Terug in Djibouti. De B rabantsche Brief van Dré. Axxc"iB®ys/iS-~~ Zaterdag 11 April 1936. SCHAGER COURANT. Vijfde blad. No. 9954 Verspreiding van onware berichten. DJIBOUTI. In Maart. MEN kan nu eenmaal plannen maken zooveel men wil, het loopt altijd anders. Ik had ge dacht van Dirédawa binnen enkele dagen naar Addis Abeba te vertrekken en plotse ling zit ik weder voor eenige dagen te Djibouti. Niet zonder moeite en tegenslag, die echter niet al te erg was, heb ik na veel tijdverlies Dirédawa weder kun nen bereiken in een vrachtautomobiel, die me ook beschutting bood tegen den regen, wat noodig bleek, daar we tusschen Harrar en Dirédawa door zoo'n zondvloedregen werden overvallen, die den chauf feur dwong halt te houden, daar hij geen vier meter meer voor zich uit kon zien. Eenige malen ook moes ten we onderweg wachten bij een „stroomende" ri vier, die wild schuimde en bruiste en dan weder bijna plotseling droog werd. Te Dirédawa vond ik o.a. een brief, die me drin gend naar Djibouti riep voor een aangelegenheid, waarop ik later misschien nog wel eens terug zal komen. Dirédawa was rustig en vreedzaam als ik het de laatste maanden gekend heb. Niets doet er aan oorlog denken, behalve dan twee of drie malen per week als de versch uit Addis Abeba aangeko men officieele berichten in het postkantoor ter le zing worden gehangen. Velen, maar lang niet allen, gaan dan eens kijken en bespreken zonder opwin ding de nieuwe berichten. Ik werd van alle zijden door kennissen aangehouden, want ik kwam immers uit de richting van het zuidfront en moest allerlei bijzonderheden weten, zoo dacht men. De menschen waren zeer teleurgesteld, dat ook ik niet anders kon vertellen dan over de meest vreedzame stemming, welke te Harrar heerscht. Te Dirédawa ging het zangerige geroep rond van de arbeiders, meest Somali's, die op platte handwa gens de zakken koffie naar het station brengen, kof fie, die per karavaan of vrachtauto uit Harrar aan gevoerd en bestemd is voor Amerika. De Maria- Theresia-daalder, het eenige overal in Ethiopië gang bare geld, is weder gestegen in prijs, daar er voor de betaling van de koffie veel vraag is naar deze geldsoort. Ik kon echter niet lang te Dirédawa blijven. Met den eersten trein den besten vertrok ik plotseling weder naar Djibouti, vanwaar ik evenwel binnen weinig dagen weder terug zal keeren naar het Ethi opische hoogland. In den trein waren natuurlijk we der belangwekkende menschen: een zeer whisky- dorstige Iersche dokter, die regelrecht van het noordfront kwam, een Engelsche journalist, die maandenlang te Addis Abeba op groote gebeurte nissen had gewacht en nu naar zijn vaderland terug keerde en een Tsjechische familie, vader, moeder en kind, die vele jaren te Harrar woonden, daar een zaak dreven en nu, na verkoop van hun zaak, terug keerden naar Tsjecho-Slowakijke, doch troosteloos waren, omdat ze te Dirédawa eerst gelezen hadden van den gespannen internationalen toestand in Euro pa. De man jammerde: „Lieve hemel, indien we dit alles slechts eerder hadden geweten, dan waren we rustig te Harrar gebleven en hadden we onze zaak niet overgedaan. Te Harrar zaten we zoo rustig en vreedzaam en gelukkig en wie weet, wat er ons nu in Europa te wachten staat." Ik lachte even, want ik moest er aan denken, dat in Europa velen meenen, dat de menschen te Harrar de grootste oorlogsgevaren loopen. En deze Tsjech had angst voor Europa met zijn onrust en verlangde terug naar de stille vreedzaamheid van Harrar. De Engelsche journalist, de Iersche dokter en ik waren het erover eens, dat de oorlog in Ethiopië nog lang kan duren, indien de strijdende partijen over voldoende financiën beschikken en dat men de laatste successen der Italianen aan het noordfront niet te hoog mag aanslaan. De Iersche dokter, die het dichtst bij dat front was geweest, wees erop, dat de terreinwinst der Italianen daar niet veel meer dan twintig kilometer bedraagt, volgens de eigen opgaven der Italianen, die, als alle krijgvoe- renden toch gaarne de beteekenis van hun successen overdrijven. Te Djibouti aangekomen, waren we allen echter verrast. Bij de eerste woorden, welke we er met kennissen wisselden, bleek, dat daar vrijwel algemeen de oorlog zoo goed als geëindigd werd beschouwd. De Ethiopiërs waren volkomen verslagen en de Ita lianen hadden niet anders te doen dan kalm op te rukken naar Addis Abeba. De geheele Ethiopische krijgsmacht was immers zoo goed als vernietigd, zoo schenen bijna alle menschen te Djibouti te gelooven. Men vroeg ons in vollen ernst, of wij de vluchtende resten van het Ethiopische leger hadden gezien en hoe het stond met den alglmeenen opstand tegen den negus negèsti en wanneer men dien als vluch teling te Djibouti kon verwachten. Uit de Italiaan- sche berichten wist iedereen, dat de negus negèsti te Djibouti reeds een villa had gekocht om er de rest van zijn dagen in vrede door te brengen, maar waar die villa stond, wist niemand. De Engelsche journalist, de Iersche dokter, de Tsjechische koopman en ik keken elkander verbaasd aan en wisten eerst niet wat te antwoorden. Toen wij onze ervaringen en indrukken vertelden scheen vrijwel iedereen ons voor de meest schaamtelooze leugenaars te houden. Men wilde ons niet gelooven. Het was voor ons aanvankelijk een onverklaarbare geschiedenis, doch toen ik de eerste Italiaansche bul letins in handen kreeg, ging me een licht op. Het Italiaansche consulaat te Djibouti geeft name lijk dagelijks een bulletin uit en het eerste, dat ik onder de oogen kreeg, bevatte reeds de ontzettendste berichten. In een bulletin van 14 Maart vond ik b.v. de mededeeling, dat de Ethiopische overheid uit vrees voor den opmarsch der Italianen aan de bur gerbevolking o.a. van Harrar bevel had gegeven die stad te ontruimen. Ik, die juist van Harrar kwam, wreef me de oogen uit en de Tsjechische koopman, die eveneens pas Harrar had verlaten, begon, geloof ik, aan zijn eigen verstand te twijfelen. In kwam op het denkbeeld eens alle Italiaansche bulletins der laatste weken door te lezen en ik vond telkens weder de meest verbluffende berichten. Het bulletin van 20 Februari bevatte bij voorbeeld een telegram uit Brussel over mededeelingen, die de Belgische kolonel Reul zou hebben gedaan. Gedu rende het luchtbombardement van Dessié, waar ko lonel Reul zich toen bevond, zouden de Ethiopische krijgslieden begonnen zijn uit wraak op alle blanken te schieten en vooral hadden ze het gemunt op den kolonel, die zijn leven alleen kon redden doordat de negus negèsti hem geregelde troepen ter bescher ming gaf. Maar persoonlijk heb ik den kolonel te Dirédawa ontmoet, toen hij zich op reis naai* Europa bevond. Langdurig heb ik me met hem toen opge houden, maar mij heeft hij van dit alles niets ver teld. Hij zag toen den toestand voor de Italianen niet zoo schitterend in, zooals ik indertijd ook in een artikel mededeelde. In het bulletin van 12 Maart vond ik een bericht over een Duitschen werktuigkundige, die zeven jaar in Ethiopië aan vliegtuigmotoren heeft gewerkt en nu wegens den gevaarlijk toenemenden vreemdelin genhaat het land had verlaten. Deze werktuigkun dige zou bij zijn aankomst te Djibouti ook gesproken hebben van een algemeene wanorde en paniek in Ethiopië Ook dezen Duitschen werktuigkundige heb ik op zijn reis ontmoet en enkele uren heb ik met hem gepraat. Hij vertelde me toen, dat hij naar zijn vaderland terugkeerde, omdat hij daar een uitsteken de betrekking had gekregen. Van vreemdelingenhaat in Ethiopië, van algemeene wanorde en paniek in het land heeft hij me met geen woord gesproken. In het bulletin van 9 Maart wordt een blad uit Ra bat (Marokko) geciteerd, om te bewijzen, dat alle Mohamedanen den oorlog der Italianen tegen Ethio pië toejuichen. Na wat ik in mijn vorig artikel schreef over mijn onderhoud met den grooten Mo- hamedaanschen leider dr. Abdul Hamid Said behoef ik hierbij geen woord van toelichting te geven. Het bulletin van het Italiaansche consulaat geda teerd 19 Maart vertelt, dat de bevolking van Harrar, onderdrukt door de troepen, van raz Nassiboe met ongeduld wacht op de komst der Italianen, die haar van het Abessinische juk zal bevrijden. Na wat ik schreef over mijn tocht naar en mijn verblijf te Harrar is het onnoodig hieraan een woord toe te voegen. Ik herinner alleen aan mijn mededee ling, dat zich binnen de wallen van Harrar geen troepen bevinden. Ik vraag me af, of dezeberichten ook in Europa worden verspreid. Is dit het geval, dan zullen mijn lezers dikwijls verbaasde oogen opzetten over mijn artikelen, even verbaasde oogen als ik opzette, toen ik bij mijn aankomst te Djibouti vernam, wat de menschen daar over het algemeen als waarheid aannemen. J. K. BREDERODE. Ulvenhout, 7 April 1936. Menier, 'Nen nuchteren wind uit het Noorden veegt door den blanken voorjaarsbuiten. Wit schemert dan dag om alle dingen. Wit valt ie op de glanzende velden. Fel schampt ie langs het spieglend glas van de schoongemaakte huizekens die in 't blakke licht van 't Voorjaartij weer voor den dag gelei-open zijn, aan den peersnevelenden kimwaas. Als duuzenden keersenvlammekens, zoo flonkeren de bottels, aan de deinende takken, in 't zonnegoud, dat door de lochten wemelt. 'n Koud, 'n nuchter voorjaar, waarin de veugel- tjes heele dagen zwijgen soms. Sereen en koud als 'n witte kloostercel, zoo staat 't voorjaar om oe henen. Rein als 'n hostie, zoo is den dag. Teer als tuul, zoo waaiert 't zonnelicht om 't geboomt. Paasch! Da's het al-omvattende woord voor de stemmingen op den buiten. Paasch! Die hangt in 't strakke waterblaauw, daar aan den hoogen hemel. Paasch! Die klatert al in 't klokgelui door den Witten Donderdag. Paasch! Die tintelt door de goudblaauwe weme ling die door de Schepping huivert. Paasch! Die wordt gefluisterd in 't nog kale hout, waarom den sluier vaagt van 't. zonnelicht. Paasch! Paasch, den buiten is er vol van. Hij werrelt door de lochten, in den confetti van blossemkes en bolsterblaaikens, die in bolle kussens langs de wegels gaan liggen. Paasch! Hij riekt over de velden in de geuren van den zwaren akkergrond, in de geuren van de bos- schen, in den koelen weerslag van de diepblaauwe Mark, goud gestreept van zon. Hij geurt uit den pruimenboogerd van mijnen over- bur, waar den bruidswitten blossem klontert aan de takken van zeuvenhonderd vruchtboomenboekee's. Paasch, ik zie 'm glanzen en blinken in ons schoongemaakte, vernieuwde huiske, ik zie 'm spie gelen uit Trui's gelukkige oogen, waarin den glans van heur spullekens is gaan vastzitten! Ah, 't is 'n schoon tij! voorafgaand aan schooner dagen, de Paaschdagen eigens. 'Nen zegen voor de menschheid, zulke rustpoozen in zijn bestaan, in z'n leven, dat snel en driftig weg- klavettert in den jachtenden gang van 'nen berg stroom. In den schuimenden drift van 't vallende water, langs de harde rotsenpunten, waarop het water ka pot slaat in spattende peerls. Zoo spoeidt en zoo bezeert zich 't menschenleven; van de begintoppen langs den harden bergweg, smal en onbegaanbaar over de scherpe rotspieken, naar de ruimte, naar de vrijheid van de zeeën in d' eeuwige onendigheid. Lang is den weg, waar den levensstroom langs jakkert, maar snel is den gang. En zooals den bergstroom nou en dan uitvloeit in de kalme, de sereene rust van 't bergmeer, waarin den kokenden, ziedenden stroom tot bezinkens komt, zoo zijn de feestelijke perioden van 'nen Kerst, van 'nen Paasch, als blanke, zilveren meren in 't rust- looze, jakkerende bestaan met de vcule rotspie ken. Als blanke, zilveren meren, waarover den tijd schijnt stil te staan. Waarin alles bezinkt en tot keerte komt. Waarop den hemel zijn licht ketst, tot den bojem toe! Daar wordt den mensch efkens rust gelaten. Rust van loerende oogen in fabriek en kantoor. Rust van wangunst en nijd. Rust van eeuwigen strijd om brood. Daar kan z'n zielement bezinken en tot kleerheid komen. De kleerheid van 't zonbeschenen meer, on der alleen den hemel, waar niks meer tusschen staat dan misschien 'nen zingenden veugel. Daar kan den mensch weer even gaan denken om z'n bestemming, om zijn Goddelijke roeping van zijn mensch-zijn en geen machine-onderdeel of stempeleer. Daar kan den levensstroom even tot bezinkens ko men, vrij als ie nou is van den jakkerenden gang over de scherpe, bezeerende rotspunten. Ja, zoo zijn deuze feestdagen altij 'nen grooten zege. 'n Lichtstraal hij KINKHOEST leder, wiens kinderen aan Kinkhoest lijden, moet gebruik maken van Akker's Abdijsiroop, op bijzondere wüze bereid met die bestanddeelen. die rechtstreeks op een Kinkhoest- aanval inwerken. Abdijsiroop werkt grondig, want ze bevri|dt de adem halingsorganen van slijm en andere ziekte-verwekkende stoffen. Akker's Abdijsiroop verruimt de ademhaling, neemt benauwdheden weg, heelt de aangedane en ontstoken plekken. Geef dus in vol vertrouwen aan Uw kleine en groote kinderen bijs Hoest-Griep-Bronchitis-Aslhma W«nt\ l\ Verlaagde Zoo is 't 'n groot geluk, dat te midden van zijn parochie altij z'n kerkske staat, met den klokken toren, die altij naar den hemel wijst en altij roept, van de kronkels weg, de kronkels waarlangs den levensstroom klokt, bruist en z'n eigen pijn doet. De klokskens die jubelen: ,,'t is Paschen!" „Chris tus is weer verrezen!" De klokskens, die den mensch roepen naar de blanke, zilveren plek van rust, van devotie, van he- melscli' licht, dat hier vallen kan in 't bezonken zie lement, tot den bojem toe. Zoo zie 'k den Paaschmorgen door de weareld bre ken, als 't witte, blanke licht, waarin Christus opstond uit Zijn graf. 't Licht, dat Zijn bewakers schuwden; 't licht, dat nóg veul geschuwd wordt op deuze weareld, die zoo waarheidsschuw is, dat ze Oorlog Vrede noemt. Na tweeduuzend Paaschmorgens Maar toch zullen de klokskens weer luiën, weer- roepen, weer klengen over ons dorpske, door de hooge, diepblaauwe lochten, met de zilveren wolken gevaarten. Ze zullen jubelen van Paasch, deuz, feestklanks- kens, die ver wegdrijven op 't hooge windeke over de bosschën, over de velden, met ieveraans den echo in 't zielement van den kerkganger, die daar komt aangestapt op z'n paaschbest! En 'k zie ze alweer gaan. De zwartgekleede dorpelingen, met de blinkend geschoren koppen, langs de Zondagsche wegels, waarlangs de boordevolle, heldere slooten, waarin 't zilveren wolkenspul schemert, of er melk in gemorst is. Ik zie ze alweer gaan, daar onder de groen- bedauwde boomkruinen, waaraan 't zonnelicht hangt In blinkende pieken. En altij de klokskens, de klokskens die klengen, klengen, klaterend klengen den dubbelen feesttoon, alsof ze den heclen hemel boven ons dorpske willen volklateren met dieën dubbelen echo van brons en van goud. 'k Zie ze gaan, ons kerkske binnen, waar 't Voor jaar gekropen is naar d' altaren. Waar de schuimen-; de en klonterende blommenpracht te flonkeren staat onder den gouwen sprenkel die er vloeit van de hom derden blanke waskeersekens. En zoo zie 'k ons het Paaschfeest naderen als 'n lichte plek van devote rust, waarover den tijd efkens schijnt stop te staan. Waar we ons dorstende zielement kunnen drem ken met 'nen koelen teug van diep geluk, die efkens balsem is voor de zeere plekken van al die harde rotspunten, die er liggen langs onzen levensweg. Waar we efkens rusten zullen aan 't blanke berg meer, dat werendig lijkt op d' onendigo zee, waar allen stroom tenslotte in vollen vrijdom oplost...! Paasch, die efkens den hemel op 'n kier zet voor den goedwillenden menschen. Amico, in deuz' gedacht, ook namens Trui, wensch ik oe 'n zalig Paaschfeest. Veul groeten van Trui en als altij geen haarke minder van oewen t. a. v. DRÉ. EEN TWEE VERDIE. PINGS STROOMLIJN. TREIN. Dezer dagen heeft tusschen Hamburg en Lübeck een stroom, lijn-trein, die uit twee verdiepings wagons be> stond, proefgereden. Vanuit de bovenste verdieping hebben de reizigers een schitte- rend gezicht over het voorbij glijdende land schap. Hiernaast ziet men links het buiten- aanzicht van den trein, die uit slechts enkele wagons bestaat en rechts een bediende op den overloop tusschen eerste en tweede veiv dieping.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 17