
weten voorschrijven.
Wie dit begrijpt, zal ervan overtuigd zijn dat de
hoogste vrijheid juist bestaat in de hoogste gebon-
Economisch.
Gemakkelijk.
Zeer veel toepassingsmogelijkheden.
Alleen-verkoop voor Noord-Hollands Noor
derkwartier
W TTECHN. BUR.
ALKMAAR - TEL. 2197-3897.
Vraagt inlichtingen."
denheid, niet aan buiten den mensch staande
machten, maar aan in den mensch-zelf aanwezige
autoriteit.
Ik kom nu aan de tweede vraag: hoe moeten wij als
vrijheidlievende menschen staan tegenover onze
kinderen.
De schrijfster verduidelijkt deze vraag met een
voorbeeld. Zij zegt, „wanneer een onderwijzer zou
zeggen tot de kinderen, dat deze een houten geweer
tje moeten medebrengen naar school om met elkaar
soldaatje te kunnen spelen, Wet moeten de ouders
dan doen? Moeten zij de kinderen dan vrij laten?"
Mijn antwoord hierop is: neen!
Wij hebben hierbij niet te vergeten, dat wij voor
de opvoeding van onze kinderen verantwoordelijk
zijn. En daarom schijnt het mij toe dat wij in zulk
een geval, maar één weg hebben te kiezen, n.1. de
zen: wij kunnen onze kinderen wijzen op het groote,
algemeen erkende gebod „gij zult niet dooden" en
trachten ze te overtuigen van het onzedelijke van
moord, ook al wordt die moord door velen tegelijk
en op bevel van anderen bedreven. Wij kunnen hen
daarbij doen gevoelen, dat het zooveel mooier en be
ter is andere menschen te helpen en lief te hebben;
daarbij kunnen wij wijzen op liefde en eerbied voor
al wat leeft in het algemeen en voor menschen in het
bijzonder, onverschillig waar d;e menschen wonen
welke taal zij spreken, of welke huidskleur zij heb
ben.
En als die kinderen nog niet vervreemd zijn van
vader en moeder, wanneer zij in ben nog zien de
trouwe wakers over hun leven, dan zullen zij zonder
eenigen twijfel gevoelen dat het met goed is om.
al is het dan maar spel, oorlogje te gaan voeren.
Ik heb in dit opzicht een eigenaardige ervaring
gehad, welke ik hier wil mededeelen. De plaats waar
ik woon is zeer conservatief en door de hoofden der
menschen spoken nog talloos vele oude begrippen.
Enkele jaren geleden vroeg mij het hoofd der
school of ik voor Sinterklaas wilde spelen. Ik nam
het aan, terwille van de jeugd.
In een prachtig bisschopspak gestoken, kwam ik
in de school en hield een toespraak tot de kinderen
en toen werd mij een groote mand gebracht, waarin
voor elk een cadeautje was. Aan mij was opgedra
gen de geschenken uit te reiken met een toepasselijk
woord, dat ik spreken moest naar aanleiding van
een briefje, dat bij ieder pakje aanwezig was en
waarop ik kon lezen of er een berisping of een ver
maning of ook wel een woord van lof moest toevoe
gen aan de gave.
Het liep alles goed van stapel tot op een oogen-
blik ik kwam te staan voor het voor mij moeilijke
feit, dat ik aan een jongen een geweertje moest aan
bieden. Bliksemsnel ging mij de gedachte door het
hoofd: wat moet ik doen? Even snel was mijn be
sluit genomen. Ik gaf aan het ventje het geweertje
en zeide daarbij, denk er om jongen, dat je nooit
een geweer op een medemenseh moet richten, dat
je van je medemenscben moet houden en zé mooit
leed moet berokkenen, enz. Wat ik er aan toege
voegd heb, weet ik niet precies meer. Maar ik
ben nooit meer gevraagd om voor Sinterklaas te
spelen.
Ten slotte nog dit: de briefschrijfster eindigt baar
brief met de opmerking: ,,'t Was te wenschen en
noodig, dat de menschen die niet tot de 50 procent
behooren. zich wat meer inspannen om de -anderen
wakker te maken, want als ons een beetje bijge
bracht wordt, worden toch de meesten wel weet
gieriger, denk ik."
Daarmede ben ik het vanzelfsprekend volkomen
eens. Alles wat wordt gedaan om de menschen te
wekken, dat is tot denken te brengen, verdient onze
sympathie. Wel zal er steeds een percentage blijven
dat voor verdere ontwikkeling niet vatbaar is, maar
dit mag ons niet weerhouden, van het streven om
het percentage van 50 te doen dalen.
En daartoe werken moeders als deze briefschrijf
ster prachtig mede.
Voor haar moet het wel een groote voldoening zijn
te weten dat haar jongens althans boven die 50 pro
cent zijn uitgestegen.
Want op grond van wat zij schrijft, mag ik dit ge
rust zeggen. Ik zou onbescheiden wezen, als ik nog
meer uit haar brief mededeelde, vooral met betrek
king tot wat zij van haar zoons vertelt. Daarom
zwijg ik daarover verder.
Maar ik wil niet verhelen dit ten laatste te zeg
gen: ik feliciteer alle kinderen, die zulk ee'n moeder
hebben, van ganscher harte.
ASTOR.
P.S. Ik wil met een enkel woord hèn dank zeggen,
die mij bewijzen van instemming zonden met het
vorige artikel over Wuppertal en tegeliikertijd een
paar opmerkingen maken naar aanleiding van de
beide ingezonden stukken; welke als gevolg van dit
artikel in de Schager Courant verschenen.
Ie. Het is heel gemakkelijk om feiten te looche
nen of als tendentieuze gruwelverhalen te aualifi-
ceeren. maar niettemin blijven het feiten. Ik zou
den heer Visser willen vragen of hij het boek van
Langhof „de Veensoldaten" heef: gelezen of „Ora-
niënburg" van den vrocgeren Rijksdagafgevaardigde
Seger. Zoo niet. dan raad ik hem aan dit te doen.
Zal hij dan ook spreken van overdrijving? Hij zal
toch. dunkt me. dit begrijpen, dat in deze beide
boeken niet één woord kan staan, wat be-
züden de waarheid is. Wrant de schrijvers weten
maar al te goed, dat zij hun hoek volkomen waar
deloos zouden maken, indien zij iets schreven, waar
van onomstootelijk kan worden aangetoond dat het
niet in overeenstemming mpt de feiten was.
Geeft het den heer Visser niet te denken, dat in
Duitschland de pers volko o cfe,uu"i'ia"d is. dat
berichten die het. aanzien van het „Derde Rijk" kun
nen schaden, niet mogen worden opgenomen?
En ditzelfde zou ik kunnen vragen aan den heer B.
2e. De heer B. stelt aan 't slot de twee vragen:
„Is het opbouw van geestelijk leven, Astor?" „Of
politieke ophitserij?"
Welnu, het stellen van deze beide vragen kan ik
me voorstellen en daarom wil ik het schrijven van
mijn artikel „Wuppertal" rechtvaardigen. Ik heb
daarbij geen oogenblik de bedoeling der „geestelijke
lSvens" uit het oog verloren. En waar het voor mij
onomstootelijk vast staat, dat geestelijk leven eerst
dan tot bloei kan komen, wanneer het zich vrij
kan ontwikkelen en ontplooien, daar moet
ik wel stelling nemen tegen de methodes van het
Derde Rijk, van het. nationaal-socialistische regime.
Want daar is de vrijheid verdwenen.
Daar wordt eenvoudig van boven af voor
geschreven wat als waarheid moet worden aanvaard.
Daar wordt om in den geest van prof. Huizinga te
spreken de logos verdrongen door den mythos.
D.w.z. door die mythe, welke door de regeering ge
schikt wordt geacht om het volk in een bepaalde
denk- en gevoelsrichting te stuwen»
Moderne foto's en vergrootingen
van buitengewone kwaliteit
Geopend: dagelijks, ook Zondags
Fotogr. Atelier Arpad Moldovan
Nieuwe N ie dor p ==s
Is het niet een feit, dat boekdeelen spreekt, dat een
man als de historicus, prof. Oncken, ontslagen wordt
uit zijn ambt, omdat hij zijn leerlingen eenige keeren
had voorgehouden dat zij onbevooroordeeld, objec
tief moesten zijn in de wetenschap?
Eigenlijk is het in hooge mate belachelijk, dat een
regeering voorschrijft welke wereld- en levensbe
schouwing door een volk moet worden aanvaard,
maar buitengewoon treurig is het dat tienduizende -
volksopvoeders bereid zijn om als knechten der re
geering op de scholen deze wereld- en levensbeschou
wing der kinderen bij te brengen.
Juist een paar dagen geleden las ik het bericht uit
Brunswijk, dat een speciale rechtbank Ds. Georg
Althans tot zes maanden gevangenisstraf heeft ver
oordeeld. Waarom? Omdat deze dominé zijn catechi
santen had opgewekt „zich niet in te laten met het
anti-semietische geschreeuw" en den Almachtige te
bidden „het arme, vervolgde Joodsche volk te be
schermen."
Men bedenke tóch wat dit beteekent!
Laat ik nog dit vertellen: in de Beiersche dorpen
zijn nu al de borden, die stonden aan den ingang
van dorpen en steden en waarop te lezen was: „Joden
zijn hier niet gewenscht" weggenomen, met het oog
op de vreemdelingen, die voor de Olympische Win
terspelen daar vertoeven. Maanden aaneen hebben
zij er gestaan en misschien zullen zij er weer worden
geplaatst, als men zich voor de buitenlanders niet
meer behoeft te schamen.
Deze geest van anti-semitisme wordt stelselmatig
aangekweekt en daarmede wordt de volksziel van
jongs af vergiftigd.
Genoeg echter. Ik weet mij zelf vreemd van poli
tieke ophitserij. Ik ben nooit lid van een politieke par
tij geweest en ben het nog niet en zal het wel nooit
worden ook.
Maar ik zal mij verzetten blijven tegen elk streven
dat er op gericht is om een volk één bepaalde denk
wijze op te dringen, om terug te keeren tot het tijd
perk der middeleeuwen.
Vrijheid van denken en vrije meeningsuitïng
na veel strijd veroverd hebben wij te verdedigen
tegen ieder pogen om den mensch weer opnieuw
geestelijk te knevelen en te knechten.
Waar deze vrijheid versterft of systematisch wordt
vermoord, daar dreigt voor de cultuur het aller
grootste gevaar.
ASTOR.
(Zie ook nog elders in dit nummer).
Aan G. te W. deel ik mede, dat ik zijn briefje heb
ontvangen en dat ik ter gelegener tijd over dat on
derwerp en die brochure een artikel zal schrijven.
Maar eerst moet ik nog andere dingen behandelen..
Vooral ook terwille van de afwisseling.
Gij hoest, dt slijm benauwt U meer
en meer Wacht niet, morgen kunt
Ge reeds een bronchitis te pakken
hebben Neem vandaag nog Akker's
Abdijsiroop, overbekend door haar
eigenschapper taaie slijm op te los
sen en orr hoest te genezen. Ze
werkt reeds na den eersten lepel en
vannacht kan dan Uw slaap rustig
en verkwikkend zijn zonder benauwd
heden. Abdijsiroop woelt de slijm los
en stopt den hoest. Uw ademhalings
organen vinden hun veerkracht terug.
Het werkzaamste geneesmiddel bij:
ffoest-Griep-Bronchitis-Asthma
Vreugde.
De menschi
't Wordt licht! 't Wordt licht! Nu is de nacht
geweken!
Ontroerd begroet mijn ziel de nieuwe dageraad.
Zie, hoe de hemel zich in kleuren baadt!
Zie, hoe de stralen door de wolken breken!
Ik tril van vreugd en raak niet uitgekeken,
Dit is genot, dat al te boven gaat!
Dit is geluk, dat niets te wenschen laat!
O tijd! Sta stil! Zoo zou ik willen smeeken!
Zijn genius!
O tijd! Sta stil! Het wonder, dat In pijn
Begonnen is, blijft zich in vreugd voltrekken!
Hebt ge geleerd, wat U tot troost kan strekken?
Uw zielesmart mocht nog zoo hevig zijn.
Ze bracht geluk, dat ge vergeefs wilt rekken,
Vergeefs! Want feller wordt de lichte schijn.
A. E,