Voor de val van het
Eskoriaal
Eenzame
zeeën
Xaver bemoeit er zich mee***
„Dat gaat over
een jaar niet meer
Waar schepen ongemerkt
vergaan
KORT VERHAAL.
„Er gebeurt niets van!" Xaver Hoefsmid
staat recht voor de rijke boerin, die als
een stuk marmer op haar stoel zit. Daar
na draait hij zich om en verlaat het huis.
Ziezoo hij had het haar gezegd, zij wist
het dus: haar dochter moest zijn zoon niet
toelonken. Als een rijk meisje een jongen
op een dergelijke manier aankijkt, slaat
het hem naar zijn hoofd en dat maakt hem
hoogvaardig, zoodat hij het eenvoudige
meisje, dat niets heeft en dat voor hem be
stemd is, niet wil trouwen.
De rijke boerin zit paf en kijkt hem na.
Daarna staat zij op, pakt met haar groote
handen een vaas van de tafel en slingert
deze tegen de deur, waardoor Hoefsmid
juist verdwenen is. Zoo, dat lucht op. Zoo'n
niksnutter, zoo'n arm boertje komt hier
en houdt haar voor, dat zij haar dochter
zal verbieden zijn zoon aan te kijken! Wat
zeg je daarvan! Zijn zoon! Die heeft na
tuurlijk niets anders dan zijn knappe ge
zicht en misschien zijn goede figuur. Dat
weet zij echter niet precies, want wie kijkt
er nu naar die dorpsjongens!
„Laat Keetje dadelijk hier komen!" roept
zij door het raam naar een van de knechts
die juist over den deel loopt. Deze loopt
naar het veld en roept het meisje.
Keetje stapt de kamer binnen, blond,
knap, mollig.
Eerst krijgt zij twee flinke klappen om
de ooren en daarna de verklaring waaraan
zij deze verdiend heeft.
DE GEHEIMEN
.VAN HET ESKORIAAL.
„Wat gebeurt er met het Eskoriaal? Zal
het het lot van zoovele historische plekken
van Spanje deel en, zal het evenzoo in vlam
men opgaan, zullen zijn onschatbare kost
baarheden geroofd en vernield worden?" De
ze vragen worden door ieder gesteld, die me
delijden met het ongelukkige land heeft, in
het bijzonder door hen, die het Eskoriaal ge
zien hebben.
Het was een mooie voorjaarsdag, toen ik
na een lange reis de trein verliet, om het
achtste wereldwonder, zooals Spanje het Es
koriaal gaarne noemt, te leeren kennen.
Maar allereerst rust ik uit op een aardig
plekje, hoog gelegen boven een kloof van de
Siërra Guadarama, waarvan de toppen nog
met sneeuw bedekt zijn. Om ons heen staat
alles in volle bloei; zoo zijn de aardige tui
nen van de villa's en de verzorgde plantsoe
nen van de hotels die, wanneer de zomersche
zon Madrid met zijn gloed betoovert, de wel
gestelde bewoners van Madrid tot de herfst
toe herbergen. Blijmoedige drukte heerscht
op de mooie wegen, ezels met belletjes trek
ken sierlijke wagentjes fruit, groente en
yleesch; gebruinde verkoopers laten hun
stem weerklinken; men ziet priesters en
monniken in zwarte en witte pijen, op mooie
paarden eenige ruiters, op de stoffige ver
keersweg naar Madrid elegante auto's.
de doodenstraat.
Dezelfde verkeersweg Is het, waarop een
mooi versierde lijkwagen reed, met het stof
felijk overschot van de ouders en familiele
den van Philips II, die in het Eskoriaal be
graven werden. Prachtige doodkisten, met
blinkende kroonen op de brocaatmantel, bor
gen hun aardsch omhulsel. Hertogen en ker
kelijke vorsten, kapelanen en pages, edellie
den en gardisten begeleidden hen, de kerk
klokken luidden, de menigte knielde neder,
doodenmissen werden gelezen. Philips II ver
wachtte de zijnen aan het hoofd van een
aantal monniken, die gewijde kaarsen droe
gen. Daar joegen de stormwinden door het
dal, rukten de mantel van de kist van Ka
rei V af, bliezen de keizerskroon weg en
verscheurden de keizerlijke vlag met den
trotsch§n adelaar,
het Slot
MET DE 12000 DEUREN.
Hoe woest ls dit dal, waarin zich machtig
en somber het Eskoriaal verheft, meer lij
kend op een kazerne, dan op een kerk, een
klooster of een slot. En toch omsluit het
dat alles, voorts groote terrassen en omhein
de tuinen, en nog veel meer.
Van zijn onmetelijke grootte kan men zich
een voorstelling maken, wanneer men weet,
dat het 206 M. lang en 161 M. breed is, en
dat het 12000 deuren heeft. En wanneer wij
wandelen door zijn ontelbare gangen en za
len, over zijn kleine vierhoekige binnen
plaatsjes, die steeds door dezelfde grijze
muren omgeven zijn, wanneer wij de trap
pen met wel 100 treden opklimmen, en voor
al wanneer wij in de door geen enkele licht
straal beschenen, nauwelijks zes voet in het
vierkant metende slaap- en sterfkamer van
den machtigsten monarch van de wereld
verblijven, dan begrijpen wij het woord van
dien reiziger, die beweerde, dat een mensch,
die ooit in het Eskoriaal geweest is, nooit
geheel ongelukkig kan zijn bij de gedachte,
dat hij niet meer achter die steenen muur
is.
GOUD EN MARMER.
De machtigste indruk maakt de kerk, de
meest stemmige het pantheon, dat er onder
ligt. De vroegmis had juist plaats, toen ik
de dom binnentrad. Orgelklanken weerklon
ken door de ontzaglijke ruimte, een onzicht
baar koor liet plechtige muziek hooren.
Priesters in vergulde gewaden knielden
voor het hoogaltaar en in beweging zijnde
wierrookkaarsjes van de koorknapen be
zwangerden de kerk met een heerlijke geur.
Dit alles was geschikt om een diepe indruk
te maken, maar de historische impressies
verdrongen de religieuse en de indruk van
het bouwwerk bleef slechts die pakkeod en
overweldigend is. In de stijl van de St. Pie
terskerk welft zich onmetelijk hoog de koe
pel; door de zijvensters daarvan valt het
licht binnen; het zijn reusachtige graniet-
blokken, waarvan deze naakte pilaren en ge
welven gemaakt zijn. De oneindige rijkdom,
waarover het Eskoriaal beschikt, is in zijn
vijftig altaarkapellen, in zijn-sacristiën, zijn
kapitool en bibliotheek opgeborgen.
Daar bevinden zich goud en ander edel
metaal, waar men ook kijkt, juweelen en
prachtige borduursels, houtsnijwerken van
wonderbaarlijke schoonheid, schilderijen van
Rafaël, Leonardo da Vinei en Rubens, kost
bare oude reliquiën en geschriften van mon
niken kortom, al de pronk, al de macht
van de kerk onder Philips II wordt ons ge
toond, onder Philips, die, omgeven door deze
praal en deze macht, hier een leven als een
monnik leidde.
DE KAMER VAN EEN KONING
IN MONNIKSPIJ.
Ja, als een monnik, het gezicht naar de
hemel gericht, de psalmen meezingend, hier
op deze houten stoel bij het hoogaltaar, de
handen vroom gevouwen. Nergens zal ons
dit duidelijker zijn dan in zijn woonkamers.
Drie van deze zijn nog in dezelfde toestand
als voor-heen: een ontvangkamer met kleine
vensters, de muren tot ongeveer een meter
hoogte met blauwe tegels bedekt, de rest wit
geverfd. De grond bestond uit gewone roode
baksteenen, eenige leeren stoelen en een paar
vergeelde heiligenbeelden. Hiernaast zijn
werkkamer, een donker vertrek, waar het
licht slechts binnenkomen kan, wanneer de
deuren van de ontvangkamer geopend zijn.
Hiernaast een tochtige slaapkamer, waar het
licht heelemaal niet binnenkomen kan.
Het bed van den koning, waarin hij ook
gestorven is, is precies even lang als de
muur van zijn slaapkamer, en in dit bed kon
hij, wanneer hij een houten raam opende,
het hoogaltaar van de kerk zien en de dienst
bijwonen. In dit donkere kamertje leefde,
leed en stierf dus Philips, de grootste heer-
scher van de geheele wereld.
Op den bergweg
Hard huilend staat Keetje voor haar
moeder en zweert snikkend dat zij nog
nooit naar den zoon van Xaver gekeken
heeft, zij kon toch rijke jongens genoeg
krijgen en de twee klappen waren heele
maal onverdiend. Zij huilde hartverscheu-
>end. Het moederhart van de boerin werd
een beetje weeker.
„Nou, nou!" zei ze kalmeerend, „een
paar klappen maken niets uit! Ga maar
weer aan het werk!
Snikkend gaat Keetje weer naar het
veld, haar geweten is heelemaal zuiver, dat
wil zeggen, zij heeft naar Balder Hoefijzer
niet meer gelonkt dan naar de andere jon
gens van het dorp. Enzij kijkt graag
naar de jongens.
De rijke boerin kan de beleediging haar
door Hcfefsmid aangedaan niet vergeten.
Zoo'n opschepper, die komt hier opspelen!
Is zijn zoon soms te goed voor haar doch
ter? Het hindert haar erg en dien dag
blijft zij dikwijls taan en murmelt tegen
zichzelf. Het is een schandaal, dat hij dat
heeft durven doen!"
Dan laat zij Toon komen, om Inlichtin
gen in te winnen. Toon is iemand, die ie
dereen in het dorp kent, een sluwe kerel
die als een slang overal heenkruipt en
voor geld zwijgt als het graf.
„Wat voor iemand is die Balder Hoef
smid?" wil zij weten.
„Een jongen als alle andere Jongens.
Niet braver en niet slechter. Trouwens iets
slechts heb ik nooit van hem gehoord."
„Is hij al verloofd?"
„Daar is niets van bekend."
„Weet je zeker, dat hij niet drinkt?"
„Dat weet ik zeker."
De rijke boerin zit en zwijgt.
„Nog iets?" vraagt Toon.
Zij wenkt met haar hand. „Neen, alleen
dat je je mond houdt."
„Voor vijf shilling kunt U op mij re
kenen", zegt hij koud.
Zij telt vier shilling voor hem op de ta
fel neer. „Dat is genoeg." zegt zij met
groote beslistheid. Hij steekt het geld bij
zich en gaat.
Ook Keetje kan de geschiedenis met Bal
der niet uit haar hoofd zetten. Hoe komt
haar moeder er bij om haar precies voor
dezen jongen twee klappen te geven? Den
volgenden Zondag kijkt zij, terwille van
deze klappen hem eens wat beter aan en
zij moet zichzelf bekennen dat hij eigen
lijk die klappen wel waard is. En ook
Balder schijnt zijn oogen niet van haar te
kunnen afhouden. Zooals het gaat] twee
dagen later ontmoeten de twee jonge men-
schen elkander voor het eerst. Zij fluiste
ren met elkaar en hij streelt haar steeds de
hand.
De boerin kan echter midden onder haar
werk, dat zij als flinke en hoogst energieke
weduwe heeft om haar boerderij te bestu
ren, steeds niet vergeten, wat Xaver tegen
haar gezegd heeft. Er verloopen een paar
weken. Ondertusschen ontmoeten Keetje
en Balder elkaar in verborgen hoekjes en
zijn hevig verliefd geworden.
Op zekeren dag zegt de Boerin tegen
haar dochter: „Ik wil dat je trouwt. Weet
je iemand die je graag mag?"
„Neen ik ken niemand", liegt het
meisje angstig.
„Ik wel", zegt haar moeder. „Baldep
Hoefsmid! Ik heb inlichtingen gekregen,
hij is fatsoenlijk. Ik hoef hem den volgen
den Zondag alleen maar even te zien, dan
gaat de rest van zelf." Innerlijk straalt
de rijke boerin. Zoo, Xaver Hoefsmid, nu
zal ik je eens laten zien, dat 'jouw zoon
te krijgen is voor een rijke boeren dochter"
Keetje weet zich geen raad, zij vermoedt,
dat haar moeder alles ontdekt heeft en
alleen zoo praat, opdat zij zich zal ver
raden.
„Ik weet niet, of ik hem wel aardig vind"
lispelt zij.
De moeder zet haar handen in de zij en
zegt; „Dat komt wel."
Den volgenden Zondag komt Keetje
stralend thuis, zoo dat zij haar geluk niet
verbergen kan.
„En?" ontvangt haar moeder haar.
„Ik vind hem aardig", zegt Keetje met
een hoogroode kleur.
Nog diezelfde week heeft de verloving
op de boerderij plaats. De rijke boerin
troont aan den bovenkant van de tafel en
kijkt van tijd tot tijd de verschrompelde
vrouw van Xaver triomfantelijk aan. Ook
Xaver zit bescheiden op zijn stoel, rookt
zijn pijpje en is stil vergenoegd. Dat was
een goede zet van hem, toendertijd, om
naar de boerin te gaan en te zeggen, dat
hij niet wilde, dat haar dochter tegen zijn
Balder knipoogde. Want dat Balder dit
rijke en knappe meisje dat hij reeds
lang voor zijn zoon bestemd had langs
den gewonen weg nooit had gekregen, en
dat de rijke boerin, slechts langs omwegen
hiervoor te vinden was, dat hij altijd ge
weten en daarom had hij dat zoo netjes
voor elkaar gekregen, hij Xaver Hoefsmid.
pen, deden zich nieuwe moeilijkheden voor.
Terwijl de Japanners zich dadelijk geheel
op de hoogte toonden van het belang der
onderneming, en zonder aarzelen de noo-
dige autorisatie gaven, verzetten de Chi-
neezen zich heftig tegen de uitvoering der
werken. Men moest hun tegenstand met
geweld overwinnen; slechts onder de be-
scherming der kanonnen van een eskader
konden de ingenieurs en manschappen ont
scheept worden en hun taak aanvangen.
Zij hadden niet alleen te kampen met de
kwaadwilligheid der bevolking, maar zich
ook te verdedigen tegen haar hebzucht. Ei
ken dag sneden de dieven weer stukken
van den kabel af, om er het koper van te
verkoopen, en eiken morgen moest men
opnieuw beginnen.
Voor de luchtlijn deden zich weer andere
moeilijkheden voor. Evenals thans nog bi/
den aanleg der spoorwegen, moest men de
door he gansche land verspreide „graven
der voorvaderen" ontzien en vermijden.
Nergens maakt een telegraaflijn dan ook
zoo vele en zoo grillige bochten als in Chi
na. En toen de lijn eenmaal aangelegd en
in werking was, had zij nog heel wat bru
tale aanvallen te verduren. Toch hebben
de Chineezen zich, om een eigenaardige re
den, vrij spoedig met den telegraaf ver
zoend. Zij zijn namelijk hartstochtelijke
liefhebbers van de loterij.' Te allen tijde, in
alle sted'en, worden loterijen gehouden. Een
groot aantal personeel houdt zich bezig met
het plaatsen der loten in de dorpen en ge
huchten, en na de trekking wordt de uit
slag door boden bekend gemaakt Dit laat
ste ging echter zeer langzaam en toen de
Chineezen begrepen, dat de uitvinding der
„vreemde duivels" hun in een paar uur de
tijdingen bracht, waarnaar zij anders we
ken lang moesten uitzien, kregen zij voor
die uitvinding een behoorlijk respect.
Deze weken zijn de gevaarlijkste voor den
zeeman. Hevige stormen teisteren de zeeën
en menig schip keert niet meer terug. Te
gen het geweld der golven weet de mensch
zich nog niet te beschermen. Zelfs zulke ge
vaarten als de Queen Mary hebben ernstig te
lijden, wanneer zij in stormen terechtkomen,
zooals die onlangs weer plaats vonden. Nu
hebben de zeelieden in tegenstelling met
eenige decennia geleden een groot voordeel:
zij zijn niet zoo onverbiddelijk van de wereld
afgesneden. Radio zorgt er voor, dat zij in
geval van nood de hulp kunnen inroepen
van andere schepen. De kans bestaat, dat
men hun dan tijdig te hulp snelt.
Hoe geheel anders was dat vroeger. Dan
kon de zeeman niet op hulp van anderen
hopen, dan kon hij geen S.O.S.-seinen uitzen
den en zijn nabestaanden verkeerden maan
denlang in het onzekere, totdat een ergens
ter wereld aangespoelde sloep, mast of
scheepsbalk de droeve zekerheid gaf.
Maar de radio kan op hooge zee alleen
maar van nut zijn, wanneer het schip zich
in de nabijheid van de drukke scheepslijnen
bevindt. In andere gevallen is het zeer pro
blematisch, dat het op tijd hulp ontvangt. En
dat ligt waarlijk niet aan het gebrek aan
hulpvaardigheid onder de zeelieden. De zzën
zijn zoo onmetelijk groot, dat men buiten de
drukbevaren routen dagenlang geen schip
ontmoet.
Het is in de laatste jaren mode geworden
om zijn vacantie door te brengen met het
maken van zeereisjes. De gelukkige, die
hiertoe in staat geweest is, zal opmerken,
dat hij in het Kanaal toch schepen zal ge
zien hebben en dat hij ook op de Noordzee
nooit last van eenzaamheid heeft gehad. Ja,
dat is best mogelijk. Maar men verlieze niet
uit het oog, dat deze streken uiterst druk
bevaren zijn en zeer klein zijn.
Er bestaan in het geheel niet voldoende
schepen om deze zoo over de Atlantische
Oceaan te verdeelen, dat althans voor eeni-
gen tijd de eenzaamheid op deze oceanen op
geheven zou kunnen worden. Wanneer men
alle schepen ter wereld op gelijke afstand
over de Atlantische Oceaan zou verdeelen,
dan zou men van geen schip af de uit de
pijp stijgende rook van de dichtstbijzijnde
stoomer kunnen zien. En hierbij gelieve men
te bedenken, dat de Atlantische Oceaan
geenszins de grootste zee is, die wij ken
nen.
Vrij veel kans om schepen te ontmoeten
heeft men, wanneer men Europa verlaat van
Rotterdam, Antwerpen, Cherbourg, Sout-
hampton en dergelijke uit, en wanneer men
dan de groote transatlantische routen volgt.
Natuurlijk bestaan er talrijke vertakkingen.
Benoorden deze route, die in Europa, op
50° graden Noorderbreedte begint en bij
Amerika uitkomt op ■40° wordt de zee een
zaam; hoe dichter men Groenland nadert, des
te geringer wordt de kans een schip aan te
treffen. Nog verlatener wordt de zee tus
schen de routen van Europa naar Panama en
van Europa naar Zuid-Amerika. Het gebied
hiertusschen heeft inderdaad de grootte van
een werelddeel. Zeer zelden varen er sche
pen tusschen Afrika en Zuid-Amerika, van
daar dat dit deel van de Oceaan tot de meest
verlaten streken van de wereld behoort.
Men kan nu wel nagaan hoe verlaten de
Groote Oceaan of de Poolzeeën zijn. Een
druk, regelmatig verkeer vindt men buiten
de genoemde routen slechts op enkele lij
nen. Zoo bijvoorbeeld langs Frankrijk en
Spanje, door de Middellandsche Zee, Roode
Zee naar Azië en Australië. Tusschen Bom-
bay, Calcutta en Colombo is de Indische
Oceaan ook druk bevaren. Maar het enorme
gebied tusschen Madagascar en Australië is
zeer arm aan scheepsverkeer.
De Stille Oceaan draagt zijn naam nog
steeds terecht. Benoorden de beide lijnen, die
van Tokio naar Seattle en San Francisco lei
den, is de zee troosteloozer dan de Sahara,
een waterwoestijn, waarin een stoomer alleen
in geval van nood komt. In het zuidelijke
deel van deze Oceaan vindt men duizenden
eilandjes, die misschien in tientallen jaren
een enkele keer aangedaan worden. Men
twijfelt er trouwens niet aan, dat hier nog
talrijke onbekende eilanden liggen. Tegen
woordig worden deze eilanden zeer belang
rijk. Men heeft hun namelijk noodig voor
steunpunten van het transoceanische lucht
verkeer. De Vereenigde Staten hebben reeds
op verscheidene eilandjes beslag gelegd. Men
heeft trouwens bijna geen begrip van de ont
zaggelijke hoeveelheid eilandjes, die in de
wereldzeeën aan te treffen zijn. Alleen al
Japan en de Philippijnen beschikken over
ruim 8000 eilandjes.
Juist in het zuidelijke deel van de Stille
Oceaan zijn er talrijke eilanden waarop geen
mensch woont. Schepen, die daar in nood
geraken, kunnen ondanks hun radio even
hulpeloos verzinken als in de tijd toen de
draadlooze nog niet bestond, het geval was.
HOE DE TELEGRAAF IN CHINA
WERD INGEVOERD.
Ongeveer 65 jaar geleden stoomden twee
schepen, de Cella en de Tordenskjold, uit
Europa om de eerste telegrafische verbin
ding tusschen Japan en China en later tus
schen Sjanghai en Hongkong tot stand te
brengen. De geheele lengte dier lijn zou
3.320 km. zijn. De taak bleek niet gemakke
lijk. Nauwelijks hadden de schepen de tro
pische zeeën bereikt, of de getah-pertja der
kabels begon te smelten; meer dan zes
maanden waren noodig om dit onheil te
herstellen. Toen eindelijk de ingenieurs ge
reed waren en materialen wilden ontsche-