I lelrose's Vergelding Economische Kroniek Het nieuwe Politie bureau in gebruik genomen. Zaterdag 21 Maart 1S36. SCHAGER COURANT. Vijfde Blad. No. 9939 Consequente inconsequenties. Feuilleton Den Helder is die rueiuite HONIG'S KALFSSOEP Geen gelijkschakeling, maar in verhouding brengen van krachten is de opgave. Er mag geen twijfel aan bestaan of degenen, die in eenige gemeenschap tot regeeren zijn geroepen, doen hun best om alles zoo goed mogelijk te laten marcheeren. Toch moet men er zich niet al te zeer over verwonderen, wanneer hun regelingen soms uitermate onlogisch schijnen, ja, wanneer ze dit soms inderdaad zijn. Want. van alle kanten wordt er aan hen getrokken en gescheurd, van alle kanten werken machten op hen in, die hen de meest ver schillende richtingen opdrijven. Immers, iedere ge meenschap is een ingewikkeld conglomeraat van krachten, waarvan sommige parallel loopen, en an dere volkomen tegengesteld aan elkaar zijn. Er zijn er die elkaar snijden en er zijn er, die volkomen langs elkaar heengaan, die geen invloed op elkaar uitoefe nen. Het is nog niet zoo heel lang geloden, dat ik een politicus als volgt hoorde redeneeren: Wanneer een kar in de modder zit en verschillende menschen ko men helpen om hem er uit te krijgen, dan blijft het voertuig, waar het is, wanneer allen in verschillen de richtingen beginnen te duwen. De wagen komt slechts vrij, wanneer alle krachten gelijk gericht zijn, wanneer ze parallel geschakeld worden. En, zoo luidde zijn conclusie, waarvoor hij een krachtig ap plaus mocht incasseeren, met den staat is het niet anders. Ons land zit zoo vast als een huis. Willen we weer los raken, dan mag niet ieder er maar vrij op los werken, dan moeten de krachten geordend worden, er moet systeem in komen, ze moeten parallel ge schakeld worden. Dat klink prachtig. Maar het is theorie. En, even als alle theorie is ook deze grauw. De invloed, welke de mensch vermag uit te oefenen op de richting der krachten, welke in onze maatschappij werken, is heel gering. Voorloopig dunkt ons b.v. de maatschappij, waarin zuivelproductie en margarineindustrie, spoorwegen en autobussen, werknemers en werkgevers, geld schieters en geldleeners, volkomen gelijkgeschakelde belangen hebben, een utopie, een hersenschim. En toch zijn deze belangen de krachten, waardoor de betreffende menschen zich laten leiden. Deze belan gen zijn het, die maken, dat ze rukken en trekken aan den regeerder, die de macht bezit het hen door zijn maatregelen beter of slechter te doen gaan. Doet een minister, ten aanzien van boter .en kaas, wat de boerenstand graag wil, dan wordt door deze categorie van menschen zijn beleid vermoedelijk zeer geprezen. Maar andere groepen zullen er anders over denken. De consumenten misschien, of de belasting betalers of de margarineproducenten. Want datgene, wat den boer werd toegezegd, moet een ander bij passen. Omgekeerd, maakt de minister het een dezer laat ste groepen naar den zin, dan mag worden verwacht, dat onze landbouwende stand hem niet zal kunnen zien of luchten. De beste toestand is feitelijk die, waarin er voor ieder ongeveer evenveel te wenschen overblijft. Zoodat de beste regeeringsman ver moedelijk naar alle 'richtingen op ontevre denheid zal stuiten. Waaruit misschien te concludeeren zou zijn, dat de beste regeerder onbestaanbaar is. Want ieder zou ontevreden over hem zijn, niemand zou hem willen. Hem zou een beentje worden gelicht, voor hij goed en wel stond. Waar we echter op wilden komen is dit: Onze we reld is er een van verhoudingen. De krachten moeten Oorspronkelijke Roman door - ARTHUR E. STRATTON 42. „Ik heb met opzet me buiten het discours ge houden", zei hij met een zachte stem, „omdat de zaak mij persoonlijk niet aangaat, maar ik zou mijn geweten geweld aandoen, als ik nu bleef zwijgen. De inspecteur heeft gelijk: er is geen nadeel aangericht. Begrijp me wel: ik vergoelijk de daad van dien jongen man niet, maar ik zou willen smeeken: laat in dit geval genade voor recht gelden! Wij begaan allemaal, zonder uitzonde ring, in dit leven onze fouten. En wie durft zich zoo feilloos te wanen, dat hij zonder zelfverwijt den eersten steen naar een schuldig medemensch kan werpen?" „Juist, mijnheer Morris!" viel Sir Charles hef tig uit. „Altijd en eeuwig weer die eerste steen, nietwaar? Het komt er niet op aan, hoe dik wijls wij zélf geworpen worden onze hand mag het nooit wezen die terugwerpt! Laat dat uw leer zijn, mijnheer Morris, de mijne is het niet! En wat dezen jongen man hier betreft, vraag hem, waarom hij van Eton is weggejaagd, hoe hij zijn leven slijt, spelend, en drinkend, een niets-nut, een parasiet!" Sir Charles haalde diep adem. ,.Ik heb gezegd wat ik meende, inspecteur, vervolgde hij op kalmen toon. „Ik sta er op, dat niet worden gelijkgeschakeld, ze moeten in verhou ding worden gebracht. En wel in een zoodanige ver houding, dat aan zooveel mogelijk medeburgers een bestaansmogelijkheid wordt gegeven. Bedenkt men dit alles, dan wordt het duidelijk, dat bepaalde regelingen soms uitermate onlogisch kunnen schijnen, dat we soms wonderlijke dingen zien. Nemen we bijvoorbeeld de Nederlandsche land bouw- en zuivelpolitiek. Deze kenmerkt zich er door, dat op een overdreven wijze rekening wordt gehouden met de toestanden, die in bepaalde stre ken heerschen. Ja, enkele maanden geleden waren we zoover heen, dat het er naar uitzag of ieder be drijf zijn eigen regeling zou krijgen. Zoo iets is in theorie natuurlijk prachtig, maar het is onuitvoer baar. Het leidt tot een alle perken te buiten gaand specialiseeren. Dat het een onmogelijkheid was, is trouwens duidelijk gebleken. Onze boer werd bedol ven onder een overvloed van circulaires, formulie ren, enz. enz. Het werd een chaos, waarin ten slotte geen mensch meer een weg wist te vinden. Men zou nu misschien kunnen denken, dat het hier tot uiting gekomen streven om zooveel mogelijk rekening te houden met alle individueele belangen een algemeene stelregel was onzer regeering. Niets is echter minder waar. Soms wordt gegene raliseerd op een wijze, die nauwelijks is te over treffen. Nemen we een belasting als die op benzine. Alles wordt over één kam geschoren: luxe-auto's, bussen, driewielers, vrachtwagens. We begrijpen, het is zeer moeilijk anders in te richten, maar toch gene raliseeren blijft het. En de gevolgen blijven niet uit: het aantal auto's begint te dalen. Het ergste daarbij is, dat het juist de vrachtwagens zijn, waarbij de grootste terugslag is te constateeren: een kleine 3000 van Augustus 1934 tot Augustus 1935. Voor een deel mag dit een gevolg zijn van de malaise, het is niet alleen de crisis, die daaraan schuld is. Immers tot 1934 werd de algemeene toe stand ook al slechter, wat niet wegnam, dat het aantal auto's en ook dat der vrachtwagens bleef toenemen. Vermindering van deze laatste beteekent echter vermindering van het handelsverkeer. Het beteekent afnemende welvaart, vermeer derde werkloosheid. Ook hier zijn intusschen de belangen verschillend, werken dus tegengestelde krachten. Sommigen willen de benzinebelasting nog meer verhoogen onder vermindering van de wegenbelas ting. Men herkent de aanhangers van deze rich ting reeds: het zijn degenen, die weinig gebruik maken van den weg. ,,Laat de gebruiker den weg betalen", is hun leuze. En ze bedoelen dat alles naar het aantal gereden kilometers percentsgewijze moet worden omgeslagen. Dat is voor hen het voordeeligst, en dus willen ze zoo. Waarbij ze vergeten, dat ze buitengewoon slechte klanten zijn en dat de we genaffaire van onze staat van automobilisten als zij nooit zou kunnen bestaan. De groote weggebruikers willen juist andersom. Het verschil van inzicht, voortspruitend uit het ver schil van belang is er reeds weer. Daarmee zijn er ook de tegengesteld gerichte krachten. En wat noodig is, is weer: verhouding. Voor beiden moet het redelijk wel zijn. Dit redelijke echter, de meest gewenschte verhouding, vindt de regeerder soms door specialiseeren, soms door generaliseeren, soms door belastingverhooging, soms door belastingverlaging, soms door vragen, soms door dwang. Dat bewandelen van steeds verschillende wegen mag uitermate inconsequent schijnen, het is zulks minder dan het lijkt, zoolang de consequentie er van is: het zoeken van de zich altijd verleggende, meest juiste verhouding. De Heldersche Hermandad thans waar dig gehuisvest. Veel tot stand geko men met weinig kosten. Donderdagmiddag om 2 uur is het verbouwde ge deelte van het Heldersche Politie-bureau in gebruik genomen. Overeenkomstig de economische tijdsom standigheden is dit feit gepasseerd zonder eenige officieele plechtigheid, maar wij achten het toch belangrijk genoeg om er een artikel aan te wijden. Wij hebben het voorrecht gehad om onder de per soonlijke leiding van den steeds bereidwilligen Commissaris van Politie, den heer A. J. van der Hoeven, een rondgang door het gebouw te mogen maken. Het front. De gevel heeft een verandering ondergaan, die uit architectonisch oogpunt weinig waarde heeft, maar die het gebouw toch een geheel ander aanzien schenkt. Het smerige, ijzeren hek is verdwenen, de benauwde ingang aan den zijkant voor onbeken den moeilijk te vinden verplaatst. Het terrein, tusschen de gevel en de rooilijn, wordt aan de beide zijden geflankeerd door een breede, fraai betegelde straat, leidende naar de ingangen, terwijl een lage, sobere muur de grens ervan aanduidt. Het midden gedeelte zal worden beplant. Op een lichte achter grond zijn in fraaie, bronzen letters de naam van het gebouw, „Hoofdbureau van Politie" aangebracht. De entrée. De ingang van het Politie-bureau wordt gevormd door een stel breede mechanische tochtdeuren, die toegang geven tot een lichte, ruime hall. Rechts hiex*van bevindt zich de brigadierskamer. We zou den dit vertrek „het hart van het gebouw" willen noemen. Hierin zijn n.1. ondergebracht de telefoon centrale, de centrale voor de brandmelding en het wekkersysteem vanuit de cellen. Ruime vensters geven den wachtcommandanten een onbeperkt over zicht over alle inkomenden en uitgaande bezoekers, het trappenhuis en het cellenhuis. Vanaf twee flinke schrijfbureaux kunnen zij, die zich aanmel den, te woord staan, terwijl op de stalen balie een schrijftafeltje is aangebracht, waarop schriftelijke aangelegenheden kunrui worden behandeld. Voorts bevinden zich hier de brievenkast, een waschgele- genheid, kortom alles wat noodig is om de dienbt op de aangenaamste en geriefelijkste wijze te doen verloopen, maar ook vooral op de snelste manier. De benedenverdieping. Vanuit de brigadierskamer kan de agentenkamer worden bereikt. Ook hier bevinden zich alle moder ne middelen van comfort. Ruime zitplaatsen met schrijftafels en opstallen, eenvoudig keukengerei voor het zetten van koffie en thee, opbergruimten voor verbandkisten. Evenals in de brigadierskamer is hier voor iederen agent een kast aangebracht, waarin op behoorlijke wijze de kleeren kunnen worden geborgen wanneer bureau-dienst wordt ver richt. Via een andere deur kan deg ang weer worden bereikt; deze is nabij de toekomstige brandweer- garage gelegen. Verder komen op deze gang uit een wachtkamer, de kelder der centrale verwarming, een douchekamer en de toiletgelegenheden voor de bri gadiers en de agenten. Het cellenhuis. Recht tegenover den ingang bevindt zich het cel lenhuis. Een breed, ijzeren hek sluit dit gedeelte van het overige gebouw af. .Op deze gang komen 6 cellen uit, die voldoen aan de modernste eischen liep in het vertrek op en neer; Morris zat met gebogen hoofd en trok gedachteloos lijnen op een stuk papier. De laatste verbrak eindelijk het Een uitvinding, die goud waard isl van den tijd; zij zijn erop gebaseerd, dat ieder, wat hij ook moge hebben gedaan, recht heeft op een menschwaardige behandeling. Veel licht en lucht, een betonnen brits, waarop een behoorlijk bed kan worden gelegd, een vaste zitplaats en een klaptafel. Al naar de gewilligheid van den arrestant kan deze in of buiten gebruik worden gesteld. De centrale verwarming is hier volkomen geblindeerd. Van buitenaf kunnen de bewoners ongemerkt worden geobserveerd. Een breed luik in de deur dient tot het aangeven van de maaltijden. Er zijn afdoende maatregelen getroffen, opdat dronken arrestanten niets kunnen beschadigen en eventueel in hun be wegingen kunnen worden belemmerd. Door middel van een electrische schel staan de overtreders van de wet, die hier een tijdelijk onderkomen moeten vinden, in verbinding met de brigadierskamer, waar een nummerbord weer aangeeft, vanuit welke cel wordt gescheld. Voorts zijn in het cellenhuis on dergebracht een beddenmagazijn en een toiletgele genheid ton dienste van de arrestanten. Alle hier aanwezige deuren sluiten automatisch en kunnen worden geopend door één sleutel. De eerste etage. Op de eerste verdieping, die bereikt wordt langs een met rubber bekleede trap, bevinden zich de ad ministratieve diensten. In de eerste plaats de kamer van den Commissaris van Politie. Dit is een ruim vertrek met een eenvoudige, eikenhouten betimme ring. Een sierlijke schouw brengt een prettige va riatie. Van hieruit kunnen alle aanwezige dienst mannen worden opgeroepen. Ook heeft de nieuwste telefoonvinding het mogelijk gemaakt, dat gevoerde gesprekken kunnen worden beluisterd. Voorts zijn „belef'-signalen aangebracht. De muren en vloer zijn van geluiddempend materiaal. Naast dit vertrek bevindt zich de kamer van den Hoofdinspecteur. Deze kamer vertoont veel overeen komst met die van den Commissaris. Verderop ko men de beide kamers der administratie. Aan de over zijde van de ruime gang bevinden zich de recherche kamer, die voor speciale diensten (motorbrigade), de kamer van de beide Inspecteurs en een Instructie lokaal. Deze laatste vertrekken zijn van eenvoudi ger intérieur, maar niet minder sierlijk en rustig van sfeer. In alle kamers bevinden zich waschgele- genheden en ruime hangkasten. Ook de toiletgele genheden zijn op deze afdeeling niet vergeten. De tweede etage. Op de bovenste verdieping zijn de foto-ateliers, de donkere kamer, een wapenkamer en een archiefver- trek aangebracht. Een algemeene indruk. Het gebouw wekt een indruk van soberheid en de gelijkheid. Frissche lichte kleuren licht- en don kergroen met lichtgeel domineeren, zijn aange naam voor de oogen, maken een vriendelijke indruk en doen rustig aan. Het ontwerp, dat tot uitvoering is gekomen, is zeer doeltreffend en zal in de prac- tijk den dienst vergemakkelijken. Er is een einde ge komen aan de wanstaltige huisvesting, die de Politie dienst van een stad als de onze onwaardig was. Wij „Had die jonge man ook maar de minste of geringste schuld aan hetgeen er op Rothermere Castle is voorgevallen en daarna?" vroeg Morris driftig. Sir Charles lachte spottend. „Ik heb altijd heusch een veel hoogeren dunk van uw bijbelvastheid gehad, mijnheer Morrisl Wordt de misdaad der vaderen niet bezocht aan de kinderen, tot in het derde en vierde geslacht zelfs"? De oude man stond op. „Zoo staat inderdaad in de geboden Gods geschreven", sprak hij op ernstigen toon. „Maar het is een recht, dat God alleen Zich zeiven voorbehouden heeft. Niet één mensch op de we reld mag zich in Zijn plaats stellen. Wat u daareven hebt gezegd, Sir Charles, is profanatie zulk een schandelijke pofanatie, dat ik geen woorden vind, om haar te kwalificeeren'". Hij strekte een hand uit, welke beefde van toorn. „Ga!Ga.vóórdat ik genoodzaakt word, u uit mijn kantoor te laten zetten!" Ziedend van drift stapte Sir Charles even la ter in zijn auto. „Fleet Street!" beet hij Swain, zijn chauffeur, toe. Hij leunde achterover in de kussens, met gesloten oogen. Zoo'n vermaledijne fijne!dacht hij. Waarachtig, zóó moesten ze juist tegen hem optreden, om hem te stijven in zijn voornemens van wraak! Hij zou ze!Met Giles had hij afgerekend, vandaag was de beurt aan Eustace Bennett gekomen, Hubert Brown- son was er nog en dan de Fentons Athur en Caroline! Die laatsten zouden de kroon op bet werk van zin wraak zetten Wanneer er mischien ooit nog een zwak plekje in zijn hart was geweest dan wist hij nu met absolute zekerheid, dat het niet langer bestond; in dit opzicht had de oude Morris met zijn preek hem onbewust een dienst bewezen! De auto stopte voor de bureaux van The 06- server. Met vlugge stappen liep Sir Charles de een vervolging ingesteld wordt". Heagney keerde zich met een ruk af. Hij gevoel de een hevigen afkeer voor den man, wien er blijkbaar niets aan gelegen was, een jong leven te vernietigen, en zijn instinct zei hem, dat er veel meer achter zat dan die zoo opvallend makkelijk gemaakte chèque-diefstal. Maar hij be sefte. dat hij zijn plicht moest doen. „IJ moet mij volgen naar Vine Street", zei hij, een hand op den schouder van Richard Bennett leggend. „Als u rustig meegaat, kan elk opzien vermeden worden. Buiten wacht een taxi". Het was, alsof er nu pas weer leven in Bennett kwam. Na zijn bekentenis had hij er begestaan, als ging de heele zaak buiten hem om, met wijd open,- starende oogen, afwezig. Thans rilde hij, als in koorts. Hij zag Sir Charles strak aan en het kwam hem voor, alsof een ander dan hij zelf de woorden uitte. „Ik weet nog niet, Clifford, waarom je mij dezen strik gespannen hebt, en misschien kom ik er nooit achter. Maar als je nog een greintje menschelijkheid bezit, zal je eenmaal spijt ge voelen over dezen gemeen en streek. Ik heb nooit aan God gedacht, maar nu bid ik Hem, dat het te laat zal mogen wezen, als je mogelijk berouw krijgt over je lage daad van vandaag". Gevolgd door inspecteur Heagney, die ostentatief alléén den heer Morris groette, ging Richard Bennett de deur uit. Het bleef even stil tusschen de twee, die ach terbleven. Sir Charles, de handen op den rug, zwijgen. „Ik had nu liever, dat u ging, Sir Charles", zei hij, „en dat u nooit weer een voet in mijn kantoor zet. Wij hebben altijd de belangen van Melrose's naar ons beste kunnen behartigd, eeni ge geslachten achtereen, en God is mijn getuige: het waren harde meesters, voor wie hel geld nooit ten zegen is geweest. Maar zóó onbarmhar tig als u heeft zich nog nooit een Melrose gedra gen en dat wil heel wat zeggen". „Als ik u begrijp, wenscht u dlus, dat zakelijke relaties tusschen Morris en Morris en mij worden verbroken?" vroeg Melrose koel. „U hebt mijn bedoeling uitstekend begrepen", was het rustige antwoord. „Het zij zoo!" Sir Charles lachte kort, droog. „Ik zal in dit opzicht zoo spodig mogelijk mijn maatregelen treffen". Hij nam zijn handschoenen en speelde onbewust er mede. „Overigens ver wondert het mij in hooge mate, mijnheer Morris dat ook al uw gevoelens naar den verkeerden kant uitgaan. Tjaer is toch werkelijk meer misplaatste sentimentaliteit in de wereld, dan ik ooit vermoed heb.! De oude man hief afwerend een hand op. „Probeer niet, u zelf te bedriegen, Sir Charles! Zeker, die jonge man heeft iets gedaan, dat niet in den haak was; ik heb het daar straks al laten uitkomen. Maar zoudt u uzelf, zoudt u mij ook maar een ©ogenblik willen wijs maken, dat u hem als het ware niet tot die daad hebt verleid? Hij is een Bennett, Sir Charles, en zijn vader was destijds openbaar aanklager bij het ge rechtshof te Chelmsford! Méér behoef ik u niet te zeggen; u begrijpt me natuurlijk;!!'" „Ik begrijp u volkomen, mijnheer Morris", ant woordde Sir Charles. „U kent ook de motieven, waarom ik zoo handel".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 17