VAN DIT EN YAN DAT
V EN VAN ALLES WAT
De wraakvanden dooden kapitein
Het „Boonenfeest"
K a b o u t e r=Av o n t
uren. Stan en
bij de kinderen.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 11 April 1936. No. 9954.
Een verhaal van avontuur in
de Ghineesche Zee.
Naverteld door SIROLF.
ftNadruik verboden
alle rechten voorbehouden).
DE roolc in het kleine haven
kroegje spon een atmos
feer van geheimzinnigheid
en warme gezelligheid rond
iöm de groote ronde tafel, waaraan
wat zeelieden van verschillende
sdhepen zaten. Kapitein Jones, be
kend in alle havens der wereld,
was weer eens binnen met zijn
(kleine trampboot. Aan zijn korte
pijpje trekkend, tot de rookwolken
eruit walmden, zei hij filosofisch:
„.Ta, die landrotten denken soms
wel, dat je in de wereld maar
raak kunt doen, dat er geen ge
rechtigheid, geen vergelding is,
maar laat ik je nou, als ouwe
zeeman vertellen, dat het niet zoo
is. Vroeg of laat krijg je je trek
ken thuis. Heb ik jelui wel eens
die geschiedenis van de wraak
van den dooden kapitein verteld?
Niet, nou luister dan maar eens.
Kastelein, geef mij nog een klare.
7.00. Nou dan, wij waren op weg
van Jokohama naar Shanghai en
hadden in de Groote Oceaan met
Bwaar weer te kampen gehad.
Drie dagen achtereen had de
zwaarste storm gewoed, die ik nog
ooit had meegemaakt. We hadden
(nogal wat averij aan onze oude
stoomboot opgeloopen en we had
den het grootste deel van ons
drinkwater verloren. Nu was het
opeens weer prachtig weer, spie
gelgladde zee, en moordende hitte.
Daarom besloten we, ook al, om
dat we danig uit onze koers ge
slagen waren, één van de Lioe-
Kioe-eilanden in de Oost-C'hinee-
sche zee aan te doen om drink
water in te nemen. Verschillende
van die eilandjes zijn bewoond
(door halfwilde, buitengewoon
wreede stammen van het Mongool-
sche ras. Sommige dier inlanders
hebben evenwel als koelie, of als
stoker op een Chineesche boot met
de betrekkelijke beschaving van
Oost-China kennis gemaakt. En
zijn daardoor nog onbetrouwbaar
der dan de rest. Ik besloot dus
zelf, vergezeld van den derden
Stuurman en twee matrozen, aan
land te gaan. Toen we dan ook één
van die tallooze eilandjes in zicht
kregen, liet ik alles in gereedheid
brengen. Een sloep werd buiten
boord gezet, met een paar vaten
voor het water. De bemanning
stond gereed, om de sloep te strij
ken. Naarmate we echter de kust
(naderden, zag ik iets vreemds. In
een kleine ibaai, dicht begroeid
met tropische gewassen, schemerde
iets roods in de felle zon. Spoedig
ontdekte ik, dat het de romp van
een kleine vrachtstoomer moest
zijn, die blijkbaar aan den grond
zat. Ik liet signalen geven op de
stoomfluit, doch er kwam geen
enkel leven steek en terug. Toch
meende ik, uit een schoorsteentje,
'dat blijkbaar bij een kombuis
hoorde, rook te zien komen. Er
moesten toch menschen aan boord
zijn. Doch niemand vertoonde zich
aan dek. Ik liet de marconist
dringende draadlooze seinen uit
zenden, want ik zag door mijn ver
rekijker, dat de boot draadlooze
voerde. Maar geen enkel teeken
werd opgevangen. Waarom, wist
ik niet, maar ik voelde me niet
erg gerust over deze eigenaardige
gebeurtenis. Best mogelijk, dat het
schip door de storm hier op de
kust geworpen was, maar waarom
vertoonde de bemanning zich dan
niet? Die daar in het kombuis
zat, waar blijkbaar vuur brandde?
Ik liet het anker uitwerpen, beval
stoom op te houden en nog twee
sloepen gereed te houden met als
commandanten de tweede en de
vierde stuurman, wees alle leden
van de bemanning, die maar be
schikbaar waren, aan voor de be
zetting der beide sloepen, gaf op
dracht, vuurwapenen mee te ne
men, gaf de eerste machinist nog
eenige instructies en ging dan met
de derde stuurman en twee matro
zen, goed gewapend met karabij
nen en revolvers, in de eerste sloep
en liet ons strijken. Met krachtige
slagen roeiden wij naar de kust.
Een minuut of wat later sprongen
wij aan het strand en haalden de
boot op het droge. Een oogenblik
bleven we besluiteloos staan. Er
was geen menschelijk wezen te
zien. Een honderd meter verder lag
de oude vrachtstoomer, een tiental
meters uit de kust, doch blijkbaar
aan den grond geloopen. En uit de
schoorsteen van het kombuis
kringelde inderdaad blauwe rook
omhoog Kom mee, zei ik, en
klemde mijn tanden opeen. Lang
zaam begaven we ons in de rich
ting van de rood-geroeste stoomer.
Terwijl we langzaam, naast elkan
der, voorwaarts gingen, schoot ik
twee keer mijn revolver af, om de
bemanning van het geheimzinnige
schip te wekken. Maar het bleef
doodstil aan boord. Het was
vreemd. Een onnaspeurlijk gevoel
van vrees en beklemming overviel
ons. Plotseling weerklonk achter
ons een rauwe schreeuw. Met een
schok draaiden 'we ons om en
staarden ontzet naar een mensche-
lijke gedaante, die op ons toe
kwam snellen, met wilde gebaren
en rauwe kreten uitstootend. De
gedaante was in lompen gehuld,
'het bovenlijf bijna geheel bloot. De
flarden van een hemd woeien om
hem heen. Toen hij dicht bij ons
was, zagen we, dat het 'n blanke
was Een rilling voer ons over
de rug. De man zag er vreeselijk
uit. Zijn haren hingen woest langs'
zijn hoofd en zijn gezicht was be
dekt met ruwe stoppels van een
•baard van een week. Zijn huid
was door de blakerende zon blijk
baar geroosterd Toen hij otis
bereikt had, begon hij, hijgend, on
samenhangende taal uit te slaan
en wees daarbij, blijkbaar met ge
voelens van panische schrik, naar
het schip. Toen hij evenwel wat
bedaard was, kregen we het volgen
de verhaal te hooren. Een week
geleden waren ze door de storm
op de kust geworpen. Toen de
storm over was, kwam de bevol
king, een troep gele, halve wilde
duivels, met primitieve schuitjes
en enterde aan boord. Ze toonden
zich nog al vriendelijk en brach
ten wat vruchten mee. Den vol
genden morgen zou men trachten,
bij hoog water vlot te komen. De
inlanders begrepen clat en 'beloof
den, dan nog voor versche vruch
ten te zullen zorgen. En gingen
weer van boord af. Tenminste, dat
had men gedacht. Het scheen even
wel, dat een paar van die sluwe
kerels zich hadden weten te ver
stoppen. Om kort te gaan, om
twaalf uur in den nacht zoowat,
was de moordpartij begonnen met
het neersteken van den wachts-
man. Dat was blijkbaar het werk
geweest van een der achtergeble
ven boeven. Even later werd het
dek overstroomd door een lawine
van die kerels, die in minder dan
geen tijd de heele bemanning van
het vrachtschip om zeep -brachten;
meerendeels in hun slaap. Alleen
hij, de tweede stuurman, had in
den chaos over boord weten te
springen en ongemerkt de kust
weten te bereiken, waar hij zich in
het dichte oerwoud, zich met wat
vruchten voedende, dagenlang had
schuil gehouden. De gele duivels
waren aan boord gebleven, hadden
de lijken over boord gegooid en
waren zich blijkbaar te goed gaan
doen aan drank en levensmidde
len, die ze aan boord vonden. Nie
mand was. terug gekeerd, hoewel
'hij tot dien morgen, enkele uren
geleden nog, enkelen van hen zich
op het schip had zien bewegen.
Op de seinen van mijn stoomfluit
en mijn marconist hadden ze na
tuurlijk niet kunnen antwoorden
en nu hielden ze zich zeker schuil.
Na dit ontzettende verhaal aar
zelde ik niet meer. Ik gaf, door
middel van fluitsignalen op een
bootmansfluitje, mijn orders naar
mijn schip, en zag dadelijk daarna,
dat de twee andere sloepen gestre
ken werden. We kregen verster
king! Daarna begaf ik mij, met
mijn drie mannen en den ongeluk-
kigen tweeden stuurman, behoed
zaam naar het schip. We waad
den een eind door het water, zwom
men een eindje, en grepen toen
een stuk afhangend touw en klau
terden omhoog. Ik ging voorop,
met mijn revolver tusschen de tan
den geklemd. Even later stonden
we alle vijf aan boord. Niet het
geringste geluid verbrak de stilte.
Omzichtig slopen we naar het
kombuis op het achterschip, waar
flauw wat rook uit een pijpje om
hoog kringelde. Gereed om den
eersten den besten aanvaller de
volle laag te geven, duwden we het
ijzeren deurtje open en keken om
laag. Om de smalle tafel hingen
of lagen, sommigen met de handen
onder het hoofd, anderen scheef
gezakt, of op den grond, in de
meest groteske houdingen, wel een
tiental gele kerels. Op tafel ston
den aangebroken flesschen, jene-
verflesschen Het fornuis scheen
nog te branden, er lag tenminste
een braadpan op, waarin een
stuk zwartgebrand vleesch nog lag
na te sputteren. Niet één van den
troep bewoog. Om ze op te schrik
ken de kerels waren zeker
stomdronken loste ik een schot.
Niemand verroerde zich. Toen
schoot ik op de tafel. Ik miste en
raakte een hand van een dér ke
rels.. Langzaam zakte het lichaam
op zij. Toen kreeg ik een eigen
aardige geur in mijn neus. Voor
zichtig ging ik naar beneden. Ik
raakte een man aan. Die viel om,
met een plof. Nog een en nog een,
allemaal! Al die gele kerels waren
dood! Ik rook eens aan de
flesschen. Weer die eigenaardige
luchtDe glazen en kommen,
waaruit ze gedronken hadden
dezelfde lucht. Toen kreeg ik een
etiket van een der flesschen in het
oog. Het was een jeneverflesch ge
weest, maar op het etiket was later
een doodskop geteekend met zwar
te inkt en het woord „vergif"!
Ik kan verder kort zijn. Alle
gele kerels waren vergiftigd. Nadat
ze eerst alle drank hadden ver
zwolgen, hadden ze in hun dron
kenschap steeds naar meer ge
zocht. En die eindelijk gevonden
in de flesschen met de doodskop
in de hut van den kapitein. Daar
in zat namelijk zwaar vergif, waar
mee het rattcnvoedsel gedrenkt
werd, dat in de laadruimen werd
uitgestrooid, om de ratten te ver
delgen. Dat hadden de kerels ten
slotte opgedronken. En zoo hadden
de roovers allen den dood gevon
den. Dat was de vergelding, de
wraak t van den dooden kapi
tein t
Een vroolijke geschiedenis ten tijde
van Peter Paul Rubens,
door
S. DAMEN—v. Oort.
Het was hoofdzakelijk de eerbied
waardige raad Pieter Gervaerts,
die zijn vriend Peter Paul Rubens
volstrekt tot een huwelijk met de
rijke Antwerpsche koopmansdoch
ter Jantje van Doelen wilde over
halen. Meester Rubens echter wil
de er niet veel van weten. Hem
beviel een andere beter: de vroo
lijke, jonge Helene Fourment, wier
bloeiende gestalte hij gaarne zag.
Maar Pieter Gervaerts maakte
hem met nuchtere woorden duide
lijk, dat een verbintenis tusschen
Peter Paul, den veertigjarigen we
duwnaar en het jonge meisje Hele
ne Fourment reinste onzin was. Dè
passende echtgenoote voor hem zou
enkel en alleen de ruim dertigjari
ge Jantje van Doelen kunnen
zijn. Ze ging door voor een goede
huishoudster, kreeg een rijke
bruidschat mee, was uitstekend in
staat, om een groot huishouden te
besturen, was
„Niet vroolijk en een oude jon-
gejuffrouw^" onderbrak meester
Paul lachend de welgemeende re
devoering van zijn vriend. Deze
schudde geërgerd het hoofd. Wat
wilde Rubens eigenlijk nog? Op
zijn leeftijd? Bovendien en
toen begon hij opnieuw alle voordee
len van juffrouw Jantje te prijzen
en bracht meester. Peter Paul er
tenslotte toch toe,d 'at deze beloofde
de zaak rijpelijk te overwegen.
Den volgenden dag bezocht Pie
ter Gervaerts Jantje van Doelen in
het weelderig ingerichte koopmans
huis van haar vader, vertelde al
lerlei over zijn vriend Rubens en
draaide er een weinig omheen. Jan
tje was schrander genoeg, ze be
greep dadelijk, waarom het hier
ging, en vond met een vriendelijk
lachje, dat het haar en haar fami
lie een groot genoegen zou zijn, als
oom Gervaerts en zijn viïend Ru
bens wilden deelnemen aan de vie
ring van het „boonenfeest" in haar
huis. Waarop de goede Pieter Ger
vaerts zich haastte, om hiervan
zijn vriend kennis te geven.
Het boonenfeest was een vroolijk
spel, waarbij in geheel Holland,
in België en aan den Rijn naar
oud gebruik op den eersten Zondag
van het jaar oud en jong zich ver
maakte. Op de boerenhoeven, in de
herbergen der voorsteden, zoowel
als in de rijke patriciërshuizen
bakte men op dien dag de heer
lijke „koningstaart" en noodigde
zooveel mogelijk gasten uit om
,hem te helpen opeten. Bij het bak
Daar denk ik opeens, E2üe, dat afc
eigenlek wel trek heb ooi straks een
broodje met saam gebekt te gaan hafenJkpj
Bakkermans.tegenower ons.
ken werd een dikke boon in het
deeg gestopt en wie van de gasten
in zijn stuk koek de boon vond,
kreeg de waardigheid van „boo
nenkoning". Men hief hem onder
gejuich driemaal in de hoogte,
zette hem een kroon van verguld
papier op het hoofd, hij moest
hierna onder de aanwezige dames
een koningin kiezen en was nu de
hoofdpersoon bij het gezellige
feest, dat tot den morgen duurde.
Dit boonenfeest werd ook in het
huis van den rijken koopman van
Doelen volgens gewoonte elk jaar
gevierd. Juffrouw Jantje trof alle
voorbereidingen met de grootste
zorg en stopte bij het bakken van
den koningstaart zelf de boon in
het deeg. Ên wel op een bepaalde
plaats, die zij goed onthield. Toen
de taart gereed was, versierde zij
hem met prachtige suikerfiguren
en geconfijte vruchten, waarhij het
plekje, waar de noodlottige boon
moest zitten, een bijzonder groote
noot als kenteeken kreeg.
Den avond van het boonenfeest
schitterden de vertrekken in het
huis van den koopman van Doelen
in het licht van honderden was
kaarsen. Een groot gezelschap van
lachende en pratende menschen
was er verzameld en wachtte met
spanning, wien het lot als boonen
koning zou aanwijzen. Ook meester
Rubens bevond zich onder de gas
ten; en de vele vroolijke menschen,
de overvloed van kleuren en licht
verjaagden een weinig de onbe-
haagelijke stemming, waarin hij
het huis van van Doelen had be
treden.
De zilveren schaal met, de reus
achtige koningstaart werd midden
op tafel gezet. Juffrouw Jantje
sneed hem zelf in stukken en ver
deelde deze op de borden der gas
ten. Vol afwachtende nieuwsgierig
heid begon men te smullen. Mees
ter Rubens stak een groot stuk
van zijn koek in zijn mond en
voelde plotseling iets hards: de
boon!! Hij schrok en hield het ding
een paar seconden aarzelend tus
schen zijn tanden. Alle mogelijke
gevolgen van het boonenkoning-
zijn vielen hem in: Hij moest na
tuurlijk de dochter van den gast
heer tot koningin kiezen, dat eisch
te de beleefheid. En wanneer ze
dan eenmaal voor dezen avond
zijn „koningin" was geweest
Meester Peter Paul keek schuw
naar Jantje van Doelen. Stijf zat
zij op haar stoel. Haar rijke klee
ding kon niet verbergen, dat ze
niet mooi was; en wanneer ze
lachte, vormden zich vele kleine
rimpels om haar mond. „Zurig -
alsof ze in een citroen heeft gebe
ten!" dacht de kunstenaar.
Toen keek Jantje opeens op, en
Rubens ontmoette haar gespannen
en loerend op hem gerichten blik.
Plotseling vatte hij verdenking:
Wist ze misschien precies, dat de
boon zich in zijn stuk bevond?
Wacht maar! Meester Paul greep
vlug zijn wijnglas, nam een flinke
slok en weg was de boon! Ze
hinderde wel een beetje in zijn keef
en drukte wat zwaar op de maag,
maar dat was niets. Meester Ru
bens at zijn koek desondanks sma
kelijk op tot de laatste kruimel en
verheugde zich, dat Jantje van
Doelen steeds teleurgestelder keek.
Alle gasten verwonderden zich er
over, toen de boon nergens tevoor
schijn kwam. Men dacht, dat ze bij
ongeluk niet meegebakken was,
en meester Rubens liet hen rustig
in zijn meening. Tenslotte verliep
het feest ook zonder koningskeuze
zoo gezellig als maar eenigszins
mogelijk was en Rubens was een
der vroolijkste gasten. Alleen juf
frouw Jantje zat met geërgerd toe
geknepen lippen stijf en waardig
in een hoek.
De schilder echter wandelde ïn
den vroegen ochtend zeer tevreden
naar huis. Eenigen tijd later trouw
de hij, ondanks het hoofdschud
den van zijn vrienden, de bloeien
de jonge, mooie Helene Fourment,
die den vroolijken kunstenaar een
nieuwe levenslente schonk en hem
nog eens tot een hoogtepunt in
zijn kunstenaarsloopbaan bracht.
WETENSWAARDIGHEDEN,
Is het U - bekendü
d a t er In het Londensche telefoon
boek 1600 menschen voorkomen
die Smith heeten?
dat er in dat boek 6000 menschen
voorkomen, die Jones, Davis of
Brown heeten?
dat de konijnen voor het eerst In
Australië werden gebracht door
John R. Collinson, die op 85-jari-
gen leeftijd is overleden?
dat thans de konijnenplaag voor
Australië zeer groot nadeel ople
vert?
dat er door deze beestjes per Jaar
voor 'n waarde van 200 millioen
gulden aan het gewas vernield
wordt?
121. Pol haastte zich naar de aangewezen plek. Hij
was erg bang dat zijn vriendje iets overkomen was,
want van de vogel had hij gehoord, wat een ondeu
gende jongens die twee waren. Gelukkig vond hij
Stan ongedeerd en een beetje geschrokken terug op
•de plaats waar de jongens hem hadden laten yallfie»
122. De beide kabouters waren wat blij, dat ze weer
bij elkander kwamen. Stan beloofde Pol dat hij ln
het vervolg beter op zou passen. Gelukkig had hij
geen verder nadeel van zijn avontuur ondervonden*
Inmiddels was het donker geworden en ze zagen aan
de lucht dat het helder weer was.
Ï23. Daar was ook hun vriendin de Maan. De beide
vriendjes vroegen haar hulp voor dien avond, maar
de Maan keek een beetje verstoord. Jullie moeten
nog een paar uurtjes wachten hoor, kleine onge-
dulds. Ik ben thans nog niet sterk genoeg om jullie
te kunnen dragen.