elrose's Vergelding Economische Kroniek Een herinnering aan 20 jaar geleden Gelijkheid. Brieven over Engeland* Zaterdag 4 Aprii 1936. 5CHAGER COURANT. Vijfde blad. No. 9949 Verlost van hevig SPIT IN DEN RUG DANK ZIJ KLOOSTiRBALSEM KLOQSTERBALSEM DE MOOISTE FOTO Feuilleton ■S Gelijkheid is de droom geweest vanja van wie niet al? Plato had het er reeds over. In zijn „Staat" brengt hij tot uitdrukking, dat voor de heerschers en de wachters (soldaten) het bezit van vrouwen en kin deren gemeenschappelijk behoort te zijn, terwijl pri vaat-eigendom niet mag voorkomen. Door alle eeuwen heen heeft men verdedigers van deze leerstellingen gevonden. Sterk werden ze ech ter weer op den voorgrond gebracht door de socialis tische utopisten, die de heerlijkheid van de gelijk heid des menschen trachtten te schetsen. Het waren mannen als Saint-Simon, Fourier, Owen. En men zou ze kunnen samenvatten als de voorloopers van Karl Marx. De bekendste utopist is intusschen vermoedelijk Edward Bellamy, die in zijn „Looking backward", in *t Nederlandsch vertaald onder den naam van „In het jaar 2000" een toekomststaat schetste, waarin de gelijkheid des menschen werd ten top gevoerd. Deze roman verscheen in 18S8 en werd later aange vuld door een tweede, getiteld „Equality" gelijk heid). En nu in de allerlaatste dagen vinden we het streven naar gelijkheid terug in de bekende gelijk schakeling der nationaal-socialisten, die daardoor evenals door hun naam niet zoo ver van commu nisten en sociaal-democraten afstaan als. ze soms willen doen voorkomen. Nationalisme en internatio nalisme blijft natuurlijk een onoverbrugbare kloof, doch daarover gaat het hier niet. Door de heele geschiedenis van het menschelijk denken loopt dus een drang naar gelijkheid. Deze werd ingegeven door de ongelijkheid, welke men overal aanschouwde en die dikwijls ten gevolge had, dat een deel der menschheid aan armoede ten prooi was, terwijl een ander deel zich in overdadige weelde kon baden. Men rekende niet, dat er voor allen genoeg was. Indien de porties gelijkmatiger waren verdeeld, zouden de rijken zich weliswaar een offer moeten getroosten, maar er zou geen ge brek meer worden geleden. Het zou alles veel beter zijn, vonden velen en men werd niet moede de heer lijkheden uit te beelden van een maatschappij, waarin de zoo vurig gewenschte gelijkheid zou zijn .verwerkelijkt. Het is geen toeval, dat de schrijvers, die dit ide aal nastreven in den regel een plaatsje krijgen toe gewezen in de economie. Immers het gaat wel om gelijkheid, maar alleen om gelijkheid van bezit. Een andere gelijkheid is onbereikbaar. Er is nog nooit iemand opgestaan, die heeft trach ten te beredeneeren, dat er een eind moet komen aan allerlei andere ongelijkheden, welke men op de wereld aantreft. Zooals bij voorbeeld ten aanzien van persoonlijke aanleg, van gezondheidstoestand, van uiterlijk of van lichaamskracht. Dat zou na tuurlijk ook dwaasheid zijn, want het zijn dingen, waaraan niets te veranderen valt. De mensch is nu eenmaal zoo geschapen. Weliswaar tot op zekere hoogte gelijk, maar toch overal verschillend. Ieder een heeft hersens, maar de hoeveelheid is soms nog al van afwijkende grootte, sommige meisjes zijn mooi en andere zijn leelijk, de één is sterk, de andere zwak. Ook die ongelijkheid kan een bron van ellende zijn voor de betreffende individuen. Maar men heeft ze te aanvaarden. De natuur heeft haar gaven verschillend verdeeld! Ten deele heeft de mensch zijn kracht en verstand steeds benut om zich bezit te verwerven. Door de verschillende wijze, waarop hij er door de natuur mee was begiftigd, was het resultaat, dat hij er mee wist te bereiken ook verschillend. En zoo zou men kunnen concludceren, dat er al tijd, tenzij de aardsche goederen zeer overvloedig waren, verschil van bezit is geweest. Dit ligt geheel besloten in de aard der natuur, die slechts betrekke lijke gelijkheid kent. Elk eikeblad lijkt op het an dere, maar het is daarvan verschillend, elke graan korrel is een graankorrel, maar twee volmaakt de zelfde zijn er niet. Zoo is het overal. En er is geen reden om aan te nemen, dat het bij materieel bezit anders zou zijn. Indien ieder mensch zelf in zijn algeheel onder n Oorspronkelijke Roman door ARTHUR E. STRATTON 52. „In orde", zei hij, terwijl er een valscLe glimp in zijn oogen kwam. „Maar hoe zou je ze terug krijgen, als ik Zaterdag nu toch eens niet deed wat ik stilzwijgend beloofd heb?" Sir Charles lachte. „Zie je mij voor een schooljongen aan, Carr? 'k Heb die bewijzen van je sluikhandel in verdoo- vende middelen. Dat is punt één. En deze over eenkomst heb ik met carbon-papier in duplo op gesteld. „Contract tusschen Charles Clifford en Dan Carr, waarbij de eerstgenoemde zich ver plicht, aan laatsbedoelde uit te betalen twee dui zend pond met een voorschot van duizend pond voor het nemen van die maatregelen, waardoor het onmogelijk zal zijn, dat Black Diamond den Imperial Gup wint". Dat is punt twéé. Zet jij je naam nu maar even onder den mijnen. „Om me aan handen en voeten gebonden, aan jou over te leveren?" grijnsde Carr. „Neen, meester, zóó stom ben ik niet!" „Idioot!" beet Sir Charles hem toe. „Staat mijn naam er ook niet onder? We krijgen ieder letter lijk dezelfde overeenkomst en we zullen toch ze ker allebei wel zorgen, dat niemand anders haar te zien krijgt!? Ik ben even goed gebonden als jij! houd zou moeten voorzien, een toestand, die wel licht lang geleden heeft bestaan zou er stellig ver schil in rijkdom bestaan. Maar het zou betrekkelijk gering zijn. Door de wijze, waarop onze maatschap pelijke samenleving is gegroeid, door het ge'heele wezen van den mensch, ontstonden heerschers en ondergeschikten, rijken en armen. De verschillen werden grooter en grooter. Maar de natuur kent slechts verschillen binnen bepaalde grenzen. Met de afwijkingen groeien de krachten, die de afwijking willen opheffen. De vele ondergeschikten, de armen sloten zich aaneen tot een blok, dat daardoor weer een zekere macht ver kreeg. Een macht, groot genoeg om den heerscher van het zijne een deel af te dwingen. De verschillen werden kleiner. De geschiedenis is zoo oud als de menschheid. Kende niet reeds Rome zijn plebejers, die ten slotte deel gingen uitmaken van de regeering en die uit groeiden tot een nieuwe aristocratie, welke op haar beurt heerschte en zich baadde in weelde. Waren niet de gilden een uitvloeisel van het stre ven naar gelijkheid. Maar werden ze, machtig ge worden, niet tot een kaste, die zich stelde tegenover de minder met aardsche goederen bedeelden? En is niet onze sociaal-democratie bezig iets der gelijks te volbrengen? Want wel tracht ze nog de werkloozen in haar geleden te houden, maar ze vecht voor het behoud der bestaande arbeidsvoor waarden ten nadeele der werkloozen in het alge meen. Het streven naar gelijkheid is goed. Want het ligt geheel in de aard der natuur, die groote verschillen wil opheffen. Maar volmaakte gelijkheid, zooals som mige schrijvers zich die hebben gedroomd, is een utopie. Ze bestaat niet. Want de natuur kent ze niet. Ze kan worden benaderd. Maar wanneer men denkt er heel dicht bij te zijn, dan begint ze plotse ling weer te verdwijnen. Een golfbeweging, zooals alles een golfbeweging is. Was het anders, dan zou er stilstand zijn. Een toe stand, die op aarde slechts denkbaar is, wanneer ze zal zijn uitgestorven. Zoolang echter het leven bruischt, zal er verschil zijn tot op zekere hoogte, dat is: betrekkelijke ge lijkheid. HET MOEILIJKE DIENSTBODEN- VRAAGSTUK, OOK IN ENGELAND IN DE OORLOGSJAREN. 28 Maart 1936. HET is Zaterdag, terwijl ik dit schrijf. Een bui tengewoon zomersche Zaterdag voor den tijd van het jaar: Eind Maart. En plotseling vliegen mijn gedachten terug, jaren en ja ren terug, naar Zaterdagen in Londen, als ik aan mijn bureau zat in de Cleveland Avenue, en brieven schreef als deze, aan de Schager Courant. Het was in de oorlogsjaren, en een moeilijke tijd in vele opzichten. Een van die opzichten was het dienst bodenvraagstuk. Als ik er over nadenk, begrijp ik nog niet, dat er tijden waren, dat we werkelijk een dienstbode hadden. Het leven bood zooveel andere kansen aan Dan Carr zuchtte, teekende de overeenkomst en gaf de ééne helft aan Sir Charles, terug „Hoe staat het met de rest?" vroeg hij. „Die andere duizend pond endie hullen!?" „Ik wil je een bewijs van vertrouwen geven", zei Sir Charles „De races beginnen om twee uur, nietwaar?" De jockey knikte. „Zie jij kans, Za terdag om twaalf uur in „Het Wapen van Essex waar ik logeer, te komen? Ik zal in de hal op je wachten". „Daartoe ben ik absoluut niet in de gelegen heid", antwoordde Carr. „Maar ik zal Kate stu ren met de boodschap, dat ik op het voorstel van mijnheer Clifford inga en dus niet naar Amerika vertrek. Wanneer ze dat zegt, beteekent het dat ik kans heb gezien, BlackDiamond de dosis toe te dienen. Zij ontvangt dan van jou een pakje, waarin de overige duizend pond zitten en die bewijzen. Maar loopt, ondanks alles, de boel toch spaakDe jockey haalde veelbeteekenend de schouders op. „Dan ben ik duizend pond armer geworden, Carr", zei Sir Charles met een glimlach. „En wat dat andere betreft, nu, als je werkelijk je best hebt gedaan en het is niet zoo moeilijk voor me er achter te komen zou ik me daarover maar geen kopzorg maken. Ik hoor je vrouw komen, Carr, en dat is voor mij het teeken, om te gaan. Maar doe je best, man, doe in ieder ge val je uiterste best!" de jonge meisjes in die dagen. Kansen die, zooals zij terecht inzagen, niet licht weer terug zouden ko men. Daar was in de eerste plaats het huwelijk, in normale tijden zijn daar vaak finantieele bezwaren tegen. Jan verdient nog zoo weinig. Het geld voor de meubeltjes is nog lang niet bij elkaar gespaard. De huishuur is zoo hoog. In de oorlogsjaren waren er slechts finantieele voordeelen. Aan de soldaten met verlof, en er waren er altijd duizenden, die verlof hadden, werd het door de regeering heel gemakkelijk gemaakt te trou wen. Als Tommy maar voor de vrouw zorgde, deed de staat het overige. Tommy kwam van de loopgraven, én keerde over eenige dagen naar de loopgraven terug. In vredestijd zag hij de toekomst als een verschiet van jaren. Thans zag hij haar als een verschiet van, misschien dagen, misschien weken, naar alle waarschijnlijk heid niet veel langer dan enkele maanden. Waarom zou hij niet nemen, wat het leven hem bood, en trouwen? De staat zorgde voor een flink weekgeld voor zijn vrouw, wanneer hij aan het front was. En met een flink pensioen voor zijn weduwe, wanneer hij aan datzelfde front begraven werd. Die oorlogshuwelijken sloten een zeer groot per centage van mogelijke dienstboden uit. Daarbij kwamen de vele betrekkingen, die meisjes konden vervullen, nu de mannen niet langer be schikbaar waren. Kantoren, ammunitiefabrieken, conductrices op trammen en bussen. Een heel ander leven dan dat van dienstbode. Hooger loon, veel meer vrijen tijd, en het ongewone, het nieuwe, het vreemde. Hoe kwamen wij toch soms nog aan dienstboden? Daar was Dorothy. Ja, voor trouwen kwam Doro- thy niet in aanmerking. Er zijn ook, zelfs in oor logstijd, grenzen. Wij leefden bij de genade van Dorothy, en zij wist het. Ze kon goed werken, als 2e het verkoos. En niet altijd verkoos ze het. Ze weigerde, bijvoorbeeld, mijn schoenen te poetsen. Ze begon meer dingen te weigeren. Het waren slechts voorbereidingen tot haar vertrek, naar een kantoor. Daar was Violet. Ik geloof niet, dat ze Violet heette, maar dan was het een andere bloemennaam. Ze was nog wat jong om te trouwen, maar ze bezat alle schoonheid, die Dorothy miste. Ik denk, dat wij haar hadden, omdat ze Duitsche pleegouders had, en daarom niet in aanmerking kwam voor ammu nitiefabrieken en dergelijke en misschien zou ze, als conductrice, belsignalen gegeven hebben aan de Zep pelins, die Londen kwamen bezoeken. Ze vormde een groote aantrekkelijkheid voor alle kruideniers- en slagersjongens uit de buurt. Wij hadden zelf maar één slager en één kruidenier, maar er was geen enkele kruidenier of slager op de Chiswick Highroad, of zijn bedienden kwamen, bij vergissing, aan onze deur. Nooit heeft onze klopper zoo vaak op de deur geslagen, als toen Violet re geerde. Zij is weg gegaan. Ik weet niet meer waarom. Toch misschien bommen gaan maken, om de land- genooten van haar pleegouders te verdelgen, of gaan trouwen met een Tommy? Ik hoop het maar voor haar, het laatste. Ze was, geloof ik, wel een klein beetje aan den lichtzinnigen kant. En daar was Rose. Rose was op een advertentie gekomen, en we wisten, dat ze een juweel moest zijn Dat hadden goede kennissen ons verzekerd. Ze ken den Rose wel niet, maar Rose beleed precies het afdeelinkje van den godsdienst, dat onze kennissen beleden, en dus Die kennissen van ons zijn heel goede, beste, bra ve menschen. Maar werkelijk, die godsdienst bleek geen afdoend bewijs te zijn voor de hoedanigheden van a 1 degenen, die haar beleden. Het is waar, dat we wel eens meer een dienstbode gehad hebben, die niet eerlijk was. Maar zooals Rose 't Was een meisje zonder vooroordeelen. Letterlijk alles was van haar gading. En in liegen, of, zooals een Engelsche minister dat eens heeft genoemd, ter minologische onjuistheden, was ze niet te overtref fen. Het was bepaald lastig. Op Maandag misten we het vergiet, op Dinsdag kon mijn vrouw haar broche nergens vinden, op Woensdag waren mijn sigaretten verdwenen. Maar, zoolang als wij goed bij de pinken waren, was het alleen maar lastig. „Rose, heb jij ergens het vergiet gezien?" „Nee, Mevrouw." „Wil je eens goed opletten, of je het kunt vinden?" „Ja, Me vrouw." En dan vond Rose het vergiet. Dat wil zeggen: den volgenden dag. Want ze had het al mee naar huis genomen. Ze gunde ons altijd een week. Wat wij in een weck niet misten, waren we onherroepelijk kwijt. Dat kon Rose ook niet helpen, het arme kind, want dan had ze ons eigendom verkocht. Het was op een stralenden September-dag, dat de groote gebeurtenis voor Chelmsford plaats had het verrijden van den Imperial Cup. Er heerschte een bedrijvigheid, een vertier in het stille stadje, zooals slechts eenmaal in het jaar voorkwam. Op een groote weide, dicht bij de renbaan, was een kermis opgeslagen, waar de jeugd van Chelms ford zich reeds vroegtijdig amuseerde, om in de avond-uren haar plaats voor de ouderen in te ruimen. Iedereen leek vroolijk in afwachting van de komende dingen. Alleen Hubert Brownson, die naast Sir Charles Melrose naar het terrein van de races wandelde, keek zoo somber, alsof het pijpestelen regende. De twee honderd pond in zijn binnenzak schenen als vuur te branden. Hij had ze dien morgen uit de brandkast van de zui velfabriek, waar hij in betrekking als boekhouder was, genomen. Het had tot het sinistere, wél-overwogen plan van Sir Charles behoord, dat Brownson die „leening" zou aangaan, om aldus onherroepelijk zijn ondergang voor te bereiden. Na de over eenkomst met Dan Carr was hij niet meer in „De rustende Jager" geweest. Tevergeefs wacht te Brownson des middags en des avonds op de komst van den vriendelijken vreemdeling, die uit eigen beweging hem een leening van een paar honderd pond had toegezegd, om de verliezen, op den eersten dag van de races geleden, bij den strijd om den Imperial Cup in een eclatante winst om te zetten. En toen die bereidwillige vriend eindelijk Vrijdagavond tamelijk laat was verschenen, had hij Brownson's hoop meteen den bodem ingeslagen. Het beloofde geld was er niet. „Het is ergerlijk", had Sir Charles hem met een gerimpeld voorhoofd gezegd. „Ik ben giste ren naar Birmingham geweest, om een belang rijken post te innen, en ze gaven me nul op het request. Ik heb al jaren zaken met die firma ge daan en zij is door en door solide, maar tot mijn „Ziezoo, dat is achter den rug. van mijn SPIT ben ik fijn afl was de verzuchting, die ik slaakte, toen ik na het gebuik van 2 potjes Kloosterbalsem finaal van mijn spit af was. Niet staan, niet zitten, niet liggen te kunnen en toch vooruit te moeten om de boterham te verdienen. Door de vreeseltjke spit, die in mijn stuit begon en door mijn geheele rug trok, was ik hulpeloos als een klein kind. Vanaf het oogenblik, dat ik den geneeshrachtlgen Kloosterbalsem aan~ wendde, begon mijn genezing. En nu heb ik in geen 8 maanden meer een aanval gehad." j Zw u A AKKERS ORIGINEEL TER INZAGE „Geen goud zoo goed" Onovertroffen by brand- en sny wonden Ook ongeëvenaard als wryfmiddel bij Rhenmatiek, spit en pijnlijke spieren 3chroefdooB 35 ct. Potten 62^ ct. en f 1.04 Wij hebben Rose ontslag-en. Ze was een juweel, maar zooals de meeste juweelen, ze was ons te kostbaar. En toen kwam Agnes. Agnes was een komeet met een heel, heel korte loopbaan. Zij was op een adverentie gekomen, de eenige. Omdat ze de eenige was, hadden we haar genomen. Misschien hadden we haar ook genomen, als ze niet de eenige was geweest, want ze maakte een zeer beschaafden indruk. Op Maandag zou ze komen. Als goed huisvader was mijn eerste vraag, toen ik om twaalf uur thuis kwam: „En hoe bevalt Agnes?" „Agnes," zei mijn vrouw, „zit in de keuken, en huilt. Dat is het eenige, wat ze vanmorgen gedaan heeft. Maar dat heeft ze vanmorgen dan ook met groote vlijt gedaan. Ze is huilend gekomen, en verr toont geen enkel spoor van het eind van haar tra nenvloed. Spreken wil ze niet." Het bleek volkomen volgens de waarheid te zijn. Er zat niets anders op, dan dat ik een bezoek bracht aan haar ouders. We kenden haar adres. Ik zou de straat nog kunnen vinden. Het was een zijstraat van den Goldhawk Road, een minuut of tien fietsen van ons huis af. De straat vervulde me met groote verbazing. Woonde daar onze dienstbode? Ja, ik had me niet vergist, en dit was het huis. Een keurig villatje. Ik belde aan. Een huisknecht deed open. „Woont hier Mr. Gould?" „Ja, meneer." „Kan ik mijnheer of mevrouw spreken?" Ik werd in den salon gelaten. Een deftige dame verscheen. „Mevrouw," zoo begon ik, „ik vrees, dat hier een vergissing in het spel is. U heeft hoogstwaarschijn lijk geen dochter, die Agnes heet?" „Zeker, mijnheel-, die heb ik wel. En hoe heeft ze het vanmorgen gemaakt?" Ik deelde het haar mee. Ze was er blijkbaar niet verbaasd over. Ze had twee dochters, zoo vertelde ze me. En doorloopend hadden die hooggaande ru zie. Ten einde raad hadden de ouders Agnes, de oudste, gezegd, het huis uit te gaan, te gaan dienen. Ze hadden eigenlijk niet verwacht, dat ze aangeno men zou worden. Maar toen dat het geval was, had den ze het meisje 's morgens huilend het huis uit gestuurd. Mevrouw zou nu met me meegaan. De straf had nu lang genoeg geduurd. En zoo raakten we onze laatste dienstbode na een halven dag kwijt. We betaalden geen loon Na dien tijd hebben we het met werksters en „stepgirls" gedaan. Maar daarover een volgende maal. Portret-Atelier JAC. DE BOER Keizerstraat DEN HELDER spijt moet ik bekennen, dat de fout uitsluitend bij mij lag, want ik was precies een week te vroeg met mijn vordering. Zóó vast rekende ik evenwel op de betaling van het bedrag, dat ik mijn Lon- densche bank niet eens order heb gegeven, me de noodige contanten naar Chelmsford op te sturen. Wanneer ze me nu in het hotel mijn rekening presenteerden, zou ik een figuur slaan als modder Ik zal morgenochtend direct naarLon den seinen, dat ze mij telegrafisch geld overstu- ren". „Daar vallen al mijn verwachtingen in duigen" zuchtte Brownson „Die vervloekte pech met Flo^ da heeft me al mijn spaarduitjes gekost! En-zelfs meer dan dat ik had als het anders geloopen was, een paar dringende schulden kunnen af doen! Tja.je moet alles maar vooruit weten? „Het spijt me ontzettend begon Sir Charles. Maar Brownson weerde hem af. Zij zaten sa men aan een tafeltje in een hoek van het café, „U hebt u niets te verwijten", zei hij. „Het was heel vriendelijk van u, me geld te willen leenen, maar wat niet kan, kan niet. Hard blijft het intusschen wel Want u schijnt een drommels goede kijk op paarden te hebben. Weet u wel, dat de weddenschappen op Lady Laura veel minder vast zijn geworden Silas Mackenzie is uit de gra tie na prachtige overwinning Carr met Roosevelt de laatste dagen zijn de kansen van Black Dia mond enorm gestegen" Hij zweeg even en scheen na te denken; zijn lippen bewogen, zonder geluid te geven. Toen vroeg hij aarzelend: „Bent u er nog altijd zoo vast overtuigd van, dat Black Diamond den Cup zal winnen?" Sir Charles lachte als een schooljongen. „Zóó zeker, Brownson, dat ik me zonder het minste gewetensbezwaar het huishoudgeld van mijn moeder zou toeëigenen, om het op dat paard te zetten; ze kreeg het na een paar uur dubbell

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 17