hun uitvinders. iÉéJuiÉilil HliÉÉfifiMlÉI Knikkertijd. DE DIERENVRIENDEN uTd.; STEDENPUZZLE. Iry g olj g a tv I a a. e x t> I Hier zijn de plattegronden heel in de verte van vier steden in Holland. De na men staan er trouwens onder, alleen zijn de letters een beetje door elkaar gekomen. Hoe heeten de vier steden? Nu kon Kees fijn knikkeren! Hij had een groote zak met knikkers gekregen, wel honderd zaten er in. Vanmiddag ging hij er eens fijn mee spelen, wie weet, misschien won hij er nog wel een volle zak bij. Hij zou beginnen met steenen knikkers, en als hij won, ging hij met zijn glazen stuiters spelen. Maar niet te gauw, want daar moet je zuinig op zijn. Tjonge, wat een fijne kleuren hadden ze. 's Middags ging hij, als afgesproken, naar een stil plekje op het plein. Twee van zijn vriendjes waren er al. Hij sloot zich dus dadelijk bij hen aan. Heel voorzichtig, want hij wilde niet graag verliezen, besloot hij met één knikker te beginnen. He, die won hij! Het ging goed, den eersten tijd, want zijn knikkerzakje werd hoe langer hoe voller, daarom be sloot hij het eens met zijn glazen stuiters te probeeren. He, jammer, die eerste was hij al kwijt. En de tweede ook. „Wacht", dacht Kees, „ik win ze toch direct weer te rug". Maar hoe langer hij speelde, hoe meer hij verloor. Alleen als hij met da steenen knikkers wierp, won hij. Opeens riep hij: „Nou, ik schei er mee uit!" „He Kees, wat flauw", riepen de jongens, „ga 'nu niet weg, omdat je een paar knikkers verliest." Maar Kees beweerde niet langer te kunnen blijven, omdat hij naar huis moest, hoewel iedereen duidelijk de teleur stelling op zijn gezicht kon lezen. Het hui len stond hem zelfs nader dan het lachen. Kon hij niet goed tegen zijn verlies? Schijn baar was het zooThuisgekomen ver telde kleine Keesje schreiend aan zijn moe der, wat hij allemaal verloren had van zijn mooie knikkers. Moeder troostte hem en zei: „Kom, Kees, wees eens een flinke jon gen. Nu heb jij verloren en is een andere jongen blij, omdat hij jouw knikkers ge wonnen heeft, zou jij het dan zoo prettig vinden, als je wist, dat een van je vriend jes verdriet had, omdat jij zijn knikkers afgewonnen had? Dat zijn teleurstellingen die je al vroeg met een opgewekt gezicht moet leeren dragen. En als je nooit iets ergers in je leven overkomt, nu dan mag je van geluk spreken." Kees lachte door zijn tranen heen en nam zich voor dén volgenden dag al zijn eigen knikkers weer terug te winnen en niet meer zoo kinderachtig te zijn. HOE OUD IS DE KAPITEIN? Hier is een mop, die alleen dan tot zijn recht komt, als je hem aan je vrienden vertelt, zonder een spier van je gezicht tq vertrekken, want daar bederf je alles mee» Je vraagt: „Jullie kunnen goed rekenen, nietwaar? Welnu, als een schip 25 meter lang is, 8 meter breed en 7 meter diepgang heeft, als men er twee jaar over doet om het te bouwen, hoe oud is dan de kapi* tein?" Je vrienden gaan natuurlijk zitten reke nen, ze tellen de cijfers bij elkaar op, trek ken af, vermenigvuldigen, en je hoort hen de onmogelijkste getallen zeggen. Het eenige wat je zegt is: Mis! Mis! Eindelijk zullen zij het opgeven en dan zeg je: 39 jaar! Ze zullen willen weten, hoe je aan dat getal komt en dan zeg je lachend: „De ka pitein heeft het me zelf verteld." Als je de opgave maar met een ernstig gezicht doet, loopen je vrienden er altijd HOOGMOED KOMT VOOR DEN VAL Jan wou voor zijn vriendenschaar, Wat hij met zijn fiets nu doet, Hij maakt kunsten waar men zoo van rilt, Doch wat er gebeurde, ik zei het al, Kunsten maken, dat was raar. Dat grenst toch aan overmoed. Geen wonder dat Margo'tje gilt. Hoogmoed kwam weer voor den val! OPLOSSING: Hoe komt ieder dier in zijn huis? DE GLORIE DER LEGERS De uitvinding van banieren of vaandels wordt door oude schrij vers aan de Egyptena- ren toegekend. Er zijn nog verscheidene Egyp tische banieren en vlag gen bewaard gebleven, die allen zeer kunstig zijn. De Egyptische vaandels, zoo wordt beweerd, bestonden uit een stok met aan het einde de afbeelding van een dier. Onder de Egyptische beeldhouwwerken en schilderstukken vindt men ook andere stan daarden, welke aan het uiteinde naar een tafel mes met 'n rond hecht, of een open halfronden waaier gelijken. Deze laatsten zijn aan de Grieksche Egyptenaren toegeschreven, maar ze kerheid hieromtrent hebben wij niet. De eerste Grieken gebruikten tot banier een stuk wapenuitrusting aan het einde van een lans. Agamenon gebruikte een purperen sluier, waarmee hij zijn solda ten, die achter hem te paard reden, in orde hield. De Atheniënsiers hadden als vaandels dikwijls een olijfboom of een uil. Sommi ge Grieksche krijgslieden droegen een vaan del mee, waarop een afbeelding stond van een hunner goden. Soms ook stond er op die vaandels niet meer dan een letter of wel de geboorteplaats geschreven. Bij de vroegere Romeinen had iedere volksstam of iedere groep strijders een eigen banier of vaandel en soms was dit vaandel al heel eenvoudig. In het eerst was dit niet meer dan een bosje hooi op het einde van een stok, later werd het een plek met een dwarshout aan het eind, soms met de afbeelding van een hand er boven op en daar beneden een klein rond of ovaal schild, gewoonlijk van zilver of goud, op die metalen plaat waren meestal de krijgsgoden Mars of Minerva voorgesteld, maar na de vernietiging van het oude Ro- meinsche rijk werden de portretten van den keizer en zijn gunstelingen er op ge schilderd. De banieren van de verschillende afbeel dingen waren met letters beschreven, om gemakkelijk van elkaar te kunnen worden onderscheiden. Die van een legioen was, zooals de oude geschiedschrijvers ons hun boeken verhalen, een zilveren adelaar, met uitgespreide vleugels, boven op een lans, soms een bliksemstraal in zijn klau wen vasthoudend; vandaar, dat het woord „aquila" gebruikelijk was, om een legioen aan te duiden. De plaats van de banier was dicht bij den bevelhebber van een troep vechten den. De vanen der ruiterij der Romeinen waren een vierkant stuk doek, aan een soort lat boven aan een lans vastgemaakt, zooals je links bovenaan op het prentje kunt zien. Deze vanen waren soms met franjes en linten versierd en werden niet vaak gebruikt. De onderafdeelingen van een legioen hadden weer ieder hun eigen vaan, soms maar heel eenvoudig aan het einde van de lans, welke vaan, vaak niet meer dan een stuk lap, zij er gemakkelijk af konden halen, wanneer zij hun lans moesten gebruiken om tegen den vijand op te trekken. De infanterievlag van de Romeinen was altijd rood, die van de ca valerie was blauw en die van den consul was wit en mocht alleen worden gedragen door een soldaat, die zich door een of an deren heldendaad had onderscheiden. door Carly Vos. Dierenkweller uit domheid! - Hoe ge dragen de men- schen zich in een dierentuin? - Geef de dieren geen etenswaren, en ze ker niet in blik. - Vooral de apen hebben veel van „dierenvrienden" te verduren. Wat bestaan er toch een rare menschen in de wereld! De eene houdt zich voor goed en eerlijk en is slecht en onbetrouwbaar. Een ander beweert ieder oogenblik, dat hij „steeds voor iedereen klaar staat", maar bij de eerste bede om hulp is hij niet meer te vinden! Dan zijn de zoogenaamde „Menschenvrienden". Heel merkwaardige verschijnselen treft men onder de „dierenvrienden" aan, die ernstig van zichzelf denken, dat zij van de dieren houden. En daarbij zijn zij in wer kelijkheid: dierenkwellers., dierenkwel lers, zonder het met opzet te willen zijn., maar uit domheid en gedachteloosheid! Kort geleden waren wij in den dieren tuin. Bij de meeste hokken en kooien staat een bord: „Verzoeke de dieren niet te voe deren". Ieder verstandig mensch begrijpt dat men een dier niet te veel mag geven. Zoo gebeurde het eens, dat een al te dier- lievende dame een waardevol beest zoo veel liet eten, dat het dier dit met den dood moest bekoopen. Wij bedoelen hiermede de groote zee olifant Roland. De bezoekster wierp het dier, dat een waarde van meer dan hon derdduizend gulden vertegenwoordigde, bedorven visch in het water en Roland werd op deze manier vergiftigd. En daar bij komt dat de bezoekster het „toch zoo goed" met het dier had gemeend Nu zou men denken, dat de menschen door dit en andere gevallen wijzer zouden worden, doch niets van dit alles. Ook de borden met allerlei waarschuwingen die overal in den dierentuin hangen, schijnen niet te helpen, want het „dierenminnend" publiek treedt steeds brutaler en dommer op. Suiker, brood, worstresten, vruchten alles verhuist naar de hokken en als een dier later van al dat eten ziek wordt, dan heeft men vreeselijk medelijden met hem! En wie draagt de schuld van zoo'n ziekte? Alleen de onverantwoordelijke „dieren vriend." De oppassers kunnen niet altijd bij htm lievelingen zijn, zij hebben voor meerdere dieren te zorgen, en zij kunnen soms de raarste verhalen doen. Zoo wierp bijvoor beeld aan het eind van het vorig jaar een jongen van twaalf jaar een zakspiegeltje in de apenkooi, 's Avonds moesten zeven apen onder doktersbehandeling worden ge steld, omdat zij zich aan de scherven van het glas hadden verwond. Een anderen keer gaf een zeventienjarigen jongen een grootere aap zijn zakmes, waarvan het mesje half afgebroken was. Bij het schoon maken van de berenkuil werd op zekeren dag niet minder dan drie kilo etensresten en twee leege conservenblikken gevonden, terwijl een pop, waarvan het lichaam met zaagsel was gevuld, kapot getrokken op den grond lag. En de edele daders waren natuurlijk onbekend. De „dierenvrieridschap' neemt ejhter dik wijls ook heel andere vormen aan. Zooals bij de menschen zijn er ook dieren, die zich in een hok of kooi in den dierentuin niet op hun gemak voelen. Zij hunkeren naar hun vrijheid, hebben misschien pijn ergens in ieder geval liggen zij lusteloos in hun hok. Wat doet nu soms een bezoeker? Zij trachten zoo'n dier door hard in hun handen te klappen, door met de wandel stok in de kooi te steken en andere dingen het dier „op te monteren". De oppasser van een groote gorilla, die zwaar ziek was van de rheumatiek vertelde ons, hoe de menschen soms trachtten, met een stok, ja zelfs door het gooien met steenen het zwaar zieke dier tot opstaan te. bewegen. Dat is geen „dierenliefde", dat is „dieren mishandeling". Als menschen, die toch den ken, dat zij zooveel hooger staan dan een dier, zich op dergelijke wijze gedragen en dan, als zij op hun vingers getikt worden zeggen: „Och ik heb er niets kwaads bij gedacht", als de menschen zoo hun dieren vriendschap willen toonen, dan kan men slechts dit zeggen: „erbarmelijk!" Iemand die zich niet in het dieren leven kan verplaatsen, heeft geen hart, maar dan nog te willen zeggen, een dierenvriend te zijn, dat is werkelijk een onbeschaamdheid. Wer kelijke en waarachtige dierenvrienden doen heel anders! Daarom, laten wij onze oogen en vooral onze harten open hou den en zien wij in een dierentuin iemand, die zich schuldig maakt aan het plagen, sarren of overvoederen van een dier, laten wij ons dan onmiddellijk naar den oppasser begeven, niet zelf iets zeggen, dat helpt toch niet. Maar de oppasser, die zijn dieren natuurlijk een goed hart toedraagt, kan er onmiddellijk 'n einde aan maken. ïrrntfM KETTINGPUZZLE. Hier zien jullie verschillende schakels van een ketting, en onder aan de teekening losse schakels. Voeg deze nu zoo tesamen tot een ketting, dat je in de goede volg orde een zin kunt lezen, die op de scha kels geschilderd staat en betrekking op de ketting zelf heeft. HOE KOMT IEDER DIER IN ZIJN HUIS? Drie hondjes, drie eek hoorns en drie poesen wo nen b« elkaar leder in hun eigen huis. Zouden jullie kans zien, Ieder dier naar zijn eigen huls te laten gaan, zonder dat de wegen van de dieren on derling elkaar kruisen? Dus de drie poesen bi het poesenhuis, de drie hond jes in het hondenhuis en de drie eekhoorns ki het eekhoornhuis. Oplossing: Stedenpuzzle. Zaandam Breda Tilburg Delft. Oplossing: Kettingpuzzle: Een ketting is niet sterker dan zijn zwakste schakel. h.U.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 19