Het oneindige wereldruim
Het wonder der sterren
aan den hemel
De verrekijker ontsluiert een
stukje van hun geheimen
De melkweg een groep van
milliarden sterren
1
Steeds weer zal de leek
den astronoom de vraag
stellen, of dan niet bij
deze opeenhooping van
milliarden sterren, die
met duizendvoudige
sneltreinvaart door het
luchtruim vliegen de
mogelijkheid bestaat,
dat de sterren tegen
elkaar botsen. Onmid
dellijk zal de astronoom
ons gerust stellen en
ons uitleggen, dat ook
die sterren niet stuur
loos hun banen afleggen,
doch dat zij steeds als
het ware in families en
in sterrenstroomen zich
door het oneindig groote
heelal bewegen.
Wat de astronoom ons tegenwoordig over
de sterren weet te vertellen, over lichamen,
die voor het bloote oog in het geheel niet
zichtbaar zijn, schijnt haast aan het won
derbaarlijke te grenzen.
Hij berekent echter niet alleen hun snel
heid, hij bepaalt ook het gewicht van elk
sterrelichaam afzonderlijk, hij berekent
hun temperatuur en deelt ons de chemische
samenstelling even nauwkeurig mede, alsof
hij een stuk van het oneindig ver verwij
derde sterrelichaam in een aardsch labora
torium moet analyseeren. De zwakke licht-
energieën, die de vaste sterren door het
heelal zenden, worden door een foto-elec-
trische Tc2l, die aan den lens van de groote
sterrenkijkers gehangen wordt, in electri-
schen stroom omgezet. Deze photocel maakt
het mogelijk de temperaturen van alle
lichamen nauwkeurig te meten.
Wij weten thans, dat de koude, voorna
melijk geel licht uitstralende sterren op
hun oppervlakte temperaturen hebben van
3000 graden, de heete, blauwe stralen uit
zendende sterren temperaturen van boven
de 30.000 graden. In het binnenste van
zulke sterren moet een temperatuur van
vele millioenen graden heerschen.
De aanblik van den sterrehemel brengt
ieder sterveling tot erkenning van twee
feiten: de mensch is slechts een nietig
stofje op deze aarde en deze zelf slechts
een atoom in het onmetelijke heelal. Maar
de onvermoeide zucht tot weten van den
mensch heeft het zelfs voor het eeuwige
raadsel van ontstaan en vergankelijkheid
der wereld niet opgegeven. Met taaie vol
harding tracht hij de wetten van ons zon
nestelsel evenals die van alle overige
zonnestelsels van het heelal te doorgron
den.
BIJ DE ILLUSTRATIESt
Hierboven:
Het licht van 't sterrebeeld „De Scorpioen*»
Het licht van zijn helderste ster bereikt
ons eerst na 360 lichtjaren.
Links:
Met de reusachtige verrekijker tracht de
astronoom de geheimen van het wereldruim
te ontraadselen.
Midden:
Als een sneltrein 120 dagen onafgebroken
om de aarde zou vliegen, dan had hij den
afstand afgelegd, waar het licht een
seconde voor noodig heeft.
75 JAREN TELEFOON.
Op 26 October waren 75 jaren verloopen
sedert den gedenkwaardigen dag, waarop
Philipp Reis voor de Natuurkundige Ver-
eeniging te Frankfurt a. M. een voordracht
hield over zijn telefoon. In deze voordracht
schilderde hij, hoe hij door nauwkeurige
bestudeering van de werking van het ge
hoororgaan en door de overpeinzing, met
welke middelen het oor de menschelijke
stem vermag waar te nemen, en tenslotte
door de nabootsing van het menschelijke
oor tot den bouw van zijn toestel was ge
komen.
In den loop der tijden had Philipp Reis
nog tien verschillend gevormde zenders
gebouwd, welke echter alle op hetzelfde
principe berustten. Het is zeer onbegrijpe
lijk, dat deze göed werkende toestellen,
welke hij o.a. op een natuurkundig con
gres te Giessen aan de meest vooraan
staande, mannen van de wetenschap demon
streerde, niet tot een uitgebreide toepas
sing van deze belangrijke uitvinding geleid
hebben. De oorzaak hiervan was, dat
Duitschland toentertijd nog geen behoefte
had aan een telefoon en verder, dat de
werkkracht van den uitvinder zeer te lijden
had onder zijn slechte gezondheid. Het
telefoneeren werd in de leerboeken slechts
als een noemenswaardig natuurkundig
verschijnsel vermeld. Pas toen Graham Bell
in Amerika met een dergelijke uitvinding
op den voorgrond trad, vond hij de hulp
van kapitaalkrachtige kringen, waardoor
de zegetocht van den telefoon over de ge-
heele wereld mogelijk werd.
Philipp Reis overleed op 14 Januari 1874.
Door hem vervaardigde toestellen kan men
nog heden in het Rijkspostmuseum te
Berlijn bewonderen, waar zij tot de meest
zeldzame stukken van de uitgebreide ver
zameling van het telefoonwezen uit het
verleden en het heden behooren. Deze ver
zameling bevat de volgende voorwerpen!
Het houten model van een oorschelp met
trommelvlies, hamer en aanbeeld, twee zin
ken toestellen met geluidstrechter en
trommelvlies van varkensblaas, het gehoor
orgaan voorstellende, verder de zender
van een telefoon, het bijbehoorende ont
vangtoestel en een kastje met afgestemde
stalen staven en electro-magneten voor
muziekproeven. Op een anderen 26sten
October, namelijk yan het jaar 1877, heeft
de Rijkstelegraaf te Berlijn met twee Bell-
apparaten, tusschen het Hoofdpostkantoor
in de Leipziger Strasze en het Hoofdtele
graafkantoor in de Französische Strasze,
dus over een afstand van circa één kilo
meter, de eerste verbinding tot stand ge
bracht. Deze dag, welke na 16 jaren op de
gedenkwaardige voordracht van Philipp
Reis volgde, wordt daarom als de feitelijke
geboortedag van het Duitsche telefoonwe
zen beschouwd. Tegenwoordig kan men
zich het leven zonder telefoon bijna niet
voorstellen. In hetjaar 1935 werden 2,4
milliard gesprekken gevoerd en als men
bovendien de radio als een verdere ontwik
keling van de telefoon beschouwt, dan
moet men erkennen, dat Philipp Reis met
recht van een uitgebreide toepassing van
zijn üitvinding droomde, waarbij hij echter
wel heeft ingezien, dat nog ontzaglijk veel
moest gebeuren, voordat zijn eenvoudig
toestel volmaakt was.
VERVULDE AUTOGRAMMENWENSCH..
De onlangs gestorven Engelsche dichter
en schrijver Rudyard Kipling ontving eens
een brief met den volgenden inhoud van een
verwoed autogrammenverzamelaar:
„Zeer geachte heer! Ik verzamel auto
grammen van beroemde lieden en betaal
voor ieder woord tien shilling. Ik verzoek
U Uw handteekening op een vel papier te
schrijven. Ik sluit hierbij 20 shilling in. Ik
meen, dat dit voor twee woorden goed be
taald is". Inderdaad was het geld ingeslo
ten.
Kipling lachte satanisch, toen hij het
antwoord van den brief in den brievenbus
wierp. De brief bevatte namelijk zooals
gewenscht was, een vel papier, waarop
twee woorden stonden. Doch zij luidden:
„Bedrag ontvangen!"
DE ONMOGELIJKHEID.
Een groot vereerder van Alexander
Girardi trachtte eens den tooneelspeler
met een tamelijk oud trucje op de straat
aan te spreken.
Neemt U mij niet kwalijk", zei de jonge
man, ,maar ik geloof Uw gezicht reeds eens
ergens anders gezien te hebben..**
„Onmogelijk", verklaarde de tooneelspe
ler.
„Toch is het zoo, ik vergis mij beslist
niet, hield de ander voL
„Het is eenvoudig onmogelijk", verklaar
de Girardi nu, „want ik draag mijn gezicht
reeds vanaf mijn geboorte op dezelfde
plaats.
Hoewel de menschen in het grijze ver
leden in trotsche zelfverheffing geloofden,
dat de aarde de spil was, waarom zich het
heele zonnestelsel, zon, maan en sterren,
draaide, thans weten wij, sinds den tijd
van Copernicus, dat onze aarde slechts
een nietig atoom in de onmetelijke wereld
ruimte is en dat haar slechts de beschei
den rol van een kleine planeet binnen ons
zonnestelsel toegewezen is.
Voor de meeste menschen is de weten
schap der astronomie een boek met zeven
zegels. Doch niemand kan zich voor de be-
toovering en de almacht afsluiten, die ons
de aanblik van den sterrenhemel open
baart. Wonder na wonder, onbegrijpelijk
heid na onbegrijpelijkheid doemt voor onze
aan de aarde gebonden begrippen op. Ver
wonderd vernemen wij uit den mond van
den astronoom, die aan zijn reusachtigen
kijker staat duizelingwekkende cijfers,
[waarvoor ons eiken maatstaf, elk verge
lijkingsmateriaal ontbreekt. Voor de ge
leerden echter beteekenen zij de ontsluie
ring van de geheimen dier verre wereld
stelsels. Onlangs heeft Dr. Martin Rikli,
die door zijn filmexpeditie naar Afrika
en Oost-Azië bekend geworden is, tevens
een tocht door het oneindige wereldruim
gemaakt. Niet met z'n vriend Dr. Piccard,
die met z'n ballon de stratosfeer doorkruist
heeft, doch „per truc-film" in de studio.
Een film leert ons den grooten samenhang
van het Heelal begrijpen.
De zon staat in het middelpunt van onze
wereld* Maar kunnen wij ons een voorstel
ling van de grootte van dit wereldlichaam
maken, waarvan het ontstaan en vergaan
yan alle leven op onze aarde afhangt?
De volgende eenvoudige methode kan ons
althans eenig denkbeeld geven van de ont
zagwekkende grootte van de zon. Men
stelt zich een glazen bol voor, die zich
allengs met enkel kleine, glinsterende zil
veren kogeltjes vult. Ieder kogeltje is een
aarde en heeft een gewicht van
6.000.000.000.000.000.000 ton! Om nu de
groote glazen bol, die de zon moet voor
stellen met aardkogeltjes te vullen heeft
men 1.300.000 van zulke aardbollen noodig.
Bij de groote afstanden, die de astrono
men aan den nachtelijken hemelmoeten
doorkruisen, heeft hij niets aan onze centi-
metermaat. Hij rekent met lichtseconden
en meestal zelfs met lichtjaren. Maar kan
een leek zich inderdaad bij dit begrip iets
voorstellen, zelfs als men hem uitlegt, dat
een lichtseconde de snelheid is, waarmede
het licht zich in de ruimte voortbeweegt?
Het licht legt per seconde 300.000 K.M.
af, terwijl ons snelste vliegtuig voor 300
K.M. een vol uur noodig heeft. Reeds wer
kelijk geloofwaardig wordt ons het snel
heidsrecord van het licht, als wij het ons
door de volgende vergelijking begrijpelijk
trachten te maken. Midden om den equator
van onze aarde snelt nacht en dag in een
100 K.M. vaart een sneltrein. Hij heeft 16
dagen noodig om de aarde eenmaal om te
rijden. 120 dagen achter elkaar zonder op
onthoud en zonder van locomotief te ver
wisselen zou zoo'n trein door moeten rij
den om 71/2 maal den omtrek van de
aarde af te leggen. Dan pas zou hij dien
geweldigen afstand achter zich hebben,
waarvoor het licht slechts èèn seconde noo
dig heeft: 300.000 K.M.!
Voor zulke „kleine" afstanden als tus
schen onze planeet en zijn trawant de maan
bestaan, komt de astronoom nog juist met
iets meer dan een lichtseconde uit. Richt
hij echter zijn reusachtigen verrekijker in
het oneindige wereldruim, dan kan hij de
afstanden slechts met lichtjaren uitdruk
ken. Met ongeloovige gezichten rekenen wij
na en stellen vast, dat aldus een lichtjaar
rond 10 billioen L.K. moet bedragen.
Groote afstanden van 300.5000.1000 ja zelfs
100.000 lichtjaren behooren tot het dage-
lijksche cijfermateriaal der astronomen.
Ook de geheimzinnige
aethergolven, die wij
door de uitvinding van
de radio aan ons hebben
dienstbaar gemaakt,
vliegen met even groote
snelheid als het licht
door nei heelal. Nog is
het raudsei niet opge
lost of andere sterren
van 0115 zonnestelsel
bewoond zijn. Zou dit 't
geval zijn en leefden er
op Sirius, de ster, die
wü met het bloote oog
het dichtstbij zien, men
schen als wij, dan zou
den de radiogolven, die
in het jaar 1936 de ver
loving van Prinses
Juilana met Prins Bern-
hard verkondigen, eerst in 1945
door de antennes van die menschen
opgevangen kunnen worden. En toch, deze
afstand van negen lichtjaren komt ons nog
nietig voor, als wij aan den afstand van
360 lichtjaren denken, die het licht van de
helderste ster van „De Scorpioen" noodig
heeft, eer het ons kleine menschen bereikt.
Steeds zal de aanblik van den Melkweg
in zijn stralende schoonheid onze diepe
bewondering wekken. Deze Melkweg van
ons zonnestelsel is echter in den grond
slechts een menigte van milliarden sterren
waarvan verschillende meer dan 2000 licht
jaren van ons verwijderd zijn. Het licht
dus, dat wij thans zien, werd van daar
uitgestraald toen Christus nog niet geboren
was. Slechts weinigen hebben er eenig
begrip van, dat door het oneindige we
reldruim duizenden en duizenden van zulke
melkwegen loopen, die„ieder weer uit een
stelsel van milliarden sterren bestaan. En
wat wij slechts als spiraalnevel door de
veelhonderdvoudige vergrooting van onze
sterrekijkers als nietige lichtpunten aan
het uitspansel ontwaren, zijn werelden,
die meer dan honderdduizend lichtjaren
van ons verwijderd zijn.
De astronomen interesseeren zich in het
geheel niet zoo zeer voor de groote, beken
de sterren, die ook de leek aan den nachte
lijken hemel waarneemt en bij name niet
kent. Zijn opmerkzaamheid geldt voorname
lijk het groote aantal der kleine en
kleinste sterren, die men foutief als vaste
sterren heeft aangeduid, hetgeen nog een
uitvloeisel is van die oude voorstelling
volgens welke deze sterren hun stand aan
den hemel steeds onveranderd behielden.
Slechts door met groote tusschenpoozen
metingen te verrichten, bijv. om de vijftig
jaar, kan het oog van den observator iets
van hun bewegingen waarnemen. Op grond
van deze onderzoekingen heeft men vast
gesteld, dat er vaste sterren zijn, die met
een snelheid van 30 K.M. per seconde door
het luchtruim snellen, die dus een gelijke
snelheid bezitten als de zon. Maar de astro
noom kent ook sterren, die met een snel
heid van 500, ja 1000 K.M. per seconde door
het heelal vliegen.
Als de leek bij het bestudeeren van den
sterrenhemel diep getroffen wordt door de
bovenaardsche rust van dezen aanblik, dan
heeft zich. eigenlijk een zinsbegoocheling
van hem meester gemaakt. Want het heelal
zooals de astronoom het ziet, is geen beeld
van rust. In onophoudelijke verandering en
eeuwigdurende beweging zijn alle hemel
lichamen, zij vliegen uit het onbekende
„vanwaar" naar het onbekende waarheen'.
Links: Het noordelijk deel van de
maan in het licht van het laatste
kwartier. De kraters zijn duidelijk
zichtbaar.
Rechts: Radiogolven en lichtgolven
bewegen zich even snel door het
wereldruim. De radiogolven, die in
September j.1. de verloving van
Prinses Juliana met Prins Bernhard
verkondigden, zullen Sirius, de ster,
die het dichtst bij de aarde staat,
pas in het jaar 1945 bereiken.
Boven: Wij kunnen ons de grootte
van de zon niet indenken: Ieder
kogeltje moet een wereld voorstel
len, meer dan 1.300.000 aardbollen
gaan er in de zon.