Geestelijk Leven Kloo sterbalsem o/UJcer# Oud worden en jong blijven Italiaansche beschaving in Afrika Zaterdag 5 December 1936 Tweede blad door ASTOR VERLEDEN week was ik te Wester veld om een crematie bijte wonen. Dit is me reeds vele malen ge beurd. En altijd opnieuw kom ik pnder den indruk van de plechtigheid. Zooals gewoonlijk volgden wij, vrienden en vriendinnen van de overledene, de fami lie, welke onmiddellijk achter de met bloe men bedekte baar den gang naar de heu- iveltop maakte. Ik merkte op, dat met uit zondering van de kinderen der gestorven moeder, nagenoeg alle aanwezigen menschen waren van gevorderden leeftijd. Langzaam schreden wij voort over den kronkelenden weg. Om ons heen ontbladerde boomen. Het was een kille, trieste dag, waarop de zon zich schuil hield achter dichte nevelen. We zwegen. Waar dachten wij aan? Ik geloof niet ver van de waarheid te zijn, als ik beweer, dat ongetwijfeld van de meeste onzer het denken zich concentreerde op de overledene en op het feit van den dood zelf. Dat gaat immers onwillekeurig zoo. Een mensch moet wel uiterst ongevoelig en voor indrukken onvatbaar zijn, wanneer niet de plechtige uitvaart van een medemensen, dien hij gekend, geacht of lief gehad heeft, hem tot ernstig overpeinzen dwingt. Dan voelt hij, dat er iets uit zijn ieven ver dwijnt om nooit meer terug te keeren en even houdt hij zich bezig met vragen, waarom hij zich in het jachtende leven meestal niet bekommert. Ook ik, meeloopend in den stoet, heb ge dacht onder den directen invloed van de plechtigheid. Haar, die wij wegbrachten, heb ik meer dan veertig jaren gekend. Zij was de intieme vriendin van mijn vrouw sinds een halve eeuw en als zoodanig is zij ook binnengetreden in mijn leven. Op 63- jarigen leeftijd is zij, die reeds een tiental jaren weduwe was, gestorven. Zij is dus niet zeer oud geworden. Kalm en rustig is zij ingeslapen voor goed. Nog betrekkelijk kort geleden had mijn vrouw haar opge zocht. Maar waarom zou ik schrijven over haar. over haar karakter? Dit alles is voor de lezers onbelangrijk; zij weten immers niet eens waar ik het over heb. Ik hoop echter, dat er wel eenige belang stelling zal bestaan voor wat er in mij is omgegaan toen ik in Westerveld was. Mis schien zelfs is het mogelijk, dat er enkele lezers zullen zijn, die in wat ik ga schrij ven de vertolking vinden van gevoelens en gedachten, welke ook zij hebben gehad, wanneer zij een doode op zijn laatste reis Volgden. Ik geef u hier dus weer wat ik op den kor ten tocht van de ontvangzaal naar het cre matorium in mij heb voelen omgaan. Een korte tocht! Maar een mensch kan soms ont zaglijk snel denken! Wanneer zoo dacht ik allereerst zal men mij naar het crematorium brengen? En ik verdiepte mij in de vraag van den dood. Daar is een tijd geweest, waarin ik de dood iets pijnlijks vond. Die tijd is voorbij. Ik kan rustig denken aan het oogenblik dat aan mijn leven een einde wordt gemaakt. Dan is mijn werk afgeloopen en alle ban den worden verbroken. Als ik met vol be wustzijn zou sterven, geloof ik vol dank baarheid te kunnen heengaan. Het leven heeft mij, naast teleurstelling en leed, ont zaglijk veel goeds gegeven. Ik heb héél, héél veel liefde en kameraadschap onder vonden. Eén enkele gedachte zou mij mis schien kunnen hinderen: heb ik zelf wel genoeg gegeven? Ben ik voor mijn nabe staanden, voor mijn vrienden, voor mijn medemenschen geweest wat ik had kunnen en moeten zijn? Nu komt de dood. Ik kan niet meer goed maken wat ik tekoi-t. kwam. Ik kan het verzoenende woord niet meer spreken. Ik voel nu, nu in alle diepte, hoe dwaas het is dat menschen in het korte leven elkander zooveel verdriet kunnen .doen En dan: wat is toch eigenlijk de dood? Onherroepelijke vernietiging? Overgang tot een ander en hooger bestaan? Ik weet het niet. Ik wacht af zonder vrees. Waarom zou ik vreezen? Volkomen heb ik mij los gemaakt van de oude meening, dat er een hemel en een hel zou bestaan, een plaats ,van eeuwige vreugde en een oord van nim mer eindende kwelling. Misschien hebben zij gelijk, die beweren, dat de mensch ook na zijn dood blijft voortleven. Als dit zoo is, dan moet de ontwaking na het licha melijk sterven wel een zeer bijzondere open baring zijn. Dan kan ik mij dit nieuwe ,ven niet anders denken dan een vóórtgaand groeiproces. Heeft, wat men gewoonlijk de menschelijke ziel noemt, een bestaan, on afhankelijk van het stoffelijk lichaam, dan zal die ziel, indien zij onsterfelijk is, zich steeds verder ontwikkelen totdat hier waag ik een veronderstelling totdat zij in volkomen gelouterdheid één wordt met de wereldziel zélf. Zou deze gedachte niet wor den weergegeven in het bekende evangelie woord: zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien? Maar nog eens: ik weet het niet. Ik tast !n het duister. Ik wacht af en beef niet als ik aan den dood denk. Maar er is iets anders dat ik wèl weet, 'dat ik weet met sterke, innerlijke zekerheid ik leef nog en ik heb te leven met volle in tensiteit. En zoo kwam ik stap voor stap voort- Schrijdend op den weg naar het cremato rium plotseling tot denken over „oud wor den en jong blijven." Voor mij liep de jongste broeder van de overledene. Ik had hem in geen dertig jaar gezien. Hoe vervallen zag hij er uit! Ik gin^ narekenen hoe oud hij kon zijn. Hoogstens zestig jaar. En ik? De menschen, die mij zien, zullen óók zeggen: dat is een oude man, Een oude man, een grijsaard! Wat klinken mij die woorden vreemd in de ooren. En toch is het zoo. Ieder oogenblik kan de dood mij roepen. Wat is dat toch: oud worden? Oud worden dat is langzaam vervallen, gestadig minder sterk worden. Ons uithou dingsvermogen wordt minder. Onze organen werken niet meer zoo vlot. De aderen ver kalken en het bloed stroomt niet meer zoo vlug. Wij moeten onzen tred verlangzamen. Wij worden vatbaarder voor temperatuur verschillen. Allerlei kwaaltjes komen te voor schijn. Het zijn van die kleine waarschuwin gen die wij ontvangen om de tol aan de natuur te betalen. Later komen de aandoe ningen en dan eindelijk het dwangbevel! In naam des Konings! Zijne onverbiddelijke majesteit De Dood roept u. Daar zijn menschen, die vechten tegen het oud worden. Het is een typisch verschijnsel in het bijzonder bij vrouwen. (Ik hoop dat de lezeressen niet boos op mij zullen worden als ik dit zeg.) Zij kunnen het zoo moeilijk verdragen, dat zij verliezen aan charme, dat hun uiterlijk achteruit gaat, hun bevallige lij nen een minder aantrekkelijken vorm ver krijgen. En zij maken gebruik van schoon heidsmiddelen om het oud worden te mer- keeren. En toch kan een oude vrouw zoo buiten gewoon aantrekkelijk zijn! Is een lieve grootmoeder niet iets koste lijks? Hoe herinner ik mij nog mijn groot moeder van moederszijde. Nog zie ik haar oud gezicht voor mij. Het voorhoofd zwaar gerimpeld, de mond volkomen tandeloos, want kunstgebitten waren ik schrijf voor vijftig jaar terug! nog zeldzaam. Welk een hartelijkheid gaf zij aan haar kleinkinderen en welk een sfeer van begrijpende liefde was er om haar heen. In alles wat het klein kind betrof, stelde zij belang. En was er niet altijd een kleine versnapering? En was er niet het vriendelijk-ernstige woord, als zach te vermaning bedoeld en daarom ook zoo diep indringend in ons jong gemoed? Nooit vergeet ik de uren, welke ik bij haar doorbracht en dankbaar blijf ik denken aan de sfeer waarin ik leefde, als ik want dit was een vaste gewoonte naast haór zat. Zij in een groote, ouderwetsche voltaire, ik op een gewone stoel. Nog weet ik hoe prach tig zij uit den bijbel kon vertellen en welk een diepen indruk dit op mij maakte. Oude vrouwen kunnen zoo mooi zijn, om dat zooveel wijsheid en liefde van hen uit straalt. Want zelfs het rimpeligste gelaat kan bekoorlijk worden als uit de oogen iets licht van innerlijke, in moeitevol leven ver overde schoonheid. Deze schoonheid is oneindig meer waard dan die, welke men met lippenstift en poe der en crème en wenkbrauwvervorming poogt te verwerven. Ook mannen kunnen oud worden, maar zij worden anders oud dan vrouwen. In den regel gaat, de aftakeling bij den man minder vlug. Uiterlijk blijft hij langer jong. En slechts zelden gebeurt het dat wij bij hen dat aantrekkelijke zien komen, dat zoo vele vrou wen op hoogen leeftijd kenmerkt. Maar als wij niet jong sterven, worden wij allen oud en voelen ons zwakker worden. Ons organisme kan geen weerstand bieden tegen de eeuwige wet van worden en ver gaan. Stap voor stap gaan wij den onder gang, den dood tegemoet en eens komt de tijd dat men staat aan ons sterfbed. En dan? Gij herinnert u nog wel wat ik schreef in het artikel „wat mijn klok mij leerde". Ik bepaal mij daarom nu slechts tot het oud worden, waartegen geen remedie bestaat. Daarom hebben wij in het oud worden te berusten en vooral niet te vergeten, dat elke leeftijd niet alleen zijn bezwaren, maar ook zijn aantrekkelijkheden heeft. Ik zou deze vergelijking willen maken. Ons leven is als het leven van één dag. Heerlijk is de morgenstond, als een gouden bol rijst de zon omhoog en alles in de natuur schijnt in frischheid te ontwaken. Prachtig is de middag als diezelfde zon het zenith heeft bereikt en volop licht en warmte uit straalt naar de aarde; de bloemen ontplooien zich wijd; de vruchten rijpen; één feest van kleurrijk leven. Maar mooi is ook de avond, wanneer bloedrood de zon schijnt onder te duiken in den verren wereldoceaan; een zoe te rust schijnt neer te zweven naar omlaag; alles ademt vrede; de dagtaak voor den mensch is afgeloopen; het gedierte des velds legt zich te rusten neer; in den boomtop zingt een vogel zijn laatste lied vóór hij sla pen gaat. Hebt gij wel eens opgemerkt, hoe betooverend een avond kan zijn in het Hol- landsche polderlandschap? En hebt gij die zalige avondstemming wel eens als een hui vering van geluk doorleefd? Welnu, is ons leven niet aan zulk een dag gelijk? Morgen, middag, avond. Wording, vol groeidheid, neergang! De drie tijdperken van ons leven. En ieder tijdperk stelt ons zijn eischen, schenkt ons zijn leed en zijn vreug de. Mogelijk zijn er die zich afvragen, waar- «om ik als titel voor mijn overdenking gaf: oud worden en jong b 1 ij v e n. Ik zal u dit verklaren. Want wij kunnen oud zijn en jong tegelijk. En een der groote geheimen van het leven is juist dit te be reiken. Ons lichaam wordt oud, daar kunnen wij niets aan doen, maar onze geest kan jong blijven. En dat is het voornaamste. Dan spreken wij van frissche oude men schen. Ik heb eens in Amsterdam een kleine gedachtenisrede gehouden voor een man, die op 72-jarigen leeftijd was gestorven. Toen be gon ik mijn toespraak met deze woorden: de man, dien wij thans gedenken is jong ge storven. En ik wees er op dat hij tot zijn einde toe geleefd had met volle belangstel ling in de groote vragen des levens en nooit was gekomen tot het punt, waarop hij meen de dat verder denken en zoeken overbodig was geworden. Zijn zoekende, naar inzicht en waarheid dorstende geest was werkzaam ge bleven.. Deze man heeft het middel om jong te blijven gekend en toegepast. Een Duitsch geleerde, professor Schleier- macher, die in de vorige eeuw onder de be roemde vertegenwoordigers der wetenschap gerekend werd, heeft eens de koene woorden gebruikt: ik zweer mij zelf een eeuwige jeugd! Lezers, laten wij zijn woorden tot de onze maken. Wij moeten geestelijk niet oud wil len worden! En waar een wil, een ern stige, vaste wil aanwezig is, daar is ook een weg! Die weg is niet moeilijk te vinden. Wij moeten in aanraking blijven met alle uitin gen van het leven in den tijd, dien wij mee T do Als Ge rheumatische pijn in de schouders hebt, laat Uw vrouw U dan eens wrijven met Akker's Kloosterbalsem dat hèlptl Uw Groótmdé^èr Venda Jé vanautfa zoo beroemde en beproefde Akker'» Kloosterbalsem reeds als hef meesl betrouwbare middel, dat irv geen enkel huisgezin^ mag. ontbreken, 'i Wa! goed ia, blijft goed en dagelijks nog bewijst Akker's Kloosterbalserr^ onschatbare diensten als wondmid del, als drijfmiddel èn huidmiddel: Zorg er voor altijd een pot Klooster», balsem in huis te hebben, die komi elk oogenblik van pas. Niet voor niets noemt men Akker's Kloosterbalserr^ vanouds: „de koning der balsems"* Als Ge U *oó gebrand hebt dat de vellen erbij hangen, of dat er blarèn onsiaan zoo rrgot als een rijksdaalder, loe er dan Kloosterbalsem op, dat_hèlptl. Als Ge Uw voet verstuikt; doordat Ge zijt uitgegleden» doe er dan Kloosterbalsem op» dat hèlptf Als die kwajongen" weeT aan 't stoeien is geweest en thuis komt vol schrammen en builen, doe er dan Kloosterbalsem op, dat hèlptl Als Ge niet overeind kunt komen, door die venijnige steken van 't spit in Uw ru<# doe er dan Klooslerbalsem op. xli dat hèlptb Als Uw handen ge sprongen en vol kloven zijn, zoodat 't bloed eruit loopt, of als Uw huid I weer schraal wordt, doe er dan waf Kloosterbalsem op, dat hèlptl Als Ge door Uw beroep In weer en wind moet loopen en daardoor wintervoeten ai<* krijgt, doe er dan eens wal/TT^fe AkkerV Kloosterbalsem op, dat hèlpri r *Als de oude dag U parten /f speelt, en de spieren niet meer willen zooals. Gij dat wenscht, doe er dan eens wat Akker's Kloosterbalsem op, dat hèlptl reTdoS^s'Tflrï'^ttenvanóJ/rc^l^^h^e^^Ts^^H^^roote^o^To^yoordeeligerl^Xgrkrijgbaar hij Apoihek.em.en Drogisten^ doorleven. Nooit denken dat wij klaar zijn met onzen geestelijken groei. Belangstelling hebben voor de vraagstuk ken, welke de tijd stelt. Ons verdiepen in goede lectuur. Kennis nemen van afwijkende meeningen. Wij kennen allen het verschijnsel, dat een lichaamsdeel, waarvan weinig of geen gebruik wordt gemaakt, dat dus niet ge oefend wordt, noodwendig minder sterk en dus minder bruikbaar wordt. Wij kunnen b.v. veel meer met onze rechterhand doen, dan met de linker om de eenvoudige reden, dat wij de laatste veel meer ongebruikt la ten. Probeert eens met de linkerhand te schrijven. Het is nagenoeg onmogelijk. Spieren, die niet gebruikt worden, ver slappen, worden ten laatste waardeloos. Zoo kan de smaakzin, de reukzin, het ge zicht en het gehoor door oefening verfijnd worden, maar eveneens bij verwaarloozing ontaarden. Zoo is het ook met den menschelijken geest. Hij moet geoefend worden door bezig heid; gebeurt dit niet, dan gaat hij achter uit en kan tenslotte geheel uitdooven. En wat is een mensch met een uitgedoof- den geest? Wij ontmoeten ze wel eens van die zalige oude menschjes, die nergens meer belang stelling voor hebben. Ze zijn al lang dood voor ze lichamelijk sterven. Neen, erger nog, wij ontmoeten ook wel jonge menschen, wier geest stokoud is, Ze zitten van hun jeugd af in een bepaalde opvatting vast een godsdienstige, een zede lijke, een maatschappelijke en zij komen er nooit van los. Omdat zij niet durven denken. Want denken dat is de onontbeerlijke oefening voor den geest. En dit denken wordt in hooge mate geprikkeld door de aanraking met afwijkende meeningen van anderen. Daarom is het zoo noodig dat wij ons niet bepalen tot eenzijdige lectuur en dat wij ook eens luisteren naar andersdenkenden. Bij velen bestaat een instinctieve vrees daar voor. Zij zijn bang hun eigen meening of zelfs hun gansche levensopvatting te moe ten hèrzien en daar deinzen zij voor terug. Hun geest verlangt rust. Maar zij vergeten de waarheid van 't oude gezegde: rust roest. Wilt gij jong blijven óók bij het ouder worden van uw lichaam? Jong en frisch? Werpt u dan in het volle leven. Gebruikt uwe hersenen om de vraagstukken te over denken. die overal om u heen oprijzen. En weest vooral niet bang om iets te moeten prijsgeven, wat gij meent niet te kunnen missen. Want weet dat verlies van wat niet meer voor uw denken kan worden gerechtvaardigd, beteekent winst voor uw geest. Uw geest immers vraagt en roept om waarheid en licht, om klaarheid en in zicht. Uw geest vraagt om voedsel, opdat in en door uw geest de menschelijke persoonlijk heid zich ten volle zal kunnen ontplooien. Uw lichaam gaat te gronde, wanneer gij het niet voedt. Zoudt gij denken dat het anders is met uw geest? Er is slechts dit onderscheid: ondanks goede voeding wordt het lichaam oud. maar met goede voeding blijft de geest jong. En dus is de moraal van dit artikel saam te vatten in deze woorden: streven wij er naar om jonge oude menschen te worden. ASTOR. DEN HELDER Bewonderingswaardiga vrestaties Groeistuipen echter niet te vermij den. Onze V. P. B.correspondent schrijft uit Addis Abeba. In de plaats van de gigantische oorlogs machine van den duce treedt nu zoo lang zamerhand de al even machtige en belang rijke vredesmachine, wier taak het is, een sinds tweeduizend jaren vredig sluimerende natie in een modern Abessijnsch inperium met alle zegeningen der cultuur van de twinstigste eeuw te veranderen. Het is een geweldige taak, die de Italia nen op zich genomen hebben! Herstel van het in den oorlog vernietigde bezit, Koloni satie der uitgestrekte hoogvlakten, recon structie der steden volgens moderne begrip pen, aanleg van een goed wegennet en de ontwikkeling der in dit veelbeloovende land aanwezige economische mogelijkheden. Daarbij kunnen zij op hulp van de inheem- sche bevolking eigenlijk in geen enkel op zicht rekenen, want Abcssinië heeft nog nimmer kunstenaars, bouwmeesters of ge leerden naar voren gebracht en zelfs goede arbeiders zijn er nauwelijks te vinden. Maar dit alles laat de Italianen vrij koud; zij ge bruiken hun geheele kracht en alle beschik bare middelen en presteeren dan ook zeer veel. Wat er tot stand wordt gebracht Op het oogenblik werken niet minder dan 90.000 man aan de voorbereidingen voor de kolonisatie van het land. Terwijl geheele legercorpsen zuiveringsacties ondernemen en de laatste groepen opstandelingen uit elkaar jagen, worden er wegen aangelegd, opmetingen gedaan en ieder district nauw keurig onderzocht voor welk soort land bouwbedrijf het meest geschikt is. Ook worden er vliegvelden aangelegd, die het geheele jaar door, ongeacht den regen tijd wordt intusschen zorgvuldig geheim gehou den. Campagnieën arbeiders in uiform mar cheren van* de kazernes naar de werkplaat sen, van de werkplaatsen naar de kazernes. Kortom, het programma luidt: bouwen, bouwen en nog eens bouwen. De uiteindelijke plannen voor de recon structie van Addis Abeba zijn nog niet ge heel gereed en ook ten aanzien van de bouwstijl heeft nem nog geen besluiten ge nomen. Een aantal architecten zijn intusschen reeds uit Rome onderweg. Overigens dient de oude sfad als operatiebasis voor alle ac ties, die in het land worden ondernomen. Alle gebouwen heeft men dan ook als bu- reaux, cantines, kazernes en politieposten in dienst moeten stellen. Aldus heerscht er na< tuurlijk in de Europeesche wijk, die door de plundering voor den intocht der Italianen toch reeds sterk geleden heeft, een yer-« schrikkelijke woningnood. Niemand heeft zich de moeite gegeven een eenigszins stabiel huis neer te zetten, zoolang de nieuwe plannen nog niet gereed zijn en daarom moeten vele blanken genoe gen nemen met de hutten der in boorlingen, die onmiddellijk zullen worden gesloopt, zoodra er met den bouw van de nieuwe hoofdstad een anvang wordt gemaakt Daarbij komt, dat de muilezels en ezels, die vroeger als eenig transportmiddel op hun gemak dor de straten lie pen, alle verdwenen zijn en hun plaats hebben afgestaan aan zware tractorsdie dag en nacht door de stad rijden en ook de best aangeleg de straten vernielen, zoodat men voortdurend straatmakers aan het werk ziet De kolonisatie. Met de kolonisatie is men reeds begon nen. Twee groepen kolonisten, ieder be staande uit honderd arbeiders, hebben zich voorloopig in de omgeving ten Oosten en ten westen van Addis Abeba gevestigd. Het betreft hier eigenlijk een proefneming. De regeering betaalt alle onkosten, tot de kolo nisten diet land gerooid en de eerste oogst hebben binnengehaald. Verder is er een groot proefstation voor den landbouw te Neghelli geopend en ook andere stations in de verschillende streken zullen binnen kort met hun werk aanvangen. Tegelijker tijd onderzoekt een leger van deskundigen het land om vast te stellen, tot welke doel einden het het meest geschikt is. Zij volgen de troepencollonnes, die voor de pacificatie zorgdragen, op den voet. En zij zelve worden weer gevolgd door de honderden arbeiders die de wegen aanleggen. De moeilijkheden zijn groot en nog groo- ter is de taak, die opgelost moet worden, maar de regeering gaat vastbesloten en voorzichtig te werk. Niets wordt er geris keerd. Langzaam, maar steeds voorwaarts dat schijnt op 't oogenblik het parool te zijn. Ondertusschen zijn aan dit alles groote ongemakken voor de bewoners van Addis Abeba verbonden. Groeistuipen zijn nu een maal niet te vermijden Anderzijds moet het als waar wonder beschouwd worden, dat er geen gebrek aan levensmiddelen is en dat er al evenmin een epedemie is ontstaan

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1936 | | pagina 5