De electrische trein. Dierendag* Joop en Jop. Raadsels Beste Jongens en Meisjes Ja, dit is wat nieuws. Jullie hebt natuur lijk gelezen dat de Schager Courant van de week tot dagblad is gepromoveerd, hè? Ja, dat klinkt eigenlijk een beetje te deftig voor jullie, maar je begrijpt dat het niet anders betekent dan dat de Schager nu iedere dag bij vader en moeder thuis komt en daar als een trouwe vriend ontvangen wordt. Nu heeft de Schager al enige jaren voor jullie zo'n ge zellig hoekje en ik weet zeker dat velen van m'n jonge lezertjes Zaterdag naar hun krant grijpen, want zo'n kinderblad is immers spe ciaal voor jullie. Maar om dat blad nu nóg gezelliger te maken, kom ik iedere week met jullie een praatje houden. Zo'n echt gezellig babbeltje, net zoals je met je vriendje hebt als je samen naar school wandelt of op de Laat of de markt aan het spelen bent. En weet je wat nu nog net leukste is, jullie mogen nu iedere week een briefje schrijven en dan beantwoord ik dat, hier, in jullie eigen hoekje. En dan heb ik nog wat. Rechts op deze pagina zie je een paar raadsels staan, niet moeilijk, zoals je wel gauw zult merken en nu mag je die raadsels oplossen en inzen den aan de redactie van de Schager Courant. Dat moet vóór Woensdagmorgen 9 uur ge beuren. En wanneer je nu die raadsels goed hebt, dan mag ik van de directie onder de goede oplossers een fijn jongens- of meisjes boek verloten. Nu, hoe vinden jullie dat? Is het niet om een gat in de lucht te springen? Nu zou ik hier een punt kunnen zetten en zeggen: Tot de volgende week, jongens en meisjes. Maar dat doe ik voor vandaag nog niet, want zoals je op deze pagina ziet heb ik vandaag speciaal aandacht gewijd aan de dierendag, de wereld-dierendag, op morgen, 4 October. Wij zien zo buiten ons dorp en ook erin, een hele massa dieren. We leven er eigenlijk dagelijks tusschen. Het zijn zo'n beetje onze stille vrienden geworden. De paar den met hun goedige koppen, de koeien langs de kant van de sloot en niet minder de hon den, die trouwe viervoeters en dan de vogels. Ja, ik weet zeker dat jullie allemaal vrienden onder de dieren hebt. Misschien is het 't paard van den melkboer of de hond van je buurman. Goed, en nu is het morgen wereld-dierendag, d.w.z. dat je nu eens iets extra's voor de die ren moet doen, al is het dan maar een vrien delijk woord voor je hond of een vriendelijk klopje op de kop van een paard of extra hapje voor een dier uit je omgeving. Je moet nooit doen als die jonge man die ik van de week op een buitenweg tegenkwam en die onder zijn wagen een hond had lopen, die met z'n tong uit z'n bek liep, terwijl hij lui op de wagen zat en je moet nooit doen als die jongen, die z'n hond met een stok sloeg, zó, dat het arme dier niet wist waar het kruipen moest en je moet nooit je kat martelen. Maar dat doen jullie natuurlijk niet en morgen ben je extra lief voor de dieren. En nu, tot volgende week, hopen we, jon gens en meisjes. O ja, de raadsels die je inzendt en het birefje dat je schrijft moet geadresseerd wor- deh aan de Redactie van de Schager Courant, terwijl je in de linkerbovenhoek schrijft: „Voor den Kindervriend". En denk er om, Woensdagmorgen vóór 9 uur inzenden. Jullie, Kindervriend De klok. Tikke-takke tok Zo -gaat de klok. Heel de dag maar door 's Morgens zegt ze: opstaan, Eten, dan naar school toe gaan, Dan goed leren op de school, 's Middags dan weer pret en jool. 's Avonds eerst je huiswerk maken, Dan wat lezen en je vermaken, Tikke-takke tok De klok slaat zeven, Ach! Waar is de tijd gebleven, Tikke-takke tok, De klok slaat acht... Je bedje wacht. Hoe Frits zyn oom dadelijk herkende. Het prachtige cadeau. De trein, die niet kon rijden. Door Carly Vos. Frits had een oom in Indië, een broer van zjjn moeder; hoewel hij hem nog nooit in levende lijve had gezien, kende hg zijn oom door de vele brieven die kwamen, sommige vergezeld van een portret, zodat hij al vaak tot zijn moeder had gezegd: „Ik geloof zeker, dat als oom Frits in eens voor mij zou staan, ik hem dadelijk zou herkennen." Moeder lachte dan en antwoordde: „Ja, jongen, ik geloof, dat het voor mij ook niet vreemd zou zijn, want volgens de portretten is hij helemaal niet veranderd in al die jaren, dat hij nu al in Indië is." Frits had zeker niet kunnen vermoeden, dat hij kort na dit gesprek inderdaad plotseling voor zijn oom Frits zou komen te staan. En toen hij op zekere Woensdagmiddag druk aan zijn huiswerk bezig was, werd er plotse ling gebeld. Moeder had het erg druk, zodat Frits vanzelfsprekend open trok. Daar stond onder aan de trap een grote, door de zon ge brande man, die naar boven riep: „dag Frits, is moeder thuis?" Het was een prettige stem, die die mijnheer had en toen Frits wat beter keek, herkende hij zijn oom dadelijk. „Dag oom Frits, komt u vlug boven" en tegelijk gilde hij naar zijn moeder: „Moeder, daar is oom Frits uit In dië!" Moeder kwam haastig aanrennen en het was natuurlijk een begroeten en een praten zonder eind. Ten slotte zei oom Frits: „Kijk jongen, dat je mij, je peetoom, hoewel je me nooit hadt gezien dadelijk hebt herkend, daar over ben ik zoo blij, dat je nu met mij samen een mooi cadeau mag gaan kopen." Na een uurtje gingen zij samen op stap naar de mooiste speelgoedwinkel in de stad, waar verschillende voorwerpen critisch wer den bekeken. Tenslotte viel de keus op een grote electrische trein met seinpalen, een sta tion, een tunnel, een wisselhuisje, enfin, alles wat er zo bg hoort. Wat was die Frits in zijn sas. Maar het geweldigste van alles was, dat die trein met electriciteit gedreven werd. De trein reed op zwak-stroom, er was dus een transformator om het stopcontact van het electrisch licht te kunnen gebruiken. Toen de rails in elkaar gezet waren werd natuurlijk dadelijk de trein geprobeerd. Hij wilde het snoer van de transformator in het contact steken, toen bleek, dat dit snoer wel wat te kort was; doch dat was voor Frits geen bezwaar. Vlug sneed hg het snoer door en laste er een stuk tussen. Hij was echter zoo gejaagd, dat hij zich geen tijd gunde het gelaste gedeelte te isoleeren, met het noodlottig gevolg, dat de stop doorsloeg. Frits merkte dit zo vlug niet en hoewel hij de trein inschakelde, was er geen beweging te krijgen. Hij riep oom Frits, die weldra kwam helpen. Daar het echter donker was geworden, wilde oom de lamp aanstekén, het geen echter niet ging. Met een oogopslag zag oom Frits wat er aan de hand was, en wees Frits op zijn fout. Hij zei: „jongen, electrici- citeit is gevaarlijk, kgk altgd van te voren of alles goed geïsoleerd is; door een kleine kort sluiting kan een grote brand ontstaan." Het snoer werd geïsoleerd, een nieuwe stop werd in de meter gezet, en daar rolde de trein de heele wereld door. Dat hij blij was met zijn groot cadeau en niet minder met zijn oom Frits, begrijpen jullie wel! Geef nooit den moed op! „Wat is het leven? Werken en streven!" Ik weet niet, wie deze woorden ooit heeft gezegd, ik weet alleen dat het de zuivere waarheid is. Werken en streven! Ja, maar er komt nog iets bij: zich niet ter neer laten drukken en nooit de moed opgeven, als eens iets mis gaat. Men moet taai zijn en men moet in de toe komst geloven, men moet het uithouden, zich door de moeilijkheden heenbijten en altijd het hoofd omhoog houden. Ontelbare voorbeelden uit het dagelijksche leven bewijzen, dat slechts hij de overwinning behaalt, die, ondanks vele tegenslagen, onge luk of andere teleurstellingen niet den moed verliest. Wij denken hier aan de groote uitvinders, die vooral aan het eind van de vorige eeuw. toen er verschillende groote uitvindingen te gelijk plaats hadden, dikwijls door het pu bliek werden verguisd. Denk eens aan Graaf Zeppelin, dien men uitlachte, toen hij vertelde, dat het hem mo gelijk zou zijn met een schip door de lucht heen te vliegen... en die het ongeluk had dat het eene mooie luchtschip na het andere ver ongelukte. Doch hij gaf den moed niet op, hij zette de tanden op elkander en verbeterde zijn uitvinding steeds en op het oogenblik is het luchtschip een gewoon verschijnsel ge worden. Niet zo lang geleden, 't was geloof in Meimaand kwam mgn buurman Henk met 1 een jong vogeltje in z'n hand, dat uit het nest gevallen was. Hij vroeg of ik het wilde hebben. De volgende dag kwam hij wéér met zo'n vogelkind: ,,'t Is er zo'n beetje de maand voor", zei hij. „Hoe dat?" vroeg ik. Ik dacht eerst, dat hij die vogeltjes uit de nestjes haalde, maar dat was gelukkig niet zo. „Om op zulke jonge vogeltjes te letten, dat ze niet verongelukken; als ik er soms weer een vind, zal ik het bg u brengen", zei hij en hij haalde de achterkant van zijn hand langs z'n neur. Dat deed hij telkens als hg iets heel prettig vond. Ik liet Henk in mijn tuintje, verzorgde het vogeltje, gaf mijn vriendje een sinaasappel en vroeg hem: „Weet je, dat er nóg een maand is, waarin één bepaalde dag aan de dieren is gewijd: de Werelddierendag op 4 October?" Neen, dat wist hg niet. En vele kinderen weten het nóg niet. Daar om zal ik het hier nog maar eens heel kort vertellen. Zoals we heben een Volkenbondsdag en een Wapenstilstandsdag en een Moederdag, zo hebben we ook de laatste negen jaren een Dierendag, als een dag van bezinning gewijd aan de dieren. Natuurlijk moet je elke dag aan de dieren denken en goed voor ze zijn, maar 4 October is een heel bizondere dag, die nu eens hele maal apart voor dieren is bestemd. En dan moeten wij, mensen eens extra nadenken over het leed der dieren en hoe je dat verzachten of misschien verhelpen kunt. Die arme zwerfpoesen, die geen thuis heb ben en vaak honger en dorst lijden; die vo geltjes, die in de winter kou en honger heb ben; en ook die andere vogeltjes, die in kleine kooitjes levenslang gevangen zitten; die stakkers van honden, die geen goeden o£ hele maal geen baas hebben, en die ih weer en wind buiten zijn; die arme trek- en ketting honden; die afgesjouwde paarden, die zo ma ger zijn en zo zielig kunnen kijken... Ach, ach! wat een leed! Gelukkig zijn er heel veel dieren, die het goed hebben, maar d'r zijn er ook een massa, die het slecht, heel slecht hebben. En ze zijn zo afhankelijk van den mens! Voor die stakkers hebben we dus een Die rendag, waarop we dan meestal ook een aparte goede daad voor de dieren doen. Toen ik dat aan Henk verteld had, vroeg hg: „kan ik nog wat voor u doen?" Hij be doelde natuurlijk voor Dierenbescherming. En weet je wat ik toen gezegd heb? In je eigen omgeving voor alle dieren goed zijn, als je eigen kameraden, en overal waar je dierenleed ziet dadelijk zélf zoveel mogelijk helpen of hulp vragen, bijvoorbeeld aan je ouders, je onderwijzer, of desnoods de politie. Zó ben je een voorbeeld voor anderen. Henk is vanaf dat ogenbliek helemaal die renvriend geworden. Hij begreep, dat je het hele jaar en altgd niet alleen voor de mensen, maar ook voor de dieren goed moet zgn. En ik weet zeker, dat jullie dat nu óók wil len zjjn! Denk eens aan de boeren, wanneer zij zien, dat op een zomerdag plotseling een hevige on weersbui komt opzetten, gepaard aan zwaren hagelslag, waardoor de gehèele oogst die op het land staat, in een paar minuten totaal vernield is. Wat doen de boeren dan? Gaan zij bij de pakken neerzitten? Weineen, zij maaien den verloren oogst weg, ploegen het land om en beginnen opnieuw met zaaien in de hoop, dat er van de tweede oogst nog iets terecht zal komen. Dus... tanden op elkaar! Zwakheid is laf heid, en een lafaard verdient alleen maar verachting. En het is een oeroude waarheid dat men juist door de tegenslagen de fouten het best leert kennen en men daardoor het juiste inzicht krijgt hoe deze moeten worden verbeterd. Dus. Werken en streven! En wat wij van daag niet bereiken, dat lukt ons morgen misschien,, als wij moedig zijn en steeds door- Werken. En als men werkt kunnen de fouten na tuurlijk niet uitblijven, want een ieder die werkt maakt fouten, alleen moeten wij onze houding daartegenover bepalen en ons niet terneer laten drukken. Wie dat doet,, is ver loren. Wie verder werkt, zal zegevieren. En daarom nog eens: denkt er altijd aan en vergeet nimmer: Tanden op elkaar en door zetten! Hoe kleine zus zo vuil kwam. Door Violette Carr. De grote schoonmaak was in volle gang, en moeder had het zo druk, dat zij er niet altijd op kon letten wat kleine zus deed. Zusje was pas drie jaar, maar erg bij de hand, en ze probeerde dapper mee te helpen. Met een schoon wit doekje liep zij langs het hout werk en steeds pratende nam zij stof af. Of zij antwoord kreeg of niet, zij praatte door. Toen de huiskamer aan de beurt kwam, werd de kachel van zjjn plaats gehaald, terwjjl de schoorsteenveger kwam om de schoorstenen te vegen. De schoorsteenvegers kwamen met hun tweeën, één van hen ging het dak op, terwijl de andere een zak onder het schoor steengat hield, en het roet opving, tenminste voor zover dat mogelijk was. Kleine Zus, die altijd overal met haar neus bij was, keek vol spanning naar hetgeen de schoorsteenveger in de kamer deed. De man op het dak riep: „ahoi!" door de schoorsteen, terwijl de man in de kamer wachtte totdat hij dit gehoord had, dan „ahoi!" terug riep en vlug de zak onder het schoorsteengat hield. Kleine Zus vergat helemaal stof af te nemen, en toen de man uit de huiskamer naar de an dere kamer ging, omdat ook daar de schoor steen moest worden geveegd, kroop zjj vlak onder het schoorsteengat, en riep ook heel hard „ahoi!" „ahoi!" Ze had natuurlijk geen zak maar hield haar witte stofdoekje onder het schoorsteengat. Hoewel de schoorsteenveger zelf antwoord gekregen had, begreep zij er niets van dat zij niets hoorde. Zij liet de stofdoek zakken en riep weer naar boven „ahoi!" ,,aho'!i' maar kreeg weer geen antwoord. Zjj werd een beetje kwaad op den schoorsteenveger, en kroop bij de schoorsteen vandaan. Zij had er helemaal geen erg in gehad, dat er naast de zak nog een heleboel roet op de grond was gevallen, en dat zjj daar ingekro pen was. Haar kousjes, beentjes, haar han den en schort waren bijna even vuil als van den schoorsteenveger, maar nog steeds be merkte zjj het niet. Zij liep nu naar de andere kamer, waar de schoorsveger nog druk bezig was, ging naar hem toe, en zei: „Meneer Ahoi, waarom roept die andere meneer Ahoi niets tegen mij terug?" De schoorsteenveger, die juist klaar was, legde zijn zak met roet naast zich neer, boog zich naar het kleine zusje over, en zei: „Die meneer boven zal je niet hebben gehoord. Willen wjj samen nog eens roepen?" En tege lijk klonk de diepe stem van den schoorsteen veger met het lichte stemmetje van kleine zus „ahoi!" Maar er kwam geen antwoord, want de schoorsteenveger was al naar bene den geklommen. De man in de kamer zei tot kleine zus: „Mag jij wel zo in het roet krui pen van je moeder? Kijk je schort en je handjes eens, je 'bent helemaal zwart. Opeens, bemerkte Zusje dat zij vol roet zat. Haar lipje begon te trillen en even later snikte zij zoo verdrietig, dat moeder dacht dat haar iets overkomen was. Moeder liep vlug naar haar toe, maar toen zij haar zwarte kleintje zo zag zitten, moest zij har telijk lachen. Van de weeromstuit lachte kleine Zus mee, moeder waste haar vlug schoon, en gaf haar een dikke zoen. Joop en Jop, dat waren vrinden van hun prilste jeugd af aan! waar Joop was, was Jop te vinden, ook toen Joop naar school moest gaan: 't baasje brengen, 't baasje halen, nimmer liet Jop Joop alleen, en zg stoeiden en ravotten dikwijls door het dolle heen! Toen Joop werd een grote jongen, Hij was bijna veertien jaar, was Jop oud en stijf geworden, en dat past niet bij elkaar...; zó dacht onze Joop tenminste, want toen Oom bracht foxje Tom, keek Joop naar zgn oude makker, nou ja! bijna niet meer om.^ Doch dat is niet zo gebleven, Joop werd ziek en moest naar bed, hoge koorts en zware hoofdpijn, d' oude Jop, hij merkte het! met zgn stramme, zwakke poten, klom hij vaak de trappen op, om te snuff'len aan de deurkier met zgn lieve, grijze kop... Op een keer was Joop klaar wakker, hij was heerlijk zonder pijn! Moeder zei, dat Jop zo trouw was en maar bij hem wilde zgn! maar dat Tom was bij de buren, want hij blafte veel te schel, en dat hij het naar z'n zin had..* Tom geloofde het dus wel! „Mag Jop even bij mij komen?" vroeg Joop toen, (hij kreeg een kleur), Moeder ging Jop aanstonds halen, Joop keek al naar de deur.., **4 déér wès Jop! wat een ontmoeting! Moeder liet ze maar alleen... Joop werd helemaal weer beter! en Jop werd weer nummer één! (op te lossen en in te zenden vóór Woens dagmorgen 9 uur). Men vindt mij in bossen en lanen, onthooft men mij, dan ben ik familie van U. n. Mijn eerste deel is een vrouwennaam, die veel gebruikt wordt; mgn tweede is een kleedingstuk; mijn derde is een jongensnaam en mijn geheel is een land in het Noorden van Afrika. ra. Eenmaal r en eenmaal g, Eenmaal m en eenmaal u, Eenmaal 1 en eenmaal b, En dan nog eenmaal i, 'k Hoop dat bij, mijn beste vriend, Daarmee het gevraagde vindt. Vóór den aanvang van den ballon wedstrijd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 16