Harry, de denker.
De Blosmenelfjes.
Bruintje en Sneeuwbal
HET SPOOK
Hij gaat dus eens een kijkje nemen,
Aan het einde van den gang,
Daar hoort hij een stem zacht fleemen,
Hij werd heusch een beetje bang.
De radio zong zacht en zuchtend,
Hij is toen op den loop gegaan,
„O, het spookt hier", riep hij vluchtend,
Met ridder Han was het gedaan.
tante Mies gezeten had, begon heel ijverig
te zoeken, terwijl de beide andere kinde
ren zouden zoeken overal waar men ge-
loopen had. Maar hoe zij ook keken en
zochten, van de broche was geen spoor te
bekennen.
Eindelijk besloten zij hun boterhammen
op te eten en dan weer naar huis terug te
gaan. „Ja," zei Karei, „ik moet precies om
twee uur weer terug zijn, want ik moet
vanmiddag voetballen, wij hebben een
match, die precies om drie uur begint."
Iedereen wist, dat Karei een der beste
keepers van zijn club was en dus besloten
zij aan hun tijd te denken. Na op hun ge
mak de boterhammen te hebben opgepeu
zeld, gingen zij nog even wat in het gras
liggen, waarna zij eindelijk op hun gemak
naar het water toeliepen om in de cano
te stappen. Maar hoe zij ook keken, hun
bootje was verdwenen, nergens in den
omtrek konden zij er een spoor van ont
dekken. Zij liepen het heele eiland om en
keken en tuurden tusschen het riet. Na
lang zoeken zag Karei, dat het al half drie
geworden was en nog steeds stonden zij
daar op het eilandje. Hij wilde overzwem
men, maar de vijver had een sterke stroo
ming, zoodat dit een onmogelijkheid was.
En het ergste van alles was, dat hij het
aan zichzelf te wijten had, want hij her
innerde zich heel goed, dat hij zijn cano
zoo maar los in het water had laten lig
gen. Een lichte windruk en het bootje
dreef natuurlijk dadelijk weg.
Opeens zag Marie iets naar het eiland
toekomen en zei: „Zeg, wat is dat?" Karei
kwam dichter bij en jawel, even later
kwam het bootje van den kleinen jongen
van den melkboer, dat Harry weer heele-
maal in orde had gemaakt met een paar
schroefjes en moertjes, naar hen toe va
ren. Op het zeil zat een stukje papier vast
gespeld. Zij namen het schip in hun hand
en lazen: „Waarom komen jullie niet naar
huis, tante Mies is hier en zij heeft haar
broche al gevonden. Zij heeft heerlijke
cakes meegebracht en wacht op jullie.
En Karei, denk ook aan je voetbal-match.
Harry."
Een antwoord schrijven en de boot op
winden en weer terug sturen was het werk
van een oogenblik. Vol spanning zagen de
kinderen het bootje in de verte verdwij
nen. Nu braken er eenige spannende minu
ten aan, maar daar, hoera! zagen zij hun
cano eindelijk aankomen, voortgeroeid
door Harry. De cano was afgedreven en
aan den overkant op het zand vastgeloo-
pen. Het was al kwart voor drie. Als ra-
zenden roeiden zij nu terug. In enkele
minuten waren zij aan wal, had Karei zijn
voetbalschoenen en zijn trui aangetrokken
en kwam buiten adem het veld oprennen,
precies toen de klQk drie sloeg.
Zijn heele club was doodsbenauwd ge
weest, dat hem iets was overkomen en had
niet begrepen, waar hij zoo lang bleef.
Harry, die altijd spottend door de kin
deren „Harry de denker" werd genoemd,
was blij, dat hij had kunnen helpen en
van dien tijd af waren zijn nichtjes en
neef heel anders tegen hem en namen zij
hem heelemaal als hun broertje in hun
midden op.
Weet je wel, dat iedere bloem, die in den
tuin staat, door een bloemenelfje wordt
gemaakt? Ja, ja, die hebben het druk. Aan
het hoofd van dat onzichtbare volkje staat
de „Bloemenfee", en deze deelt haar beve
len uit, welke boomen en planten er moe
ten zijn en hoe de bloemen moeten worden
gemaakt en gekleurd. Je zou niet denken
dat er om de bloemen in jullie tuin voort
durend kleine, fijne wezentjes zweven, zoo
doorzichtig, als de lucht zelf, maar als je
geduld genoeg hebt, kun je ze soms zien.
Als er zoo'n heel klein knopje aan de plant
komt zijn de elfjes dolblij, daar waken zij
dan over of het een klein kindje was. Zij
helpen de teere bloemblaadjes groen wor
den en groeien. Zij kleuren en beschilde
ren de bloemen en bladeren en zorgen er
voor. Alleen telkens als er menschen in den
tuin komen, worden de bloemenelfjes on
rustig. En weet je hoe dat komt? Omdat ze
weten, dat de menschen zoo dom zijn om
niet te begrijpen hoeveel de elfjes van de
bloemen houden en met welk een zorg en
moeite deze de bloemen helpen groeien en
opengaan. Als er dan een volwassene of
een kind bij de bloemen komt en met zijn
groote handen de bloemen afplukt om ze in
de vazen te zetten, dan sidderen de elfjes
van angst en wringen de handjes van ver
driet. Ach, hun lieve bloemenkinderen..
Met veel gesteun, wat zal dat beduiden,
Loopt hij door de zalen heen,
Wat zijn dat daar toch voor geluiden?
Kan hij die thuisbrengen, o neenl
OPLOSSING: Een sterren-puzzle.
OPLOSSING: Een aardig knipprentje.
Een kangeroe.
Hier zijn een aantal sterren geteekend,
die door drie rechte lijnen zoo verdeeld
moeten worden, dat er zeven vakjes ont
staan, waarin ieder drie sterren zitten.
Probeeren jullie die drie lijnen eens te
trekken.
De eeuwenoude ridtier Han,
In 't slot waar hij steeds spoken kan,
Kwam op een nacht eens naar beneden,
Om zijn spieren te vertreden.
WIE VANGT
DE VISCH?
Drie grappenma
kers gingen samen
uit visschen, doch
hun hengelsnoe
ren raakten in el
kaar verward.
Kunnen jullie nu
uitvinden, wie
van de drie de
visch heeft ge
vangen?
dat zij zoo ruw van hun stengel worden ge
rukt om in een vaas langzaam te sterven.
Soms vat een elfje wel eens moed en volgt
de menschen met de bloemen naar binnen.
Dat weten wij ook niet, maar als wij kon
den zien hoe zoo'n prachtige roos of dalia
of een tulp, waaraan hij zooveel zorg heeft
besteed daar dan staat en treurig toekijkt,
hoe die bloem verwelkt voor haar tijd, dan
geloof ik, dat vele menschen niet zoo ge
dachteloos bloemen zouden afsnijden. Den
ken jullie dat ook niet?
later, toen zij haar kind met den boer zag
verdwijnen hen achterna ging, hoewel zij
nog altijd den volgeladen hooiwagen ach
ter zich gespannen had.
Aan het einde van den straatweg geko
men liep het veulen hard van den boer
weg, die het dier, hoe hard hij ook liep,
niet bij kon houden. Daar zag hij in de
verte Bruintje om Sneeuwbal dansen, die
arme Sneeuwbal, die al spelende in een
diepen kuil met water terecht was geko
men en de meest wanhopige pogingen
aanwendde om weer op het droge te ko
men.
„Help hem gauw", hinnikte Bruintje,
„maar vlug." De boer, die het gevaar zag,
waarin zijn kostbaar veulen zich bevond,
vloog naar het dier toe. Met veel moeite
slaagde hij er in Sneeuwbal te redden.
Juist toen de boer hem op het droge had,
kwam de moeder van Bruintje op den
weg te voorschijn. Zij hinnikte angstig,
maar nu Bruintje zag, dat zijn vriendje
weer ge«ed was, sprong hij vlug naar zijn
moeder toe, zoodat deze tenminste niet
met den zwaren wagen achter zich, het
zand op reed. De drie paarden werden
gauw naar de weide terug gebracht. De
moeder van Bruintje was zoo moe, dat zij
uitgespannen werd en dien dag niet meer
behoefde te werken. Sneeuwbal wreef zijn
neusje tegen dat van Bruintje en zei:
„Dank je wel voor je hulp."
Bruintje wuifde met zijn fraaie staat en
zei, dae iedere vriend hetzelfde zou heb
ben gedaan. En zoo bleven de paarden
hun heele leven lang vrienden.
Karei Lang schoof zijn cano in het Wa
ter, aarzelde een oogenblik, keek zijn zus
ter aan en zei: „Ik vind het heelemaal niet
noodig, dat wij Harry vragen om mee te
gaan. Hij is toch geen logé van ons, maar
hij is hier komen Wonen."
„Ik vind, dat wij hem wel moeten vra
gen", zei Marie, zijn zusje.
„Maar waarom?" hernam Karei, „omdat
hij nu toevallig hier is gekomen, hoeven
wij ons toch niet altijd met hem op te
schepen?"
„Ach", antwoordde Annie, een ander
zusje, „hij wil toch niet mee, hij heeft een
oude klok op zolder gevonden en hij
heeft veel meer zin om die te maken,
dan met ons mee te gaan. En hij heeft van
de week het kindje van den melkboer be
loofd, dat hij zijn bootje, dat stuk is, zou
repareeren."
„Luister eens", zei Marie, „als jullie er
van overtuigd zijn dat Harry, die toch on
ze neef is, niet met ons mee wil, wat heb
ben jullie er dan op tegen dat ik hem
vraag mee te gaan. Wij zijn dan niet on
aardig en hij heeft niet het gevoel, dat wij
hem van onze pretjes buitensluiten."
Daar konden de anderen niets tegen in
brengen. Zij holde nu over het smalle pad
naar de waranda, waar zij Harry met het
kind van den melkboer op den stoep vond
zitten. Harry was druk bezig de kleine
boot weer in orde te maken. Marie ging
naar hem toe en vroeg: „Ga je met ons
mee naar het eilandje in den vijver, waar
wij eergisteren geweest zijn? Tante Mies
heeft haar broche daar verloren en heeft
gevraagd of wij het voor haar willen zoe
ken, zij komt het vanavond halen."
Harry keek haar in gedachten verzon
ken aan; zij kon merken, dat hij zoo druk
met de boot bezig was, dat hij niet half
verstaan had wat zijn nichtje zei, maar
even later antwoordde hij: „Neen, dank
je, ik blijf hier bij broertje."
Terwijl Marie terugholde naar de cano
zei Karei, dat hij niet kon begrijpen, hoe
iemand op zoo'n mooien zonnigen dag met
een oude klok bezig kon zijn en dat hij er
van overtuigd was, dat hij bij het examen
de volgende week om toegelaten te wor
den tot de H.B.S. vast zou slagen. Annie,
die wat leeren betreft, zich niet zoo graag
inspande, hoewel zij gelukkig nooit was
blijven zitten, zei: „Het is toch wat om
zoo'n neef te hebben, die den hesleri dag
niets doet dan denken en vooral als die
neef dan een paar jaar bij je thuis komt
wonen.'
Zijn ouders woonden namelijk in Trans
vaal en hadden Harry naar Holland ge
stuurd om naar de H.B.S. te gaan. Hij lo
geerde hier nu bij zijn oom en tante en
hij hoopte na de H.B.S. voor ingenieur te
mogen studeeren, dat had hij altijd graag
gewild. Onderwijl hadden de kinderen het
eilandje in den vijver bereikt. Zij stapten
aan land, gingen on zoek naar de broche
van tante Mies en bekommerden zich niet
om de cano. Annie, die precies wist, Waar
Hier zien jullie verschillende zwarte
vlakken, die zorgvuldig langs de randen
moeten worden uitgeknipt, en dan zoo in
elkaar moeten worden gepast, dat zij een
dier vormen. Wat voor een dier is het?
Oom: „Het zal nog lang duren, vóór jij
je baard kunt scheren, Piet."
Piet: „Ja, oom, maar het zal ook nog lang
duren, vóór U Uw haar kunt laten knip
pen!"
EEN STERRENPUZZLE.
EEN AARDIG KNIPPRENTJE.
Een paar dagen na de geboorte van twee
veulens, in denzelfden stal van boer Klaas
hadden de moedex-s de kleintjes met elkaar
kennis laten maken. De veulens keken el
kaar eerst heel verwonderd aan, doch de
kennismaking viel nogal mee en zij wreven
hun kleine neusjes eens tegen elkaar, wat
in de dierenwereld evenveel beteekent als
of de kinderen elkaar een kusje geven. En
zij besloten voor hun heele verdere leven
gezworen kameraden te worden. De veu
lens groeiden èn groeiden en waren heel
gezond. Zij maakten de gekste sprongen
om hun moeders heen, maar toen zij ouder
werden, gingen zij steeds meer van elkaar
houden. Eenige weken na hun geboorte
kwam de lente en nu mochten zij overdag
.van den boer met hun moeders in de wei
loopen, wat zij heerlijk vonden. Daar speel
den zij samen, holden samen, graasden sa
men en als hun moeders hen riepen om
hun les te geven, dan leerden zij die ook
samen. Zoo leerden zij hoe je een gewillig
en gehoorzaam, maar vooral een dienst
vaardig paard moest worden. Bruintje hielp
Sneeuwbal en deze hielp zijn vriendje weer,
als zij soms iets niet begrepen. Zij vonden
het trouwens veel prettiger om samen te
leeren.
Op zekeren dag, toen de beide veulens
«tl veel grooter waren, maar nog niet groot
genoeg om voor zichzelf te zorgen, zei de
moeder van Bruintje: „Mijn zoon, ik ga
vandaag naar het dorp om melk te bren
gen bij al de poesjes, die voor haar huis
op mij zitten te wachten en zoo gauw ze
me zien, om melk vragen. „En ik", zei de
moeder van Sneeuwbal, „ik moet ook weer
aan het werk. Ik ga straks met onzen baas
naar het hooiveld, want het hooi moet om
gekeerd worden. Maar wij vertrouwen er
op, dat jullie brave kinderen zullen zijn en
op elkaar zullen letten, terwijl wij aan het
werk zijn."
„Natuurlijk, lieve moeder", antwoordden
Bruintje en Sneeuwbal vroolijk. Zij wuif
den met hun staart naar hun lieve moeders
en lagen samen in een hoekje van de weide
eikaars lessen te overhooren, die zij voor
dien dag moesten leeren. Zij hadden vast
besloten erg gehoorzaam te zijn. Nadat zij
de lessen kenden gingen zij een paar keer
de weide om draven, daarna gingen zij gra
zen, het gras was heerlijk frisch en sappig.
Terwijl zij aan het eten waren vond
Sneeuwbal, dat zij na den maaltijd de rij
weg moesten oploopen en zoo naar de zee
wandelen. Dat vond Bruintje ook een
pracht idee en beiden verheugden zich op
dat uitstapje. Even later waren zij op weg.
Net toen de moeder van Bruintje even
thuis kwam met een zwaar beladen wagen
heerlijk geurend hooi, kwam Bruintje ge
jaagd aanhollen en sprong zenuwachtig om
haar heen.
„Kind", vroeg ze, „wat is er, je bent al
je goede manieren vergeten!"
„Neen moeder, heusch niet", antwoord
de Bruintje, „maar ik ben zoo geschrok
ken, toe vertel gauw aan den boer, dat hij
met me mee moet."
Hij draaide zich plotseling om en liep
haar den uitgang van de weide, kwam
daarna weer terug naar zijn moeder, liep
weg naar den boer en duwde zijn kleine
neusje tegen diens arm aan en smeekte
hem te volgen. Eindelijk slaagde Bruintje
er in den boer duidelijk te maken, dat er
iets niet in orde was en liep hem vooruit,
over den straatweg tot vlak bij de zee,
waar het strand was. Door den vloed wa
ren er diepe kuilen in het zand, die vol
zeewater stonden en ook met eb bleven
deze kuilen vol water staan. De moeder
van Bruintje was zoo geschrokken, dat zij