et huis De B rabantsche Brief lier van Fransche afkomst van D Van roem en leed Zaterdag 13 Juni 1S36. SCHAGER COURANT. Vijfde Blad. No. 9996 met de Ife Z1 1 Menies, Ulvenhout, 9 Juni 1936. ;We geraken in 't tij, dat Öen mensch weer in de ga ten krijgt, dat den buiten ïóch wel de moeite van 'm aankijken wcerd is. Waar mee ik zeggen wil: den mensch gaat prakizeeren ©ver tochtjes, over vacan- tieplazierkens, over 'n uit- fctapke van langer of kor- jberen duur. Na 'n jaar weegt 'm de Eteenen stad wel 'n bietje zwaar op z'n zielement; is ie beu van de trillende huwelijksdrama's in de cinema's, is er te veul zonnelicht op 't stejen- asphalt, want stedelijk etalage-schoon kan 't zonne licht nie verdragen, 'n „Mooie" winkelstraat in zon nelicht is als 'n tooneeljuffer die 's morgens wakker wordt. En al heur schoonheid op 't hoofdkussel ach terliet. Ge verstaat, dit tusschen twee haakskes, da'k Snee die „stad" voornamelijk dat deel bedoel, dat nog te erg is, om er mee 'nen sneltrein langs te reizen. Dat deel van de leste jaren vooral, waarin duizenden huizen wierden opgetrokken in „Huis-van-bewaring- stijl", wat op 'nen mensch z'n gemoed 'werkt als ver gift kortom dit deel van de grootstad voornamelijk, dat op geregelde tijen bewonderd en bestudeerd wordt, door socialistische burgemeesters en wethou- wers van over de grens, naar ik al zoo dikwijls ge- morken heb. Zoodra 'k er zoete'kensaan van overtuigd geraakt ben, dat stejenbouw meer 'n zaak is van politiek, dan yan architectuur. Afijn, da's in mijn bedrijf net zoo! Zelfs vrouwke Oomen, ge kent ze wel, dat stokouwe merakeltje, dat schuins tegenover ons 'n winkeltje-in-van-alles drijft, zelfs vrouwke Oomen zeg ik, klaagt daar over. Heb ik oe dat verhaal nie 'ns gedaan over heur en Janus? Hoe aJnus op 'nen Zondagavond, teugen zeuven uren vrouwke Oomen op heeterdaad ging trappeeren wcugens overtreding op de winkelsluiting en hoe dat tachtigjarige wefke, nie veul hooger als 'r winkellaai, 'n salvo opende op den Jaan, met alle gewichten van de weegschaal? M't Ons en halfons hè'k er nog op gewaagd", vertel de Janus me later: „maar toen ze aan 't halfpond, 't halfkilo en den kilo begost te komen, toen hè'k maar dekking gezocht aan den buitenkant van de winkeldeur!" Maar %k zou afdwalen van m'n chapiterke. 'k Wou dan zeggen: als de stad in 't volle dag licht staat van de hooge zomerzon, dan is 't er voor den geboren stedeling, geboren mee bijziende oogs- gens en asphalt-zooltjcs onder z'n voetekens, zelfs nie meer te harden. Dan krijgt ie heimwee naar de ruimten, naar 't land, naar de bosschen, naar den buiten, waar de „architectuur'' nog in handen is van den Schepper zelf, waarom de schoonheid van 'nen steenouwen eik 't altij nog wint van de modernste, de bestudeerdste en bewonderendste woning-vesting, met „stroomend-waran-cn-koud" ingemetseld bad en .centrale verwarming, kapstokken en liften incluis. Ge zult zeggen: „Dré, ge kunt 'nen boom §m 'n huis nie mee malkaar vergelijken" en zoo op 't eer ste gezicht, amico, dan hebt go schoon gelijk. M&drrl maar als er geregeld de kostelijkste brokken na tuurschoon worden verinneweerd alleen en alleen om er „riante villa's" van gewapend beton voor in de plaats te stellen; als goddelijke natuur-woestenij en met de daarin nestelende veugels, de eekers, de fazan ten en de hazen, wieren herschapen in de steenen doolhoven van politieke bouworde, als dus den stee- nenstapelende mensch denkt iets beters, iets schoo- ners in de plaats te kunnen stellen van 'n stuk eiken bosch, van 'n beukenpartij, van 'nen brok landschaps- schoon, dan ja, dan moet ik 'n steenen geveltje vergelijken mee 'nen kastanje, mee 'nen plataan, mee 'nens par, mee 'nen blossemenden appeleer en dan, nou dan moeten ze, de bouw-„meesters" van van daag, mij altij nog voor 't éérst bewijzen, dat huilie „meesterschap" rechtveerdigt om zaag en hakbijl te zetten in den eeuwen-ouden voet van 'nen levenden eik. Maar weer dwaal ik af. Want ik moet deuze week, amico, mee oe naar Groesbeek. FEUILLETON Naar het Engelsch 1^ door I A. E. W. Mason 1 17. 5,Ik heb er één ontvangen", antwoordde Betty en Ann Upcott trok verrast haar wenkbrouwen op. „Deze kwam Zondag mor gen. Hij was zeer lasterlijk natuurlijk, en ik zou er geen aandacht aan geschonken hebben, indien er één ding niet ingestaan had. En dat was, dat u, mijnheer Ha- naud, uit Parijs zoudt overkomen, om het geval ter hand te nemen." i,Hoho", zeide Hanaud zachtjes. „En deze brief werd Zondag morgen door u ontvangen? Kunt u hem aan mij laten zien mademoiselle?'* Betty schudde het hoofd. „Neen mijnheer". Hanaud lachte, „natuurlijk niet. TT heeft hem verscheurd, zooals dergelijke brieven verdienen verscheurd te worden'. „Neen, dat deed ik niet"? hernam Betty. ,Ik heb hem bewaard. Ik heb hem. weggesloten in een lade van mijn schrijfbureau in mijn eigen zit kamer. Doch die kamer is verzegeld mijnheer. De brief bevindt zich nog in de lade. Hanaud nam deze mededeeling met de groot ste blijmoedigheid in ontvangst. „Daar kan hij dus niet wegloopen, mademoiselle merkte hij tevreden op. 000# die tevredenheid Ik ben daar aï geweest. Ge weet toch waar t ligt Ja, ik moet dat vragen, want t ligt verdoken tusschen de Zeuven Heuvelen op een en daarvan is de vermaarde Heilige Landstichting gelegen. Ja, nou weet ge 't! Sjuust! Nijmegen ligt èr in den omtrek. Neeë, ik draai de zaak nie om! Want veul stejen danken hun reputatie aan de schoonheid van de om geving. Aan dat wat ze nie bezitten dus! Ja, 'n aanbeveling om er naar toe te gaan is dik wijls gelegen in 't gerief, datge 'r zoo gemakke lijk weg kunt komen! B.v. „Kom naar Breda, want de bosschen van Ulvenhout zijn zoo schoon! En ge kunt er gemakke lijk komen." „Kom naar den Haag, want 't strand van Scheve- ningen, want Wassenaar is zoo schoon en ge kunt er gemakkelijk komen." „Kom naar Amsterdam, want Zandvoort is zoo schoon en ge kunt er zoo gemakkelijk komen." „Kom naar Nijmegen, want Groesbeek is zoo schoon en ge kunt er zoo gemakkelijk komen." Ik wacht eigenlijk nog op de advertentie: „Ne derlanders, kom naar Duitschland, naar Kleef, naar Aken, dan kunt ge zoo gemakkellijk uitstapkens in Nederland gaan maken!" Of, in deuzen zelfden stijl: „Laat bij mij uw nieuw costuum maken; ik maak 't voor één geld met den verkeerden kant naar buiten, dan hoeft ge 't nie meer te laten keeren!" Ja, ge lacht daar om? En toch toch is deus averechtsche manier al toegepast in den lesten oorlog! Want de Negus is naar Engeland gegaan, als ik *t goed begrepen heb, om daar voor Abessinië te vechten...! En duuzenden gaan er teugenwoordig. scheien om... imee 'n andere helleveeg te trouwen! En nou ik er de veertigjarige heb opzitten, durf ik in 't verband van deus briefke, van de week dan ook gerust zeggen: Nijmegen ligt bij Groesbeek, deu zen zomer! Ja, ik ben er dan geweest in Groesbeek en ik kan op voorhand zeggen, amico: *t is er schoon en 't is er plazaant. 't Is er goei volk! 't Was 'nen regendag, dus mee 'n schaarke geknipt om Trui thuis te laten. Maar da's 'n aarigheidje, ge verstaat! Eénen baas moet altij op den hof blijven en daar 't 'n staaltje is van oewen maatschappelijken plicht teugenwoor dig om ook de vrouw heur aandeel in het baas schap te geven, trek ik er dan nou en dan maar 'ns uit, want... twee koetsiers op den bok, da's veul fout! Ik trek m'n eigen dus 'n paar dagen per jaar bescheiën terug! „Dus dan hebt ge 't slecht getroffen mee 't weer?" zult ge nou denken. Mneu! Als buitenmensch kan 'k den buiten waardeeren in ail z'n verscheidenheid. En als ik nou ©fkens te rugdenk aan de glooiende dreven van Groesbeek, die daar in 'n endelooze verte wegschemerden in den zuiveren dag, of als ik weer door 't geruisch in de diepe bosschen, die verblaauwden in den natten dag, of als ik zie wegnevelen de glooiende hei, waar over den matten waas hing van 'nen tros groene druiven, dan krijg ik trek, veul trek, om nog 'ns te gaan in deus schoone contreiën, zoo ongerept, direct uit Onzenlievenheer's handen, dat ze eenmaal den droomer in 'nen pastoor Suys moesten inspireeren, om hier den wereldschen thuis van den God-mensch te herscheppen. Deuzen buiten mee den veze-enden wind door 't knisterend sparrenloot, mee den klater in 't spulsche eikenblad, mee z'n dreven, die van den Hemel schijnen te glooiën; deuze van stilte suizelende ruimten over de bronzen heivelden, waarboven de lochten kunnen jachten en flieren in zuiveren flar den, kunnen pralen in den luister van 'nen rossen zonsondergang, lochten waarin 't wolkenspul kan tieren in 'n onendigheid dat g'oe klein voelt op zoo'n staal van scheppingskracht. Wat moet 't hier schoon zijn, als .straks de rosse avondzon door den kim te smelten hangt en gou wen passement gaat leven aan den loover van de purperende bosschen. Als daar, over den goudbe- vliesten vijver en teugen 't diepe bosch, in de statie van verre eeuwen het openluchtspul zal worden opgevoerd van „De Verloren Zoon". Wat 'n gelegenheid hier, amico, om uit de „cou lissen" van de Natuur zelf, 't kleurige peerdenvolk te laten daveren langs den boschvijver, daarover den rossen gloed van d'avondzon te smeulen ligt. Wat 'nen schoonen prentenboek van statie-gewa den, van kleurige groepen van joden en slaven, van levend-geworden bijbeltafereelen, van drama- tieken symboliek, wat 'nen schoonen prenten ging voorbij' „Zoo 'heeft dus de Gommissaris van Politie waarlijk uw eigen zitkamer verzegeld. Daarmede is hij vind ik toch wel wat ver gegaan Betty haalde de schouders op. „Het is mijn kamer, ziet u, en daar bewaar ik mijn privé za ken. En ik was immers aangeklaagd!" zeide zij bitter; doch Ann Upcott na mer geen genoegen mede, de zaak daarbij te laten. Zij deed een stap in de richting van Betty en zag vervolgens Ha naud aan. „Doch dat is de volle waarheid niet", zeide zij „De kamer van Betty maakt deel uit van de suite vertrekken waarin de slaapkamer van me vrouw Harlowe was ingericht. Het is de laatste kamer van de reeks, die in de hal uitkomt, en om die reden, zooals de Gommissaris met 9 een verontschuldiging aanvoerde, was het noodig, de ze kametr, evenals alle andere, te verzegelen". ,Ik dank u, mademoiselle" zeide Hanaud met een lachje. „Ja, dat maakt van zijn handelwijze natuurlijk veel goed", Hij wierp een ondeugen- den blik naar Betty in haar vensterbank. „Tot mijn ongeluk, heb ik vrees lk, mademoiselle Har lowe beleedigd Wilt u mij behulpzaam zijn, al die lastige data in orde te brengen? Indien ik wel be grepen heb, werd mevrouw Harlowe op Zater dagmorgen, twaalf dagen geleden, begraven". „Ja mijnheer", antwoordde Ann Upcott. ,En na de begrafenis, opende de notaris, na uw terugkeer in dit huis het testament en las het voor?" „Ja mijnheer". „En in het bijzijn van Boris Waberski?" „Ja." „Dus precies een week later op Zaterdag den zevenden Mei, spoedt hij zich naar de Pre fectuur van Politie?" Ja i „En met de post van Zondag morgen komt boek kan hier worden amgeblaard door eiken mensch, die geren efkens gelukkig ia door schoon heid. Die geren efkens proeft van men bokaal geluk, volgeschonken uit de wijnkelders van den Hemel. Of twijfelt ge daaraan, wanneer straks, als even T spel der comedianten stil valt teugen den fond van gouwen boschpileeren en 'nen mearel zet zij nen avondzang in, in verliefden jubel naar zijn wijfke, dat daar woont in 'n goudgesponnen nest, diep erkens in het rosse eikenbosch? Of twijfelt ge daaraan, wanneer straks, terwijl Oostersche slavinnen heur kruiken, volputten uit den spiegelenden boschvijver, tafreel als 'n sprook, teugen 'nen achtergrond van 'n openbloeiend drama, bloeiend, hartroerend bloeiend tot 'n blom ten leste van diepe vreugde, daar het „tooneel" zal besche nen worden met de wisselende lichteffecten van Gods tooverlanteern, van de zinkende zon? Alle Zondagen van Juli en die van 2 en 9 Augus tus, zal Pierre Balledux, den regisseur over de zes tig rollen, die deus spel van pastoor Smulders zul len verbeelden, alle die Zondagen zal Balledux daar den kleurigen prentenboek mee de schoone bijbel sproken voor de toeschouwers, gezeten onder het lommer van 't bosch, omblarén. Omslaan de goud- omlijste prenten, gekleurd met den verf van den Schepper eigens. Komt allegaar naar Groesbeek! Den burgemees ter, de kapelaans, het heele volk van Groesbeek, dat daar gelukkig woont en schuilt tusschen de schoon heid der Zeuven Heuvelen, dat blije volk, dat daar leeft aan den voet 'n Heilige Landstichting, die deus jaar zuiver jubileert op een der schoone Heu velen, het heele volk van Groesbeek, dat al maan den werkt aan den schoonen sprokeboek, het zal oe met gastvrijheid, met gulheid en trots ontvangen en leien naar den oever van den boschvijver om oe 'n vrucht van geluk te laten plukken uit deuzen Voorhof van Onzenlievehheer eigens. Allez, komt, en zet er oew tanden in, dat 't sap langs oew kin druppelt. Ge zijt hier nie voor niks in 't vruchtenland der Betuwe! Trui gaat ook. Ze is een van- die Zondagen jarig en... ze heeft zelf heur verjaarscadeau uitgezocht! Daar kom ik dus nie van af. Tot dan! zullen we zeggen! Veul groeten van Trui en als altij geen haarke minder van oewen t. a. v. DRé. Ontdekkingen van een Panisch journalist Parijs Een Parijscb journalist beeft dezer dagen een ontdekking gedaan, die wel overal groot opzien zal baren. Hij beweert namelijk, dat bem door een door bem ingesteld onderzoek zou zijn ge bleken, dat Adolf Hitier, de leider en rijkskan selier van bet Derde Rijk, uit den Elzas stamt en dat zijn grootvader in Straatsburg woonde! Wij geven hieronder in korte trekken de me de deelingen van den Parijscben journalist weer. Omstreeks bet jaar 1922 hield Adolf Hitier zicb een tijdlang in Frankrijk op. Het was in St. Ge- orges de Didonne, waar bij bij zijn bloedverwant Josepb André Hitier logeerde. Van daar uit zou het spoor naar Hitler's Elzassdlie afstam ming leiden. Op het kerkhof van Aubervilliers bevinden zicb de graven van de Fransche bloedverwanten van Hitier, die in bet plaatsje Gunstett in den Elzas geboren zijn. De journalist onderzocht de departementale archieven te Gunstett en te Straatsburg. Hij vond dadr de familie Hitier terug, die tengevolge van talrijke huwelijken zeer uitgebreid was. In het bijzonder stuitte bij in 'n kerkregister op den grootvader van Hitier namelijk een schoonmaker die tusschen 1784 en 1870 in Straatsburg woonde en eveneens Adolf Hitier heette. Deze Adolf Hitier had talrijke kin deren, daaronder een onecht kind, die Aleis Schuckelgruber heette. Schuckelgruber ging naar Oostenrijk. Hij de anonieme brief"? Hanaud bad zich tot Betty gewend, en tot ant woord boog zij het hoofd. „En een weinig later, denzelfden morgen, komt de Commissaris de deuren verzegelen". „Te elf uur, om juist te zijn", hernam Ann Upcott. Hanaud maakte een diepe buiging „U zijt beiden merkwaardige jonge dames. Gij weet pre cies te zeggen, hoe laat alles gebeurt. Het is een zeldzame gave, en zeer nuttig voor menschen zooals ik". Bij ieder woord dat zij uitte, was Ann Upcott zich meer en meer op haar gemak gaan gevoe len. Thans kon zij weer lachen. „Ik heb die gave zeker, mijnheer Hanaud", zeide zij. „Doch helaas! Ik ben geboren om een oude jongejuffrouw te worden. Een stoel van zijn plaats een boek dat ligt te slingeren, een klok die niet gelijk loopt, of zelfs een speld op het vloerkleed dat ztfn dingen welke ik niet kan verdragen. Ik merk ze dadelijk op en moet den boel recht zetten. Ja, het was precies elf, toen de Gommissaris aan de schel trok". „Doorzocht hij de kamers alvorens deze te verzegelen?" vroeg Hanaud. „Neen. Wij beiden vonden dit verzuim vreemd antwoordde Ann: „tot hij ons mededeelde, dat de rechter alles wenschte te laten zooals het was". Hanaud lachte opgeruimd. „Dat was ten gerieve van mij", legde hij uit. „Wie kon zeggen, tot welke merkwaardige ont dekkingen Hanauid zou zijn gekomen, wanneer hij met zijn vergrootglas uit Parijs zou zijn aan gekomen? Welk een noodlott.igge vingerafdruk ken! O! Ho! Ho! Welke snippers van een ver branden brief! Ah! Ha! Ha! Doch ik zeg u, ma demoiselle, dat indien in dit huis een misdaad begaan is, zelfs Hanaud niet zou verwaqhten Zoo kwam hij dan in Rome aan, Badoglio, de held, Omstuwd van zijn bewonderaars, Bij duizenden geteld. En uit zijn blijde oogen blonk De roem, de eer, 't geluk, Hij brak een duizendjarig rijk In enk'le maanden stuk! Hij plukte lauw'ren voor zijn land, Dat jaren had gewacht, En nu voorgoed, als Keizerrijk, Tot grootheid was gebracht! Dit was de allerschoonste dag, Door heel het volk begeerd, Zoo werd het oud-Romeinsche ras Op 't allerhoogst geëerd! Zoo kwam hij dan naar Engeland, Een vluchteling gelijk, Verdreven uit zijn vaderland, Beroofd van Kroon en Rijk! En uit zijn donk're oogen scheen Een droeve, vreemde glans, Waar was zijn oude roem, zijn eer? Wat bracht de toekomst thans?! Hij kon slechts pleiten voor zijn volk, Verstrooid en zwaar gewond, En zelfs gedeelt'lijk weggevaagd Van zijn geboortegrond! Dit was de allerdroefste dag In 't keizerlijk bestaan, Omdat een ras van eeuwen her Tenonder was gegaan! O, wank'le wereld, vol van leed, En vol van roem en eer, Wanneer gaat Uwe zelfzucht-vlag Eens eind'lijk, eind'lijk neer? Bedenk, hoe g' ook Uw toekomst ziet, Hoe g' ook Uw lot beschouwt, Nooit wordt een duurzaam, groot geluk Op and'rer leed gebouwd! Juni 1936. (Nadruk verboden.J KROES. vijnen spoedig door ia*HMM»=i«M:iiFiiaiKïï=iHiga huwde daar met een Oostenrijksche, Polzi ge naamd, in Branau aan de Inn. Deze Aleis Schuckelgruber is in 1838 geboren en op 3 Ja-r nuari 1903 in Leonting (Opper Oostenrijk) ge storven. Op den wensch van zijn schoonmoeder,- Johanna Polzi, Met hij zich door zijn vader er kennen. Zoo werd hij op 6 Januari 1877 in Branau oruder den naam Aleis Hitier ingeschre ven. Hij huwde drie maal, zijn derde voouw was Klara Polzi. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren Gustav die gestorven is Ida en Adolf de tegenwoordige Duitsöhe leider en rijks kanselier In den Elzas, waar de bewoners vanDuitsche afkomst 'zijn, leven nog een groot aantal Hitiers Sommigen schrijven hun naam met twee t's, doch behooren tot dezelfde famiUe. De journaMst verzekert, dat de Fransche neef van Hitier, Joseph André, die den huidigen rijkskanselier in 1922 te logeeren had, zeer veel op zijn bloedverwant gelijkt. (V.P.B.) eenige opzienbarende ontdekking te doen in de vertrekken, waar ieder lid van de huishouding veertien dagen na de misdaad, vrij in en uit heeft kunnen loopen. „Doch", en hij ging naar de deur, „nu ik eenmaal hier ben Als door een veer bewogen was Betty opge sprongen. Hanaud bleef staan en keerde zich tot haar, snel, met een uitdagende en harde uit drukking in zijn oogen. „Is u voornemens die zegels nu te gaan ver breken?" vroeg zij zonderling gejaagd. „0, laat mij dan als 't u blieft met u medegaan! Toe! ik bende beschuldige. Ik heb het recht, daarbij tegen woordig te zijn" en zij verhief haar stem tot een ernstig aandringen. „Houd u bedaard, mademoiselle", vermaande Hanaud haar kalm. „Wij zullen niet onbillijk te genover u zijn. Door mij zullen geen zegels wor den verbroken Dat is zooals ik u opmerkte het recht van den Commissaris, die een overheids persoon is, en hij zal geen zet doen, alvorens het medisch rapport gereed is. Neen, wat ik wil de voorstellen is, dat mademoiselle hier", en hij wees naar Ann, „mij de buitenzijde van die ontvangkamers laat zien en het overige gedeelte van het huis. „Natuurlijk", zeide Betty, en zij hernam haar plaats bij het venster. „Mijn dank" antwoordde Hanaud. Hij keerde zich weer tot Ann Upcott! Zullen wij dan nu gaan? En zoudt u mij onder het gaan willen ver tellen. hoe u denkt over Boris Waberski?" „Hij is voor geen kleintje vervaard. Dat kan ik u wel reeds zeggen, mijnheer Hanaud", ant woordde Ann terstond. „Nadat hij zijn aanklacht had ingediend keerde hij doodbedaard naar dit huis terug en verzocht mij hem te steunen, en onder het spreken van deze woorden gingzij vóór Hanaud de kamer uit.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 17