VACANTIE IN ZICHT De nieuwe Onderwijzer. Zaterdag 13 Juni 1936. SCHAGER COURANT. Vierde Blad. No. 9996 Verwachtingen die de rem der werke lijkheid niet kennen Pikante contrasten in onze robes Een vroolijke geschiedenis. ALS eenmaal Juni In het land is komt ook de lieflijke oase der vacanties in zicht. Het mag wellicht nog eenige we ken duren voor we werkelijk de zoete vrijheid smaken van de weken, waar op de wijzers van de klok in ons bestaan geen enkele rol meer spelen, dat neemt niet weg dat we nu in allen ernst zomer-toekomstplannen maken gaan. En de verwachting van de genoe gens, die nader komen, is al even groot als de genoegens zelf het zijn. Want onze verwach tingen kennen niet de rem der werkelijkheid. Als we vacantie-plannen uitwerken houden we met teleurstellingen geen rekening. Onze reisge- nooten zullen natuurlijk beminnelijke prettige menschen eijn, wier humeur even zonnig als de hemel is, het zal niet te warm zijn en niet te koud, en de dagen zullen als glorieuse fees ten, waarvan wij het middenpunt vormen, voor bijtrekken. We weten wel, zoo heel stilletjes voor ons zelf, dat het vermoedelijk niet heelemaal zoo zijn zal. Het zal zeker wel eens regenen op een dag waarop het picnic-plan geen regen duit, muggen zullen zich in schemeravond aan ons bloed te goed doen en ons misschien den heelen korten zomernacht uit den slaap houden, en het kamermeisje, dat met de zorg voor onze persoontjes meer speciaal belast is, is misschien een zuur schepsel, dat er bovendien geen been in ziet onze flacon „Rose de nuit" tot gemeen schappelijk bezit te verklaren. Maar dat zijn dingen die op stuk van zaken todh niet héél veel gewicht in des chaal leggen. Op reis heeft men in de eerste plaats een onverstoorbaar-goed humeur noodig, dat kleine en zelfs groote ver drietelijkheden met een glimlach aanvaardt. Dat achter de wolken de zon schijnt, is een zekerheid die ons vooral tijdens de vacantie helder voor oogen moet blijven staan. Voor ons vrouwen brengt het zomersche van- honk-gaan nog een heeleboel beslommeringen mee, waarvan de andere helft van het mensch- dom zelfs geen flauw idee heeft. Mijnheer is volkomen voldaan als zijn badpak, zijn tennis- pantalon en zijn blazer, en zijn smoking in den reiskoffer een goed plaatsje gevonden hebben, maar voor ons is het kleedingvraagstuk toch wel een beetje ingewikkelder. O, ik weet wel, het kan eenvoudig genoeg worden opgelost. Het komt er maar op aan waar we heengaan. Een vriendin van me zoekt dezen zomer haar heil in een kamp, dat ze een paradijs noemt, en dat met den Hof van Eden inderdaad gemeen heeft, dat de bewoners er zich met zoo weinig mogelijk kleedingstukken belasten. Voor haar is het pro bleem al heel eenvoudig. En als u naar op een eenzaam strandje gelegen familie-pensionnetje trekt als u een wandeltocht door het Schwarz- wald maken gaat of als u een landhuisje op 'de thei betrekt, waar u met zon en water alleen bent, dan kunt u medelijdend en zelfs spottend de schouders ophalen voor de „arme vrouw", idie zelfs tijdens de weken, waarin het woord „vrijheid" geen begrip zonder zin is haar onder de modezweep blijven krommen. Maar niet alle vrouwen dweepen met het hutje in de bossclien: er zijn er genoeg, die de tvacantie aangrijpen als een welkome gelegen heid om onder menschen te gaan, die nieuwe kennissen willen maken, die dansen willen naar hartelust, die, kortom, willen genieten van een leven van gemakkelijke weelde in vroolijke druk ke omgeving. Voor die laatste schrijf ik, want de anderen, die met een linnen rokje-en-blous.ie volstaan kunnen, hebben mij niet noodig. Wie ook tijdens de vacanties in de wereld blijft moet. er voor oppassen in -een „laisser-aller 'te vervallen, dat in de kringen, waarin we ons zullen hebben te bewegen, niet gaarne gezien wordt. Eenige fantasie kan men zich daarom nog wel veroorloven. Maar die fantasie drukt zich vooral uit de lichte kleuren van onze robes in pikante contrasten en in een eenvoud, die, zonder iets van baar elegantie op te offeren, toch practisch blijft. Want practisch moet iedere vacantie-uitrus- ting zijn. Berekend op alle omstandigheden, voor al: op alle weer. Daarom behoort bij den spor tleven tailleur een keurig sjaaltje te worden in gepakt, dat op koudere dagen voortreffelijke diensten bewijzen kan, daarom moet een bont niet vergeten worden, daarom moet een paar stevige laaggehakte wandelschoenen en een groo te veel-ruimte-biedende handtasoh een plaatsje in den koffer vinden. Ontbreken kan evenmin een kortgestokt regenscherm en even noodzake lijk is een regenjas. De zon is zoo vaak in een slechte bui. niet waar? Aangemoedigd door de eindelooze regens, die ons deze laatste weken zoo rijkelijk besproeid hebben, zijn de mode-ontwerpers er toe gekomen regenjassen te creeëren, die niet alleen voor het hemelwater ondoordringbaar zijn, maar vroolijk bovendien. Een linnen mantel, die blauw is als de hemel boven Bagdad, roze als de wangen van een schoolmeisje, geel als de boterbloem in de wei, of paars als de meest- romantische glycine, is geen somber regen- Hiernaast: CAMPING Mantelpak voor wie met vacantie op reis gcian Jupe-culottevan grijs flanel met lichtbruin manteltje. Overhemdsblouse met witte das. Ontwerp: Lucien Lelong, Parijs. Be vilten hoed is gecreeërd door de Parijsche modiste Louise Bourbon. Gedeponeerd model P.A.I.S. RepröducHe verboden) (Gedeeltelijk historisch.) i MEESTER KAMENS, de geliefde on derwijzer, was ernstig ongesteld. Het kon best een paar maanden duren, had dokter gezegd. Meester Kamens gaf les aan de openbare U.L.O.-school in een groot en mooi dorp aan Noord-Hollands duinrand. De discipelen van meester Kamens waren zooals alle leerlingen: ze wenschten meester al het beste toe, doch tevens was er in hunne rijpende hartjes een stiekeme hoop en sensa tie van misschien vrij te zijn, terwijl de an deren had moesten blokken! In ieder geval was meester afwezig en kon de zaak niet zóó voortgaan. Op het gemeente huis werd, zooals gebruikelijk is, alles nauw keurig overwogen en oordeelde de loco-Bur gemeester: „Er moet bijzondere voorziening getroffen worden. We moeten er maar niet te lang over praten (het is geen Raadsvergade ring), doch dadelijk een plaatsvervanger laten komen." De gemeentesecretaris knikte ten teeken dat hij het er volledig mede eens was. Fluks werd de wachtgelderslijst van het Departement van Onderwijs geraadpleegd, en werd na eenig zoeken een keus gedaan; een zekere Heer van Waveren uit Amsterdam zou de gelukkige zijn. „Bel hem op, dat hij morgen in dienst moet", zei de doortastende loco-Burgemeester. „En als hij nu eens niet wil of niet kan", aarzelde de de secretaris, die gelijk iedere gemeentesecre taris de zaak van 2 kanten bekeek. „Hij heeft niet te willen, anders verbeurt hij zijn wacht geld!" triomfeerde de loco. Van Waveren werd opgebeld en was niet In zijn schik met deze surprise. Hij betoogde er niets voor te gevoelen iederen dag met den trein en een rinkelend stoomtrammetje naar Duindorp heen en weer te trekken, terwijl zijn vrouw binnenkort een kleintje verwachtte! Bovendien begreep hij niet, hoe men nu juist hèm moest opbellen, terwijl hij nog pas 1*4 maand wachtgelder was en collega's van hem reeds jaren zonder werk waren! De loco besloot de aarzeling van Van Wa veren aan naastenliefde toe te schrijven en verzocht in beleefde termen den volgenden dag in de school aanwezig te willen zijn. Van Waveren was tenslotte zoo verstandig om toe te geven en belde af. Reeds denzelfden avond wist de geheele U.L.O.-jeugd van „de nieuwe"; zij berustten er in geen extra vacantie te krijgen en verzon nen in speelsche assonantiezucht een vrien delijk bijnaampje voor den nieuwen docent: „Wafel". Wafel kwam danig uit zijn humeur op school. Hij was half in den nacht opgestaan om Duindorp tijdig te bereiken en was zoo even aan den Loco-Burgemeester voorgesteld, die hem eenige bedekte hartelijkheidjes gelijk speldenprikjes had toegediend. Hij snapte de situatie wel. Maar wat bliksem! Nu mocht hij daar als „tijdelijke" invallen, 'n fijn corvee, daar was hij nog goed genoeg voor! Hij ver wachtte niet veel meer van het leven, al was hij nog jong; de concurrentie te groot; boven dien begon hij wat doof te worden. Wafel stapte de klas birifien en nam plaats op zijn podium. Nieuwsgierige oogen, vol af wachting, monsterden hem. Er zijn oogenparen van groote, slankgebouwde meisjes, die hem reeds zien als een jongeman en hem met een wellicht onbewuste coquetterie voor haar zul len trachten te winnen; ook zijn er kleinere, die dom en verlegen grinneken, als hij een meewarigen blik in het rond werpt. Ook bij de jongens heel verschillende individuen; er zijn groote knapen bij, met brutalen blik, die waarschijnlijk een rol van beteekenis spelen in het adspirantenelftal hunner vereeniging en er zijn er, die hem stiekem beloeren, doch zorgvuldig vermijden hem openlijk aan te zien. „We beginnen met Nederlandsch; geef 'ns een boek," commandeert Wafel kortaf, als een generaal, die zijn brigade overziet. Alle "leerlingen willen graag een goeden in druk maken; het gevolg is, dat 28 handen gre tig boeken aanreiken. De brutaaisten drijven de gedienstigheid zóó ver, dat zij opstaan en naar het podium loopen. „Zitten!" buldert Wafel, die graag opeens de angst er in wil hebben. „En niet allemaal tegelijk. Eén is genoeg". Beteuterde terugtocht van gedienstige gees ten, neerstrijkend op hun banken, als schuwe vogeltjes vluchtend voor den kiekendief. Een smaakvol japonnetje van een eeniqs- zins landelijk karakter in zijn bont-gebloem de uitvoeringdat met de komende warme zomerdagen ongetwijfeld een aangename dracht zal zijn. kleedingstuk. Het geeft kleur aan den grauw- sten dag en het onderhoudt hij u-zelf en anderen het vuur van 't optimisme, dat de weenende wol ken dreigden te blussdhen. Die vroolijke regen jassen zijn een uitdaging voor de somberste weervoorspelling. De groote tasch, waarvan ik hierboven al sprak, moet ook sterk zijn. Als u naar een casi no gaat of dineeren in een restaurant kunt u zich van een klein zijden taschje voorzien, maar als u een excursie onderneemt moet u beter ge wapend er op uit trekken. Een wijdbuikige lee- ren tasdh is dan noodzakelijk. Want hij zal on derweg uw trouwste vriend zijn. Niet alleen dat hij uw schoonheidsarsenaal in zich opneemt,- maar hij geeft ook ruimte aan den roman, dien ge aan den voet van een boom hoopt te lezen,- „Hoe zijn jullie namen? Eén voor één, hoor, en wachten, tot ik je aankijk." Het uilgebrilde gelaat van Wafel richt zich achtereenvolgens op dat van de kinderen en hij noteert op zijn papier. „En jij?" tegen een jongen, die steeds glazig en apathisch voor zich uitstaart. „Jan Duiven' Mijnheer.', „Ghristeneziele, wat een naam", bromt Wa fel, die het niet goed verstaat, en noteert „Duivel". Alle namen zijn opgegeven. „Ziezoo, we zullen beginnen'", zegt Wafel, en zijn lijstje raadplegend: „Duivel, waar zit die?" Het schelvischgclaat van Duiven, die ook wat hardhoorend is, en denkt dat hij een beurt krijgt, buigt zich over zijn leesboek en begint het mooie gezicht van J. Perk voor te lezen: „Ik ben geboren uit zonnegloren De andere leerlingen grinneken over het koddige van dien duivel, die uit zonnegloren gesproten zou zijn. „Wat valt hier te lachen", vraagt Wafel grimmig. Terwijl hij nog even nadenkt over een te maken scherpe opmerking, teneinde de klas geheel murw te krijgen, gaat de onver stoorbare Jan Duiven verder: en een zucht van de ziedende zee". Weer gegrinnik. „Houd je wafel dicht", valt Van Waveren uit, die zijn beheersching begint te verliezen. De klas krijgt het, nu Wafel zijn eigen bij naam zoo onverwachts uitspreekt, nog veel meer te kwaad en begint gejaagd naar zakdoe ken te zoeken, teneinde te trachten daarin lachsymptomen te smoren. Alleen Jan Duiven blijft visschig en glazig voor zich uit staren. „Wel (hier zegt Wafel zóó'n leelijk woord, dat de redactie van de Schager Cou rant het weigert na te drukken) „hoe heb ik' het nou met jullie? Zijn jullie besuikerd?" Thans zit de geheele klas met wanstaltig verwrongen gezichten stuipachtig te lachen, totdat de spanning voor één der meisjes tè groot wordt en zij opeens in een zenuwachtige lachsnik begint te proesten', te proesten; ze snikt, ze brult, ze ligt krom over de bank' van de lach. Dit verbittert Wafel zoozeer, dat hij zijn po dium verlaat en een daverende vuistslag, wel ke door het lokaal knétlt, op de voorste bank' geeft. Evenwel springt de inktkoker van schrik naar boven en bespat de met zooveel zorg ge schoren kin van Wafel met zwarte spetten. Thans schijnen er ongelukken te vreezen! de klas barst bijna Alleen Jan Duiven blijft apathisch en zonder een spier te vertrek-- ken zijn leermeester onbewogen aanzien. Dit eene feit, bezorgt Wafel zijn kalmte te rug. Hij wringt zijn gezicht tot een lach en zegt vrij rustig: „Duivel! Ondanks je naam, ben je toch de fatsoenlijkste van het heele stelletje." Vervolgens stapt hij naar het fonteintje om zioh te reinigen. Het lachen verstomt langza merhand en weldra lacht alleen Jan Duiven nog maar over het prijsje, dat hij van meester kreeg, totdat hij weer met onbewogen stem mag beginnen te lezen: „Ik ben geboren uit zonnegloren t -. R.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 13