In Harrar merkt men
niets van oorlog
MSil
f
elrose's Vergelding
Woensdag 25 Maart 1S36.
SCHAGER COURANT.
Derde Blad. No. 9942
Er wordt daar veel minder
over gesproken dan in welke
Europeesche stad ook
Feuilleton
DOOR ONBEGAANBARE WEGEN
DE MOGELIJKHEID VAN EEN
ITALIAANSCHE OPxMARSCH VRIJ
WEL UITGESLOTEN. EEN ONT-
MOETING MET 'N NEDERLAND-
SCHE VERPLEEGSTER.
HARRAR. In Maart.
DOOR een toeval heb ik hier weder Fransche
couranten in handen gekregen, Parijschc
bladen van 2 a 3 weken oud en met stomme
verbazing heb ik de berichten van het oorlogsterrein
gelezen. Zeker, nu en dan kan me wel eens iets ont
gaan, maar over het algemeen kon ik me van de ge
beurtenissen aan de beide fronten vrij goed op de
hoogte houden. Mijn waarnemingspost, Dirédawa,
ongeveer halfweg tusschen het noordfront en het
zuidfront, leende zich daartoe uitstekend en maakte
het me mogelijk telkens weder de beste inlichtingen
te verkrijgen. In de Parijsche bladen nu moest ik
lezen van een opmarsch der zuidelijke Italiaansche
troepen van een bedreiging van de stad Harrar door
het leger onder generaal Graziani. Aan deze (niet
bestaande) bedreiging werden in de Parijsche bla
den allerlei heel geleerde strategische en politieke
beschouwingen vastgeknoopt. En te Harrar wist men
van dit alles niets. Men krijgt er den indruk, alsof
men er in vollen vrede leeft. Over den oorlog wordt
er veel minder gesproken, dan in welke Europeesche
stad ook. Niemand maakt er zich ongerust of zenuw
achtig. Iedereen weet, dat de Italianen zich op vele
honderden kilometers van de stad bevinden en dat
de mogelijkheid van een Italiaanschen opmarsch
naar Harrar al buitengewoon gering is, vooral nu
weder gedurende enkele nachten de regen heeft neer
gestroomd als een zondvloed.
Naar het zuiden, in de richting van het gebied,
waar de Italianen zich bevinden, zijn geen wegen,
welke dien naam verdienen. Er is evenwel een „weg"
van Harrar naar Djidjiga en zelfs deze weg is de
laatste dagen zoo goed als onbruikbaar geworden.
Ik heb hier twee Engelschc officieren (inciviel) ont
moet, officieren van het bewakingsdetachement van
het Engelsche gezantschap te Addis Abeba. Deze hec-
ren waren over Hararr en Djidjiga op weg naar de
havenplaats Berbera in Engelsch Somaliland, maar
te Harrar waren ze gedwongen terug te keeren om
de reis van Dirédawa per trein naar Djibouti en
vandaar per schip voort te zetten, daar de regen het
onmogelijk had gemaakt per auto van Harrar naar
Djidjiga te komen. En langs de veel slechter wegen
uit het zuiden, wegen, die niet meer dan „karavaan-
sporen" zijn, zouden de Italianen vechtend willen op
rukken met tanks, met gepantserde automobielen,
met zwaar en licht geschut, met honderden bevrachte
lastautomobielen? Zulk een onderneming komt me
minstens voor het oogenblik volkomen onmogelijk
.voor.
Geduldig wachtte ik de terugkomst van den Fran-
schen luitenant, thans in Ethiopischen dienst af. Op
zijn inlichtingen en hulp had ik immers gerekend,
doch deze officier bleef weg. Elders hielden zijn
werkzaamheden hem blijkbaar bezig.
Eiken dag trok ik weder met mijn jongen Tsjechi-
schen begeleider de stad Harrar binnen, echter nu
steeds gevolgd door twee „slaafjes". Men moge hieruit
niet opmaken, dat ik slavenhandelaar ben gewor
den, want eigenlijk waren deze „slaafjes" geen ech
te slaven, doch slechts knechtjes, die ons ovex'al
volgden, boodschappen deden, allerlei voorwerpen
voor ons droegen en geen zwaren arbeid verrichtten
De kleine Tsjech, die het land en de hier hcerschen-
de gewoonten door en door kent, had me met ecnige
moeite bijgebracht dat wc niet alleen, zonder diena
ren, op straat konden gaan, daar dit 'n buitengewoon
armzaligen indruk zou maken. Inderdaad is dit zoo.
Elke kleine koopman, elke postbcamble, elke dokter,
elke gevestigde handwerksman laat zich op straat
steeds volgen door één of meer dienaren. De kleine
Tsjech had op straat eenvoudig twee ongeveer zes
tienjarige knapen gewenkt en na enkele woorden
waren die als dienaren aangenomen. Duur zijn ze
niet.
Per dag betalen we deze jongens anderhalve pias
ter (een piaster is op dit oogenblik ongeveer drie en
een halve cent), zoo had de kleine Tsjech met hen
uitgemaakt. Ik vond dat niet genoeg en wilde veel
meer betalen, minstens vijf of tien piaster, doch daar
tegen verzette zich mijn jcudige leidsman met alle
kracht, bewerend: „Wij blijven hier toch cenigen
tijd en hebben deze jongens langer dan een enkelen
dag noodig. We hebben het met deze beiden goed
getroffen; ik ken ze van vroeger. Ze zijn eerlijk en
dat is veel waard. Betalen we hun vijf of tien pi
aster, dan komen ze morgen niet terug, daar ze dan
ook voor morgen genoeg geld hebben. Anderhalve
piaster is eigenlijk al een halve piaster te veel." En
de kleine wereldwijze Tsjech rekende me voor, wat
men hier voor anderhalve piaster al kan koopen.
Man, vrouw en drie of vier kinderen hebben voor
hun voedsel een gehcclen dag niet veel meer dan
drie piaster noodig. Ze kunnen daarvoor zich allen
meer dan zat eten aan „ingera" (het hier algemeen
gegeten ongerezen brood in pannekoekenvorm), nog
thee of koffie en vruchten koopen en zich nu en dan
zelfs de weelde veroorloovcn van een stukje vleesch.
Inderdaad, voor één piaster kochten wij zestien ba
nanen, wat volgens mijn leidsman veel te duur was.
Voor hetzelfde bedrag konden we achttien tot twin
tig sinaasappelen krijgen.
De kleine Tsjech besloot zijn betoog met de vol
gende woorden: „Indien u onze slaven meer wil ge
ven, wacht dan tot den dag van ons vertrek. Geef
hun dan tien of twintig of honderd piaster, dat moet
u zelf uitmaken, doch thans moeten we ons aan den
prijs houden, die hier gebruikelijk is, daar ze ons
anders in den steek laten."
Ik herinnerde me plotseling eigen ervaringen, o.a.
te Teheran, waar ik in een Perzisch hotel den be
dienden op zekeren dag allen een betrekkelijk flinke
fooi had gegeven, met het gevolg, dat den volgenden
dag deze bedienden geen dienst meer wenschten te
doen, daar ze vonden, dat zo geld genoeg hadden. En
te Dirédawa ben ik nog eens in dezelfde fout ver
vallen. Daar had ik na een langer verblijf in mijn
hotel den bedienden ook eens vrij goed bedacht en
den volgenden dag zaten we er zonder bedienden. De
hotel-bezitter was wanhopig en begreep er niets van.
Ik begreep het, na mijn ervaring te Teheran, wél,
doch ik heb tegenover de anderen wijselijk gezwegen.
Te Harrar woont een der beste kenners van Ethio
pië, namelijk de 86-jarige bisschop Jarosseau, die
reeds meer dan een halve eeuw in het land leeft en
groote deelen ervan bereisde ook in een tijd, dat er
nog in het geheel geen wegen waren en er nog geen
automobielen bestonden. Mijn kleine leidsman ver
telde: „Monseigneur is een der edelste en vriende
lijkste menschen der wereld en heel eenvoudig. In
dien u met hem spreken wilt, ga dan maar met me
mede. Ik ben er zeker van, dat hij u dadelijk zal
ontvangen."
Gevolgd door onze twee zwarte dienaartjes zijn we
op weg gegaan naar de R.K. kerk, waarbij de bis
schop woont. Om. de kerk en de zeer eenvoudige bis
schoppelijke woning verheft zich een hooge muur en
daar klopte een onzer knechtjes aan een poort. Een
zwarte dienaar opende en de kleine Tsjech vertelde,
waarvoor we waren gekomen. We werden binnen
gelaten in den hof en een oogenblik later kwam de
bisschop met uitgestrekte handen ons tegemoet.
In een gezellig gemeubilccrden salon hebben we
Turksche koffie gedronken en heel lang heb ik daar
met monseigneur gepraat over het land en zijn be
woners, over de verschillende godsdiensten, welke
er worden beleden en verbaasd heb ik me er over
de geestelijke frischheid, de opgewektheid en het
ongelooflijk herinneringsvermogen van dezen 86-
jarigen bisschop, die vertelde van zijn ervaringen
en zijn werk, vooral ook van het werk ten bate van
de talrijke melaatschen.
Toen Monseigneur zoo ver was met zijn mededee-
lingen zeide hij eensklaps: :„Ja, dat is waar ook.
In ons tehuis voor melaatschen is een Nederland-
sche geestelijke zuster, die wel heel blij zal zijn in
dien ze eindelijk na jaren weder eens haar moeder
taal zou kunnen praten."
Natuurlijk zijn we op weg gegaan naar het te
huis der melaatschen, dat ongeveer een kilometer
buiten de stadsmuur is gelegen te midden van groen,
Er is een laag gebouw, dat voor een deel door de
zusters, voor een deel door de geestelijke broeders is
bewoond. In den tuin bevinden zich eenige dozijnen
„toekoels", ronde, van leem opgetrokken woningen,
zooals ze hier op het land algemeen in gebruik zijn.
In deze „toekoels" wonen de melaatschen.
De Nederlandsche zuster Barthelemy, niet veel
ouder dan ruim twintig jaar, werd verwittigd van
mijn komst en spoedig daarna zaten we met haar en
de bejaarde moeder-overste in een klein salonnetje,
waar zuster Barthelemy ontroerd en tevreden was,
nu ze eindelijk na jaren weder haar moedertaal
kon praten. Zonder eenigen ophef vertelde ze van
haar werk onder de melaatschen, die ze eiken dag
verbond, na eerst de wonden te hebben gewasschen.
„Een schoone taak is het, voor deze ongelukkigen
te zorgen", zeide zuster Barthelpmy. „Ach,, genezen
kunnen we ze niet. maar we kunnen tenminste hun
lot verzachten en de arme menschen zijn zoo dank
baar, dat heel mijn leven er gelukkig door wordt
gemaakt."
Ook over den oorlog sprak zuster Barthelemy een
oogenblik. Ze zeide „Het is zoo verschrikkelijk, deze
oorlog, maar wij kunnen niets anders doen dan
bidden, dat God spoedig aan deze onmenschelijk-
heid een einde maakt."
'sAvonds op mijn kamer kwam het me plotseling
in de gedachten, dat dit de eenige maal was, dat ik.
dien dag over den oorlog had gesproken in de rusti
ge, vreedzame stad Harrar. die volgens de laatste
uit Europa ontvangen couranten, zoo ernstig be
dreigd zou worden door de troepen van generaal
Graziani.
J. K. BREDERODE.
DONDERDAG 2G MAART.
HILVERSUM (1375 M.)
AVRO-uitzehding; 5.30 VPRO. 8.00 Grampl; 9.00
Ensemble Lismonde; 10.00 Morgenwijding; Grampl;
10.30 Ensemble Lismonde; 11.00 Kniples; 11.30 Ko-
vacs Lajos' orkest; 12.30 Lyra Trio; 1.15 Omroep
orkest en Grampl; 3.00 Kniples; 3.4d Grampl; 4.00
Voor zieken; 4.30 Grampl; 4.45 Voor de kinderen;
5.30 Causerie; 6.00 Omroeporkest; 6.30 Sportpraatje
7.00 Voor de kinderen; 7.05 Klarinet-recital; 7.30 En
gelsche les; 8.00 Berichten; 8.10 Grampl; 8.15 Con
certgebouw-orkest en solisten. (In de pauze: Koor
zang); 10.30 Grampl; 11.00 Berichten; 11.10—12.00
Kovacs Lajos' orkest.
HILVERSUM (301 LI.)
S.00—9.15 KRO, 10.00 NCRV, 11.00 KRO, 2.00 NCRV.
8.00—9.15 en 10.00 Grampl; 10.15 Morgendienst;
10.45 Grampl; 11.30—12.00 Godsd. halfuur; 12.15
Grampl. en KRO-orkest; 2.00 Handwerkcursus; 3.00
Grampl; 3.15 Voor de Vrouw; 4.00 Bijbellezing; 6.45
Causerie; 7.15 Reportage; 7.30 Journ. Weekoverzicht;
8 00 Berichten; 8.15 Ncderl. Ensemble; 9.15 Lijdens
overdenking; 9.45 Orgelspel; 10.4511.30 Gr.pl.
DROITWICH (1500 M.)
11.2511.50 Orgelspel; 12.10 Trocadero Cinema-orkest
1.202.20 Grampl; 3.20 Vesper; 4.10 Lezing; 4.30
BBC Northcrn-Ireland-orkest en soliste; 5.35 Dans
muziek; 6.20 Berichten; 6.50 Koorcohcert; 7.15 Spaan-
schel es; 7.50 Lezine; 8.20 Pianorecital; S.50 Opera
concert; 9.50 Berichten: 10.20 Kerkdienst; 10.40 BB
C-orkest; 11.3512.20 Dansmuziek.
RADIO-PARIS (1648 M.)
7.20 en 8.40 Grampl; 9.50 Orgelconcert; 11.20 Orkest
concert; 2.50 Grampl; 4.20 Dito; 4.35 Hoorspel; 8.20
Literair muzikaal programma; 9.05 Radio-toóneel;
10.05 Nationaal orkest; 11.50—12.35 Dansmuziek en
populair concert.
- -
1
<C <7
Ha, ha! Ditmaal zijn
wij eens de eersten!
KEULEN (456 13.)
5.50 Orkestconcert; 11.20 Orkestconcert; 1.35 Gcvar.
concert; 3.20 Gevar. concert; 5.20 Omroepkleinorkest
en zang; 7.30 Vroolijk programma; 8.30 Westduitsch
Kamerorkest; 9.40 Zang, cembalo en voordracht;
10.2011.20 Dansmuziek.
BRUSSEL (322 en 484 M.)
322 M.: 12.20 Grampl; 12.50 Zigeunermuziek; 1.50
2.20 Grampl; 5.20 Omroeporkest en Grampl; 6.50 en
7.20 Grampl; 8.20 Omroeporkest; 10.3011.20 Dans
muziek. 484 M.: 12.20 en 1.302.20 Grampl; 5.20 Zi
geunermuziek; 6.35 Cello en piano; 7.05 en 7.35 Gr.
pl; 8.20 Fanfareconcert; 9.35 Klein-orkest; 10.30—
11.20 Grampl.
DEUTSCHLANDSENDER (1571 M.)
7.30 Opera-uitzending; 9.20 Berichten; 9.50 Hoorn en
piano; 10.05 Weerbericht; 10.2011.20 Dansmuziek.
n
Oorspronkelijke Roman
door
ARTHUR E. STRATTON
45.
Ik verhaal, dat ik zeer begaan met het einde ben,
dat 't leven van hem, dien ik met zoo weinig trots
mijn zoon heb kunnen noemen, genomen, heeft,
doch niet mij, alleen hèm treft het bittere verwijt
dat het vaderlijk huis hem geen toevlucht meer
mocht verleenen".
Op een vraag van den Times-redacteur, of
Eustace Bennett zijn groote gaven in het belang
van het vaderland zou blijven aanwenden, had
deze zonder eenige restrictie bevestigend geant
woord. „In arbeid zal ik trachten, te vergeten",
had de geinterviewde staatsman verklaard, want
diep in mij draag ik een leed, dat slechts weinig
menschen vermogen te peilen. Alleen zij, die ook
eenmaal voor de harde noodzakelijkheid hebben
gestaan een besluit te moeten nemen, als ik nam
zullen mij volkomen begrijpen. En dan nog iets
vóór ik het onderhoud moet beëindigen, dat ik
werkelijk op buitengewoon hoogen prijs heb ge
steld. Het heeft mij dankbaar gestemd, dat de
Londensche pers zich in dit tragische geval zoo
waardig gedragen heeft; er is één uitzondering
geweest, doch die telt niet mee. Ten allen tijde
hebben in ons vaderland bladen bestaan, voor
wie een schandaal-kroniek, liefst zoo uitgebreid
mogelijk, de eenige bron was, waaruit zij wilden
en konden putten. Maar steeds ook heeft het
Britsche publiek daarop gereageerd op de eenig
juiste wijze: door het geschrijf van zulke bladen
met een hautaine minachting te beantwoorden.
Zij zijn dan ook alle een spoedigen dood gestor
ven en dit is natuurlijk eveneens het geval met
het blad, dat u en ik op het oog hebben. Wij zul
len den naam niet noemen; het zou waarlijk te
veel eer zijn voor-dezen uitwas van de Engelsche
pers".
Sir Charles waren verscheidene exemplaren
van het bewuste T/mes-nummer toegezonden,
maar de meeste had Maxwell toch maar wijselijk
achtergehouden na een woedenden uitval van
zijn heer en meester, dat hij kon opmarcheeren,
als hij het nogmaals durfde wagen, met een exem
plaar van die vervloekte Times aan te komen.
Het waren moeilijke dagen, welke Melrose in
zijn eentje doorworstelde en hij kon het zich on
mogelijk voorstellen, dat zijn zaak, die hij de
rechtvaardigste ter wereld achtte, schipbreuk lij
den zou. Toch had hij een gevoeligen knak ge
kregen; naar zijn vaste overtuiging was de aan
val op Eustace Bennett zoo zorgvuldig mogelijk
voorbereid en thans zat hij met ledige handen.
Het was een absolute mislukking geworden. In
plaats, zooals hij van het begin af verwacht had,
zijn vijand doodelijk te treffen, was deze in de
oogen van het Londensche publiek een martelaar
geworden.
Melrose's stemming was er niet op verbeterd
sedert den terugkeer van Edward Wendsworth.
De jonge man gedroeg zich uiterst gereserveerd
jegens zijn werkgever, deed, alsof Sir Charles een
vreemde voor hem was, dien hij had te gehoor
zamen, maar in wien hij geen vertrouwen koeste
ren kon. Er was plotseling een merkbare verkoe
ling van zijn kant gekomen. Het kwam onver
wachts tot 'n uiteenzetting tusschen hen, op den
vierden dag na den terugkeer van Wendsworth
uit Brighton. De Secretaris was dien morgen
vroeg uitgegaan en Melrose had de post reeds
doorzien, toen de jonge man de werkkamer bin
nentrad Zoodra hij gezeten was, schoof Sir Char
les hem zwijgend een brief toe, welke het post
stempel Bedford droeg. Wendsworth dankte met
een gemompel, ging onmiddelljjk aan den arbeid
Zij waren langer dan een uur bezig, maar nog
altijd lag de brief met het karakteristieke hand
schrift ongeopend op tafel.
„Je kunt het werk gerust even onderbreken",
zei Sir Charles eindelijk, „om dat schrijven te
lezen, Wendsworth. Zóó dikwijls gebeurt het niet
dat er brieven voor je komen".
„Hij is van mijn vader", antwoordde de jonge
man, zonder den brief te grijpen, of van zijn ar
beid^ op te zien.
„Dat dacht ik al", knikte Melrose. „Toen ik
je voor het eerst ontmoette, heb je mij verteld, dat
je in Bedford gewoond had. Zooals je bemerkt,
is mijn geheugen perfect in orde. Het doet me
genoegen, dat je weer met je vader in corres
pondentie bent; destijds was de verstandhouding
niet al te best, zooals je me meedeelde".
Wendsworth nam nu de brief op, sneed de
enveloppe traag met een pennemes open en las
den inhoud, welke blijkbaar zeer kort was. Hij
bleef een oogenblik in gedachten zitten; toen
keek hij Melrose aan.
„Mijn vader schrijft me, dat het hem verheugt,
dat het me goed gaat. En ik moet u dankbaar
zijn, omdat u mij do kans heb geboden, weer een
man geworden. Méér staat er niet in den brief".
„Maar toch genoeg; vind je ook niet?" De stem
van Sir Charles klonk bijzonder hartelijk; al liet
hij er weinig van uitkomen, hij mocht zijn jon
gen secretaris graag. „Ik heb werkelijk geboft,
Wendsworth, toen het toeval jou op mijn weg
bracht; geen oogenblik heb je mij reden tot kla
gen gegeven. Daarom verdien ik alleen den dank
van je vader niet, want jij bent het geweest, beste
jongen, die van je zelf weer een man wist te ma
ken. Wat jij gedaan hebt, dwingt respect af".
„Alsof ik meer ben, dan wie ook!" antwoordde
Wendsworth onwillig, tot groote bevreemding
van Sir Charles. „En mijn vader wel, hij is
per slot van rekening als alle vaders!"
Melrose keek zijn secretaris met verbaasde
oogen aan.
„Neem, me niet kwalijk!" zei hij glimlachend.
„Dat lijkt verdraaid veel op een puzzle, Wends
worth! En ik heken eerlijk, dat het oplossen van
puzzles nooit mijn fort is geweest!"
„Het is anders zoo eenvoudig mogelijk!"
Wendsworth zag Sir Charles vol aan. „Ik be
doelde té zegjgen, dat Eustace Bennett even goed
een vader is als de mijne en wat hebt u met
zijn zoon gedaan!?"
Even viel er eên stilte. Elk geluid was, wonder
lijk geaccenteerd, hoorbaar: het tikken van de
klok, de claxon van een voorbijrijdende auto. het
knerpen van de kiezelsteenen in den tuin, waar
iemand liep, de ademhaling van de heide man
nen, die elkander strak aanzagen en van wie de
één trachtte te peilen, wat er in den ander om
ging. Het stilzwijgen werd een beklemming. Ein
delijk. het leek, alsof zij uren had geduurd, ver
brak Melrose haar. Hij lachte. Maar zijn lach
klonk onwezelijk.
„O!"zei hij. En na een pauze herhaalde
hij: „O!".!..Dat is het dus!'"
(Wordt vervolgd)