Een duizenden jaren oud keizerrijk is neer gestort De weg terug in Abessinië Wat vooraf ging aan de vlucht van keizer Haile Selassie De historische^ waarheidj Zaterdag 23 Mei 1936. SCHAGER COURANT. Derde Blad. No. 9982 De tragische nacht in het paleisje op den heuvel van een correspondent die bleej Redactie EEN STUK WERELDGESCHIEDE- NIS WERD AFGESPEELD IN HET KLEINE STADJE, WAAR VELEN VREEZEND DE NAASTE TOE KOMST TEGEMOET KEKEN. TOT WANHOOP EN RAZERNIJ VERVALLEN ETHIOPISCHE KRIJGSLIEDEN. DIRéDAWA, 4 Mei. HOE thans mijn artikelen zullen worden ver zonden en wanneer ze in het verre Europa aan zullen komen, weet ik niet meer hij benadering. Er is een duizenden jaren oud keizerrijk ineen gestort, toch eigenlijk meer door innerlijke voosheid, dan door de gebeurtenissen van buiten. Ge varen dreigen, een leger verkeert in staat van ontbinding. Uit Addis Abeba, waar geen regeering meer is en de politie, voor zoover die bestond, zich bij roovende benden heeft aangesloten, branden huizen, vallen dooden, worden magazijnen geplunderd. De legaties, het toevluchtsoord thans van honderden Eu- ropeanen, worden belegerd door een buit- zieke menigte. Het is geen opstand; het is daar anarohie, waarbij roofzucht en haat te gen alles wat een blanke huid heeft, de hoofdrollen spelen. Te Dirédawa wordt elk oogenhlik verwacht, dat dezelfde haat en dezelfde roofzucht als te Addis Abeba uit zullen barsten. Ethiopiërs, Somali's, Gal- la's loopen rond met geladen geweren, dreigend en in een groot deel der inlandsche politie kan men ook hier geen vertrouwen stellen. Doch hier is een troost. Dat is het Fransche veiligheidsdetachement van nog geen tweehonderd man, maar van tweehon derd complete mannen. De consuls hebben den Euro peanen den raad gegeven in het Kamp van 't Fran sche detachement veiligheid te zoeken en honderden mannen, vrouwen en kinderen zijn daar tezamen. Ik zit nog in mijn hotel en we zijn weder met de zelfde drie waarmede we waren in de dagen van het dreigende luchtbombardement: de Russische waard, de Egyptische dokter Faris Jassa Ibrahim en ik. De buitendeuren van het hotel zijn stevig gesloten, evenals alle venstei-luiken. Met ons drieën beschik ken we over twee revolvers, een Mauser-geweer en een dubbelloops jachtgeweer met de noodige muni tie. Ik schrijf bij kunstlicht m mijn kamer en in den hoek staat het Mauser-geweer, geladen en erbij een kistje met eenige honderden patronen. Er is nog één troost; lang kan deze toestand niet duren. Binnen enkele uren worden troepenverster kingen verwacht uit Djibouti: Europeesche en zwarte Fransche soldaten, Senegaleezen. Ze zijn reeds per trein onder weg met de noodige mitrailleurs, de groote vraag is slechts of deze trein door kan ko men, of hij niet onderweg zal worden opgehouden door tot wanhoop en razernij vervallen Ethiopische krijgslieden, maar ik geloof, dat dit gevaar niet zoo heel groot is. Zijn de Fransche versterkingen een maal aangekomen, dan is het ergste voorbij. Sedert een kleine twee etmalen zit ik hier in een storm van onverwachte en onvoorziene gebeurtenis sen en deze twee etmalen schijnen me in de herinnering weken, zoo vol was deze korte tijd van heftige indrukken. Zaterdag 2 Mei, den dag, dat ik mijn vorig artl- ,kel aan iemand mede gaf met de opdracht het uit Djibouti te verzenden. Zooals ik in een naschrift mededeelde, was toen de gewone posttrein plotse ling uitgevallen en zou uit Addis Abeba 's avonds een extratrein aankomen, die echter geen post voor Djibouti mede zou nemen. 's Morgens van dien dag reeds heerschte onder de Ethiopiërs een zeker onrust, een zekere opwinding, waarvan ik de oorzaak niet kon ontdekken. Ethiopi sche overheidspersonen hielden druk besprekingen en plotseling verdwenen alle Ethiopische politie mannen uit de stad, doch kort na het middaguur keerden ze terug en namen in sterke, met geweren bewapende groepen stelling op de belangrijkste pun- ten der stad. Met den toestand aan het zuidfront kon dit niets te maken hebben, want de berichten vandaar waren niet ongunstig. Aan het noordfront Van onzen eigen correspondent J. K. Brederode ru was het anders, doch dit duurde reeds weken zoo en tenslotte vorderde de opmarsch der Italianen in de richting van Addis Abeba toch niet zoo snel als som migen eerst hadden gevreesd. Er hing echter iets als een dreiging in de lucht. In de stad sprak men druk over den extra- trein, die 's avonds werd verwacht, een extratrein, die ook 's nachts door zou rijden, iets heel bijzonders in de- ^en tijd van het jaar, nu regens soms de spoorlijn zwaar kunnen beschadigen. Wat kon deze extratrein beduiden? Aan het station wist men niet welke rei zigers hij vervoerde, noch wanneer hij aan zou ko men. Men wist alleen, dat hij 's morgens te half vier van Addis Abeba was vertrokken, dus nog voor het aanbreken van den dag. 's Middags zat ik in mijn hotel toen daar zich een jpng. Ethiopïsph officier, dien. ik reeds van vroeger kende, aan mijn tafel liet nedervallen als een moede. Hij kwam van het zuidfront en scheen alle hoop in den uit slag \%n den oorlog verloren te hebben. Hij vertelde van zijn ervaringen aan het front, maar deze ervaringen waren toch niet zoo ongunstig, dat ze zijn volkomen moedeloos heid konden verklaren. Dan echter liet hij plotseling zijn stem zinken tot een fluisteren en als iemand, die iets, dat hem drukt, niet langer voor zich kan houden, zeide hij me; „Alles is voorbij. Ethiopië is verloren. Er is geen redding meer mogelijk. Vanavond komt de keizer hier aan uit Addis Abeba op weg naar Djibouti. Hij verlaat ons, hij verraadt ons, hij neemt de vlucht, de lafaard". Verbaasd keek in den' jongen officier aan, maar deze zeide niets verder. Hij wuifde met de hand ten afscheid en-verdween. 's Avonds kort na zes uur stond ik aan het sta tion om den gewonen Zaterdagavond-trein uit Dji bouti af te wachten. Met dezen trein kwamen mede ongeveer honderd jonge Ethiopiërs in keurige uni formen, die hun betrekkingen te Djibouti hadden op gezegd om voor hun vaderland te komen strijden. Vol geestdrift waren ze. Ze juichten en zongen oude Ethiopische krijgsliederen en wuifden met groen- geel-roode Ethiopische vaandeltjes. Deze jonge menschen kwamen aan en een vluch tende kefeer zou verdwijnen in de richting vanwaar deze geestdriftige jonge menschen gekomen waren? Het scheen me monsterachtig. Maar waarom had men ze dan nog laten komen? vroeg ik me af. Een half uur later verscheen politie aan het sta tion onder leiding van de twee Fransche officieren, die deze politiemenschen hadden afgericht. De- twee Fransche officieren wisten al evenmin als het spoor wegpersoneel wie er met den extratrein mede zou komen, doch ze hadden bevel gekregen voor een af zetting te zorgen. Intusschen begon het in strooraen te regenen en ik zocht beschutting op de veranda van een hotel nabij het station. Daar zag ik hoe nog meer Ethiopische politie kwam om de geheele straat af te zetten. Het werd me duidelijk, dat inderdaad de keizer werd verwacht en dat hij zich van het station zou begeven naar de „guébi", het kleine pa leis op een heuvel bijna midden in de stad. Maar wat kwam de keizer te Dirédawa doen? Ik dacht aan wat de jonge Ethiopische officier me 's middags had gezegd, maar dit kwam me bijna ongelooflijk voor. Behalve de politiemannen was er vrijwel niemand op straat en de arme kerels stonden er huiverend tot op hun huid toe nat door den regen, die immer bleef neerkletteren. Toen hoorde ik het fluiten van een locomotief, die uit de richting van Addis Abeba kwam. Dat moest de extratrein zijn. Dan klonken bevelen, de politiemannen presenteerden het geweer. Lichten van automobielen naderden. Niemand sprak een woord. In de eerste auto zag ik vluchtig en vaag een bekend gezicht: dat van den negus-negèsti, van Hailé Selassié, de „Kracht der Heilige Drievuldig heid",! Met den keizer kwamen zijn vrouw en al zijn kinderen, waaronder de kroonprins. In zijn gevolg bevonden zich de ministers van binnenlandsche en buitenlandsche zaken en andere hoogwaardigheids- 1 bekleeders, De vraag'drong zich in me op: Maar als Onze correspondent schrijft ons: DOOR de omstandigheden komen mijn artikelen thans korten tijd zeer ongere geld aan, maar daaraan valt niets te veranderen. Treinen en booten zijn uitgevallen en voor de verzending moet ik een beroep doen op de vriendelijke medewerking van anderen. De beschrijving van den tragischen nacht in het paleisje te Dirédawa is histo risch volkomen juist. Ik heb de bijzonderheden van iemand, die ongenoemd moet blijven en die persoonlijk alles medemaakte. Geen andere journalist heeft al deze bijzonderheden. Toen de keizer te Dirédawa aankwam, waren we met ons tweeën journalisten, een Engelschman en ik. Daar hier de toestand na het vertrek van den keizer voor de Europeanen uitermate dreigend werd, is de Engelschman reeds enkele uren na den keizer vertrokken met een extratrein, waarin zich nog verscheidene journalisten uit Addis Abeba en eenige Zweedsche dokters bevonden. Ik echter ben gebleven. De Engelschman kan dus alle bijzonderheden over den tragischen nacht niet hebben. Natuurlijk zullen wel eenige journalisten aan het fantaseeren slaan, maar dit blijft fantasie. Mijn beschrijving is de historische waarheid. de keizer het plan heeft naar het zuidfront te gaan, wat doet dan de minister van buitenlandsche zaken bij hem? Regelrecht reed de keizerlijke stoet in den nacht en den nog immer neerstroomenden regen naar de „guébi", het paleisje op den heuvel, dat nu aan alle zijden hel verlicht was. Ook daar bevonden zich weder politiemannen, die de militaire eerbewijzen brachten. Iedereen besefte: daarboven op den heuvel, in het hel verlichte paleisje, gingen groote besluiten vallen, die zouden beslissen over het lot van een duizenden jaren oud keizerrijk. In dén regen' en de duisternis jachtte het stadje in steeds toenemende spanning. Zeer. velen hebben er dien nacht geen oog toegedaan. HET HOPELOOZE EINDE VAN HET ETHIOPISCHE KEIZERRIJK. Eén ding stond vast: vluchtte de keizer naar het buitenland, dan beteekende dit het einde van den geregelden oorlog, maar tevens ook het hopelooze einde van het Ethiopische keizerrijk. Verwacht kon dan worden een al- gemeene anarchie, die zeer ernstige gevaren met zich zou brengen voor alle Europeanen, voor alle „blanken" in Ethiopië. In den ruischenden regennacht ben ik erop uit getrokken om inlichtingen in te winnen betreffende de plannen van den negus-ne gèsti. De ministers bevonden zich in het hel verlichte paleisje op den heuvel en waren voor mij onbereikbaar. Aan het station, waar de extratrein van den keizer nog steeds wachtte, ontmoette ik de beide Fransche offi cieren, thans in Ethiopischen politiedienst, den commandant (majoor) Duriaux en den luitenant Genevès, maar ook zij wandelden in raadselen. Ze wisten niets, al hadden ze natuurlijk evenals ik alle geruchten gehoord. Ook voor hen, voor hun positie, voor hun toe komst was de vraag of de keizer zou blijven dan wel weg zou vluchten van de allergrootste beteeke- nis en ook zij zochten vergeefs een antwoord. Toen ik het station weder verliet, trof ik den vroe- geren Ethiopischen consul te Djibouti, Ato Andar- gué, met wien ik op zeer goeden voet sta. Ato An- dargué is steeds een vertrouwensman van den ne gus-negèsti geweest. Hij was een der weinigen, die den negus-negèsti vrij regelmatig ontmoette en steeds toegang tot hem had. Ato Andargué scheen me vermoeid en moede loos, doch ook hij bleek niets mei zekerheid te we ten. Ik keerde terug naar mijn hotel en daar vond ik een Griek, met wien ik eenmaal de reis van Djibouti naar Dirédawa had gemaakt. Deze Griek, die in het Grieksche leger heeft gediend als aviateur-werktuig- kundige, was naar Ethiopië gekomen, om daar dienst te nemen in het leger, bij de militaire lucht vaart, doch daar er zeer weinig vliegmachines waren en er, naar men zeide, nieuwe werden verwacht, had hij voorloopig een betrekking aangenomen bij den Fransch-Ethiopischen spoorweg en hij was het, die met den extratrein op de locomotief uit Addis Abeba was medegekomen. Van hem vernam ik, dat de extratrein den geheelen keizerlijken schat bevat te, kisten vol zilveren Maria-Theresia-daalders, ba ren goud, ook kostbare tapijten en meubelen, ver duurzaamde levensmiddelen in bussen, champagne en andere wijnen en zelfs veertig mitrailleurs en vele geweren. Met den keizerlijken trein was me degekomen een waggon vol tot aan de tanden be wapende soldaten. De keizer was niet ingestegen aan het station te Addis Abeba, doch ongeveer vijftien kilometer bui ten de stad, waarheen hij per automobiel was ge komen. De Griek vertelde met volle zekerheid, dat de kei zer niet het minste plan had het land te verlaten. Zijn vrouw, jongste zoon en dochters zouden met den extratrein naar Djibouti vertrekken, doch de kei zer zou zich met zijn oudsten zoon, den kroonprins, naar het zuidfront begeven, want de strijd tegen de Italianen zou krachtig worden voortgezet. Toen de Griek zoover was met zijn mededeelingen mengde zich een ander, die onbemerkt had toege luisterd, in het gesprek. Het was de jonge Ethio pische luitenant, die me 's middags zijn sombere voorspellingen had gedaan. „Neen", zeide hij, „de keizer blijft niet. Als een dief in den nacht ver dwijnt hij met alle schatten, die hij heeft kunnen grijpen. Hij verlaat ons, hij verraadt ons, die voor- hem streden. Er is geen redding meer mogelijk voor ons. Wat er verteld wordt over zijn plan naar het zuidfront te gaan, is bluf en bedrog. Hij wil dat den menschen wijs maken, want indien het bekend is,- dat hij de vlucht neemt als een lafaard, kan hij er i«eker van zijn te worden neergeschoten nog voor hij de grens van Fransch Somaliland bereikt." Wat was de waarheid? In het kleine paleisje boven op den heuvel brand- de immer nog licht en op de gaanderij zag men nu en dan menschen. Automobielen reden af en aan. Ook de auto van den Franschen consul zag ik eenige malen naar het paleisje rijden om dan we der terug te keeren. In de steeds zenuwachtiger wordende stad, waar op immer de regen fel nederruischte, deden de wild ste geruchten de ronde over den toestand te Addis Abeba. Daar zou bijna volkomen anarchie heer- schen. ,Toen de van het front teruggekeerde, nog ge wapende krijgslieden het vertrek van den keizer, dat niet lang een geheim was gebleven, hadden ver nomen, waren ze in woede uitgebarsten en aan hei rooven, plunderen, brand stichten en moorden ge slagen. Een groot deel der stad zou reeds zijn ver woest. De legaties werden bedreigd. De eenige le gatie, die een beschermingsdetachement had was de Engelsche legatie, die beschikte over ruim tweehon derd Engelsch-Indische soldaten. Groot was het ge- vaar voor de Fransche legatie, waar duizenden mannen, vrouwen en kinderen, Franschen of Fran sche beschermelingen, een toevlucht hadden ge zocht. Deze geruchten deden te Dirédawa de angstige spanning en de zenuwachtigheid nog toenemen. Men vroeg zich af, wat er hier zou gebeuren, in dien werkelijk de keizer vluchtend het land verliet. Ik ben nog eens naar het station gegaan. Op hei? perron, door een afdak beschut, tegen den nog al tijd doorstroomen den regen, lagen de in blauwe uniformen gekleede Ethiopische politiemannen, die- door de Fransche officieren zijn afgericht. Ze slie pen op de steenen of praatten zacht, geduldig, maar toch ook reeds eenigszins terneergeslagen wachtend wat komen zou. De Fransche commandant en de Fransche luitenant waren daar bij hun mannen en ook nu wisten ze nog niets naders over de plannen van den keizer. Deze twee Fransche officieren waren de eenige in Ethiopischen dienst staande overheidspersonen, die zich op het station bevonden. Dit gaf me te den- ken. Het scheen me of er om de figuur van keizer Hailé belassie reeds een leegte ontstond. Geheimen, die tot nu toe voor me verborgen ble ven, werden me thans van alle zijden in het oor ge fluisterd en ook dat was geen goed teeken. In hét noorden zouden verschillende legers reeds eenigó dagen geleden tegen den negus-negèsti in opstand zijn gekomen. Door een groep krijgslieden zouden zelfs hij en zijn zoon, de kroonprins, gevangen zijn genomen. Drie dagen en nachten hadden de keizer en zijn zoon gebonden gevangen gelegen, to een an dere groep krijgslieden hen bevrijdde. In het geheim was de keizer van het noordfront te Addis Abeba teruggekeerd, daar hij vreesde anders te worden ver moord en in het geheim was hij ook vertrokken. Wat er van dit alles waar is, kan ik moeilijk na gaan, maar deze geruchten en verhalen teekenen de stemming, welke er in den nacht van 2 op 3 Mei te Dirédawa heerschte. Intusschen vroeg de steeds angstiger wordende I blanke bevolking van Dirédawa zich ongerust af,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 9