Algemeene beschouwingen Engeland gelooft niet aan oorlog op cultureel gebied Ds. W. E. M. Eggink te Zuiderwoude door (Vervolg.) De heer Ds. Eggink vervolgt dan zijn rede: Ook weer in verband met het zeer bepaal de karakter der dingen, die meestal maar in een bedrijf der menschheid of in een kli maat of in een streek gebruikt kunnen wor den, komt men zoo tot gesloten cultuur. B.v.: de West-Europeesche cultuur. Maar ook de plattelandscultuur. De menschen hadden de zelfde belangen, zochten naar dezelfde ge bruiksvoorwerpen, namen dezelfde houding aan tegenover de dingen, die zich in het le ven aan hen voordeden (kwamen dus tot dezelfde stijl, want: stijl is de houding, die men tegenover de verschijnselen des levens aanneemt), zij reageerden daarop hetzelfde, kortom, zoo komt men tot cultuur en tot een zekere eenheid van cultuur. Men wordt daar bij bepaald door zijne behoeften en door zijn afkomst. Wij hebben dus een plattelands- cultuur uit hoofde van het feit, dat wij plat telanders allen hetzelfde te ontwikkelen heb ben, n.1. direct of indirect den bodem te be werken hebben, maar wij hebben in Neder land en over de grenzen ook een Dietsche cultuur, in zooverre wij van Dietschen bloe de zijn of van den Nederlandschen bodem stammen. De menschheid komt. dus wel tot de overtuiging: het moet zus of zoo en als de menschheid gemeenschappelijk tot die overtuiging komt, dan krijgt men eenheid ;van cultuur. Maar bij die overtuiging dat het zus of zoo moet, spelen twee dingen een groote rol, dat zagen wij reeds. N.1. de vraag of het zoo kan (en dat. hangt van de omstandigheden af, want een teer stadsmeisje kan best in. een heel subtiel stijljaponnetje naar 'n bal gaan, maar een gezond meisje van buiten zaï een jurk van geheel andere stijl aan moeten trek ken) en de vraag of het. zoo mag. De ecne vraag ligt eigenlijk in het verlengde van het andere, want als iets op zich zelf wel kan, maar alleen in onze omstandigheden niet kan, dan mag het voor ons niet. Er is nu een keer zooiets als de waarheid, dat wat voor den een goed is voor den ander het grootste kwaad bet eekent. Dat geval doet zich ook in den cultuurstrijd gevoelen. Nu is het met de vraag: kan dit of dat makkelijker gesteld dan met de vraag: mag dit of dat. Wat niet kan dat wreekt zich wel. Dat blijkt op het oogenhlik ten plattelande ook. Men roept om een eigen cultuur, omdat gebleken is, dat wat men dacht dat wel kon, n.1. allerlei producten van stadscultuur ver plaatsen naar het land (bazaarmeubelen e.d.) natuurlijk niet kan. Maar als iets nu wel mag? Dan wordt het veel moeilijker. Of laat, ik het. zoo zeggen, als men nu niet. in de ga ten heeft, dat het niet mag? Daar ontstaat de verwarring. De chaos ontstaat dus op twee punten: Ten eerste als men de dingen niet naar hun diep- sten zin ontwikkelt. Dus als de een de zalf voor schoensmeer blijft gebruiken en de an der voor huid-crême. En dat mag niet. want tenslotte hebben de dingen maar eene bedoe ling, maar omdat alle twee de dingen schij nen te voldoen, heeft men dat niet in de ga ten en dan komt de verwarring, men denkt dat het wel mag) en ten tweetic ontstaat de verwarring als men dc eigen aard der din gen, de omstandigheden niet in acht neemt en men het product van de eene cultuur maar zoo klakkeloos in de andere overzet. Dat leidt tot cultuurbederf, zedenbederf, chaos en verwildering. Let maar eens op. De z.g. West-Europeesche beschaving (beschaafd is heel iets anders) mengt verschillende dranken tot een geraffineerd geheel en noemt dat een cocktail, doch nuttigt dat cultuur product onder dc toonen van negcrmuzick. Niet dat ik op de eerste of op liet laatste op zichzelf ook maar zooveel tegen heb, maar het zijn sterke beenen die de weelde kunnen dragen van een dergelijke vermenging van verschillende cultuur. Let maar eens op het platteland. Daar had men de eigen platte landscultuur, men kwam door dc betere com municatie in aanraking met de stadscultuur en het gevolg is verlies van de eigen platte landscultuur. Door de snelle communicatie komen wij in contact met alle volkeren der wereld en met de gchcele wereldcultuur dus, maar wij moeten oppassen dat onze eigen cultuur niet te gronde gaat. Derhalve moeten wij vast voor oogen hebben, wat de alles beheerschende norm is, die aan onze ontwik keling der dingen lijn en richting geeft en welke de omstandigheden zijn, waaronder wij op deze plaats op aarde leven. Dat gaat dus om het stellen van het doel. Cultuur dat is doelbewuste arbeid. Dat is niet moeilijk om in te zien. Maar de groote opgave is de doelstelling, de vraag welk doel stellen wij. Het gaat dus om ons denken over de rich ting waarin de dingen ontwikkeld moeten worden. Om de cultuurwaardeering. Om het met een woord van Prof. Aalders te zoggen: Hoe staan wij tegenover de ontwikkeling der dingen? En naar wat voor doel ontwikkelen wij ze zelf? Daargaat het om. Nu kunnen wij naar mijne meening maar een ding doen. En dat is erkennen, dat wij tenslotte de diepste zin der dingen niet we ten. Doch die wel weten mogen, en er naar moeten streven die te ontdekken. Juist om dat wij, in het feit, dat cultuur aan omstan digheden gebonden is, beseffen, dat de din gen eene bepaalde orde hebben, moeten wij ons bezinnen op die ordeningen in dit le ven. Of liever nog direct op den ordenaar van alle dingen, die weet wat. elk het nut tigst zij, op den grooten Schepper aller din gen. Dat is naar mijne meening het eenige wat wij doen kunneir. En (ik kom er altijd weer op terug) daar is godsdienstig besef, ge loof, kennis van dien Schepper voor noodig. Want godsdienst geeft aan het zinlooze zijn diepe zin. Geloof geeft antwoord op de diep ste vragen des levens, als daar zijn: waartoe dient dit en waarom moet ik dat? Het gaat dus om kennis van den Schepper. Hebben wij dien, gelooven wij, dan kunnen wij Hem kennende in de dingen des levens Hem her kennen en besef krijgen van hun diepen zin. De vraag: hoe komen wij aan kennis van den Schepper, moet ik hier echter buiten be schouwing laten. Ik wil daar heel in het al gemeen van zeggen, dat die Schepper zich moet openbaren, kenbaar maken, en ik wil er met Prof. Huizinga nog dit van zeggen, dat degenen, die gelooven in Jezus Christus als de openbaring van den grooten Schepper en dus vertrouwen op het Boek, waarin die openbaring is opgeteekend, onze Bijbel, be nijdbaar zijn. De groote vraag waar het bij de cultuur dus omgaat, is de cultuurwaardeering. Dc vraag hoe staan wij tegenover de richting, waarin de dingen ontwikkeld worden. Of: (meer persoonlijk) in welke richting ontwik kelen wij zelve de dingen? Moge het uit net voorgaande duidelijk geworden zijn, dat mijn standpunt, in deze dit is, dat wij de din gen ontwikkelen moeten naar hun eigen aard (wij moeten dus onze hersens gebrui ken om ons af te vragen, welke is de eigen aard van dit ding) en naar den diepen zin door den Schepper in dc Schepping gelegd (daarvoor is dus geloof noodig, ontwikkeling van de ziel). Derhalve gaat. het in de cul tuur om doelbewustcn arbeid, met ontwik keling der geestelijke gaven en met ontwik keling der ziel (dc plaats van waaruit dc mensch zijn Schepper kent). En dit tenslotte, wat het algemeene betreft, beschaafd is men niet eerder, maar ook niet later, als men met zijn arbeid, dat doel bereikt, dat krachtens zijne omstandigheden mogelijk ge dacht werd en inderdaad blijkt te zijn en wat men krachtens godsdienstige overtui ging geoorloofd geloofd heeft en naar den diepen zin door den Schepper in de Schep ping gelegd. Het uitgangspunt der cultuur waardeering moet dus zijn: Wat past en wat past mij? Dit standpunt is er een van persoonlijke verantwoordelijkheid van het schepsel tegenover den Schepper. Het. is mijn standpunt. Wat past en wat past. mij in mijn leven? Hierna wordt gepauzeerd. Dit nu, zoo vervolgt Ds. Eggink na dc pauze zijn rode, wil mij voorkomen tevens het uitgangspunt te mogen zijn t.a.v. de plat telandscultuur. Want als hij iedere cultuur liggen de dingen daar net zoo. Men moet de natuur ontwikkelen tot cultuur en men heeft maar danig op te passen niet in een hopelooze verwarring te geraken. Wat nu dat laatste betreft, vind ik dat het platte land maar slecht heeft opgepast. En «lat is des te erger, omdat nergens als ton platte lande de dingen zoo gunstig liggen om te komen tot een eigen cultuur. Men gaat uit van den arbeid, van de ontwikkeling der dingen, niet waar? Welnu let dan eens op den plattelands-arbeid. Daar ontwikkelt men nog natuur, althans vrij\vel. Men wordt aan den éigen aard der dingen dagelijks herin nerd, omdat men niet probceren moet tarwe op zandgrond te verbouwen, noch knollen op de klei, wil men dat niet onmiddellijk in zijn bed rijfsuitkomsten merken. En door dien eigen aard der dingen die gebondenheid aan bodem, aan weersomstandigheden, waarop men zich te bezinnen heeft, wordt men ook zoo dagelijks herinnerd aan den grooten Schepper aller dingen. Dat klemt, temeer, om dat men zijne producten kwijt moot aan dc consument, zoodat men ook daardoor zoo herinnerd wordt aan de eigen plaats en dc eigen omstandigheden, waaronder het plat teland werkt, die samen te vatten zijn in de opmerking dat het. platteland vormt de eer ste schakel in de keten van liet menschelijk productieproces. Door deze dingen wordt de plattelander zoo dagelijks herinnerd aan dc orde der dingen van «loze wereld, dat hij niet anders kan dan zich bezinnen op den orde naar van dit geheel. Het platteland is dan ook naar zijn aard godsdienstig. Zij ziet alle termen om te komen tot een juiste cul tuurwaardeering zijn aanwezig. En er was ook een gesloten cultuur van het platteland, gelijk tentoonstellingen van hoerenkunst, als georganiseerd door don heer H. Ramaer, lector aan de Landbouw-hoogeschool te Wa- goningen ons evenals de folklore laten zien. Maar die gesloten cultuur is verbroken dooi de betere communicatie met het platteland. Dat leidt, zooals ik straks heb aangetoond, altijd tot cultuurverwording. En het zijn sterke beenen, die de verplaatsing van dc goederen van de eene cultuur in de andere kunnen .dragen. Dan moet. men Uel heel nauwgezet zich blijven afvragen: wat past. mij en wat past. B.v.: Het platteland, had zijn kleederdracht. Dat was cultureel voor dien tijd. Dat had eene nuttige uitwerking van onderscheiding, van bescherming tegen klimaat enz. enz. Maar toen kwam de stad zonder kleederdracht en toen dacht het platteland: Dat past. toch ook wel. Inder daad het dragen van geen klcedordracht is niets geen bezwaar. Daarbij kwam, dat die kleederdracht bij de voortschrijdende be grippen van hygiëne nu niet bepaald altijd even hygiënisch genoemd kon worden, men dacht dus van de afschaffing van de kleer- dracht: dat past en dat past ons. Inderdaad, maar het eenige wat niet paste, dat was, dat men toen stadscho kleercn ging dragen die niet geschikt waren voor den plattc- landsarbeid noch voor het plattelandsver- maak. Als mijn dochter in haar dagelijksch leven klompen draagt, en dus neiging tot platvoeten vertoont, dan moet zij in haar uitgaan niet hare voeten vernielen door op al te hoogc hakken tc gaan loopen. Dna^ kunnen hare platte voeten niet togen. Dat zich af te vragen, dat past en wat past mij heeft 't platteland vergeten. Waarom? De cultuurwaardeering heeft, als vanmiddag be toogd, te maken met arbeid, denken en gelooven. Maar het platteland dacht met zijn arbeid bereids zijne penningen aan de cultuur betaald te hebben, want het, ontwik kelde immers de natuur? Het bracht im mers den bodem in cultuur? En daarom werd alles op den arbeid geconcentreerd en alles op de cultuur, maar niets op de cul tuur-waardeering. Het bedrijf was technisch volmaakt. Alles werkte mee, om den bodem in cultuur te brengen. Ieder werktuig ieder werkman nam zijn eigen plaats in en dat doet het nog. De boerderij is het voorbeeld van doelbewuste arbeid. Is het wonder dat men dan denkt steeds en ten allen tijde naar den wil van den Schepper te hande len? En dat men dan alleen maar zijne verstandelijke gaven ontwikkelt naar dat zoo cultureele bedrijf? (Dus Landbouwscho len e.d.?) Maar nu* doorbreekt de stad die gesloten eenheid van alle op de cultuur gerichte arbeid van de boerderij. En dan blijkt, dat het platteland niet verder heeft gekeken dan zijn neus lang is, men dacht zijne portie van cultureele arbeid, leeren en gelooven reeds verricht te hebben. En men ging dermate van eene gesloten cultuur uit, waarin alles evenals ten platten lande doelbewust en dus cultureel is, dat men kritiekloos de producten der stadscul tuur overnam. Men vergat dus de cultuur waardeering, men was niet cultuur-kritisch. Men liet door de stad overtuigen, dat dit ouderwetsch en dat ondoelmatig was, men ging twijfelen aan dc eigen cultuur en gooi de die overboord. En men nam klakkeloos dc stadscultuur over. Of niet klakkeloos. Ik wil mij hier met klem uitspreken tegen de bewering van mej. Hcrmicn van der Heide die zegt,, dat de boer altijd het minderwaar dige van de stad overneemt. Dat is waar, in zooverre men bij mij respect heeft voor de beroepswcrkeloozc hengelaar alleen om dat hij een boord aan heeft, terwijl deze man toch inderdaad niet de gelijkwaardige (maatschappelijk gezien) van den boer is. Maar dat, komt niet., omdat men niet meer gevraagd zon hebben wat past? Want een werkelooze heeft ook recht van bestaan, en daarom is het zelfs nog te prijzen, dat die menschen door het platteland nog zoo ont vangen worden, maar het platteland heeft vergeten te vragen wat past mij? Het slechte neemt de boer niet van de stad over maar het voor hem niet deugdelijke, en dat kan dan slecht worden, ja, maar dat is nummer twee. Het platteland veronderstelde dus van dc stad het goede ook-cultureclc, dat valt te prijzen en nam daarom alles wat die stad hem aansmeerde maar aan. Alleen: dc stad moest niet ,op zijn erf komen in den zin van hem iets nieuws te willen aansme ren voor zijn bedrijf. Daarin bleef de boer conservatief. Dat is te begrijpen: De stad arbeidt in gemeenschap, het risico is daar zoo groot niet. Men werkt daar met .aandee lenkapitaal, maar de boer werkt met eigen en gezinskapitaal. Die durft alles maar niet aan. Daarbij komt de boor is zoo overtuigd van het cultureele van zijn arbeid, dat hij inmenging in zijn bedrijf van stadschc zijde niet wcnscht en terecht, hoewel het platte land de spreuk: wat de boer niet kent, dat eet hij niet maar eens gauw moest gaan lo genstraffen. Want dat is weer een gevolg van het niet verder ontwikkelen van zijne verstandelijke vermogens dan de directe be hoefte van zijn bedrijf. En dat moet anders worden. Wij moeten leeren Ie vragen, wat past ons en dartoe ook van dc stad willen leeren. B.v.: Een klomp is een stuk platte landscultuur, maar ik hoef daar geen sneeuw in te krijgen. Dat vond ons dienst meisje eene boerendochter ook en ze kocht in dc stad een paar deugdelijke goede hooge overschoenen. Ziedaar ccn verplaatsing van een stuk stadscultuur naar het platteland, gevaarlijk vanwege de chaos, waarin wij zitten, maar met helder verstand van zaken niet alleen mógelijk maar zelfs wenschelijk. Daartoe moeten wij onze geest ontwikkelen, opdat wij zouden zien, wat ook' ons past in dc stadscultuur. Want andere gaan wij naar dc stad en koopen van die niet water dichte fin t-1 aarsjes, die dc stadsmeisjes meer voor dc mode dan voor de doelmatig heid dragen. Daarom moeten wij onze geest ook in die richting ontwikkelen zoodat wij tot oordcelen over do stadscultuur bevoegd zijn. Wij moeten ook van dc stad willen loeren. Daartoe werkt b.v. dc volkshoogc- school te Bakkevecn mee als zij boeren en studenten tezamen brengt. Zoo moeten wij onzen geest ontwikkelen, maar ook onze ziel en godsdienstig blijven en niet alleen weten wat past mij of wat past mij niet, maar inzien, dat als wij iets nemen, wat op zich zelf niet verkeerd is, maar ons niet past, dat het dan toch verkeerd is voor ons. Alleen uit dat hoogere licht kunnen wij een gezonden cultuur houden en krijgen. Waal daar gaat het om, ooi de bakens Ie verzetten. Het getij is verloopen, de oude plattelandscultuur is verdwenen. Wij we len dat wij omdat er een geweest is, weer eene. hebben kunnen, maar dan met inbe grip van het doelmatige stadschc, waarvan wij zeggen kunnen: dat past. ons ook. En tegen alles waartegen wij zeggen moeten: dat past ons niet zullen wij een tegenmon- stcr moeten nemen in de historie of daar voor in de plaats een nieuw cultuurgoed, moeten scheppen. Zoo kunnen wij vasthou dende de twee vragen was past en met die eerste vraag kunnen wij onszelf en de stad ook nog behoeden tegen cultuurvcnvor- ding) en wat past ons plattelanders, komen tot den opbouw oener nieuwe plattelands cultuur. Moge* dit referaat, dat juist ten aanzien van het laatste zeer beknopt was om daarop door discussie en Uw zelfwerk zaamheid verder door te gaan, U eenige richtlijnen op weg naar een nieuwe platte landscultuur hebben gegeven. (Applaus). Vragen en opmerkingen. De gelegenheid wordt nu geboden tot het stellen van vragen of het maken van opmer kingen. Dc heer Pilon had zich afgevraagd, wat dc geachte spreker van zijn onderwerp zou ma ken, tc meer omdat hij dominee is. De titel „dominee" of heer in den zin van regeerder is niet zoo mooi als die van „pastoor" of herder. Maar de mooiste titel is toch z'n „V.D.M." vorbi Divini minister, dienaar van het Goddelijk Woord. De geachte spreker heeft in zijn betoog ge steld, dat bij het in practijk bregen van het streven naar cultuur een doei gesteld moot worden. Een hoogste doel, een diepste zin. En nu zou spr. willen vragen, hoe zou hij de verhouding willen zien tusschen die levens- pracktijk en het gestelde doel, dat volgens Gods Woord (dat is de Bijbel) tenslotte als 't hoogste Gods eer is. De heer G. Nobel, Lutjewinkel merkt op dat de vorige week door den Dr. Ir. Dijt, een onderwerp is behandeld, waar zooveel kan ton aanzaten van nationale en internationa le betoekenis, dat er wel een congres van enkele dagen over gehouden zon kunnen wor den, terwijl dan vanmiddag de geestelijke waarde in t geding is gebracht Spr. acht die kant 't. allerbelangrijkste en meent dat voor al in dezen tijd die zijde tc veel wordt ver waarloosd. Ook spr. heeft met veel belang stelling geluisterd en hoewel erkennende dat er veel oude cultuur is verdwenen, is het z.i. tooh weer niet zóó gesteld als Ds. Eggink deed voorkomen. Men moet niet ver geten dat door de techniek in het platte landsleven veel veranderd is, door radio, de snelle berichtgeving, techniek in de bedrij ven, enz. Toch meent spr. te weten, dat er nog vele dingen bestaan, die speciaal geëi gend zijn aan 't landslcven. Spr. dankt 't Bestuur voor het houden van deze voor dracht en waarbij een zeer belangrijke kwes tie belicht is, een kwestie die wel meer ter sprake mag komen. De heer H. K. Koster zegt dat de inleider sterk de nadruk erop heeft gelegd dat de plattelandscultuur verdwenen is of bezig is te verdwijnen. Vooral de laatste jaren is dc toestand zeer sterk veranderd en wat vroe ger bet platteland niet paste, past hem nu wel. Spr. vraagt zich daarom af of liet plat teland thans in vele opzichten niet is gelijk geschakeld met de stad, of het platteland zich niet moet aanpassen? De vrees dat de plattelandscultuur geheel verloren is gegaan behoeft hier eohter niet te bestaan, want wij boeren uiten ons niet zoo gemakkelijk, doch houden vast wat in ons is, maar houden het vaak achter. Spr. is dan ook van meening, dat de plattelandscultuur niet verloren is geraakt, dat zij nog bestaat en hij hoopt dat zij nog lang zal blijven. Dé heer Eggink antwoordt den heer Pilon, dat het bestudeeren van de Bijbel als ken- bron van het hoogste doel, waarmee alles geschapen is, ook door hem noodzakelijk wordt geacht om te komen tot het op prijs stellen van geestelijke waarden. Het is ech ter op verzoek van het Bestuur dat deze bijeenkomst niet heeft mogen opstijgen tot een Godgeleerd debat, de secretaris dezer ver eeniging had spr. medegedeeld, dat hij zich had te onthouden van kerkelijke dogmata* Wat de opmerkingen van de hoeren Nobel on Koster betreft, spr. erkent dat er nog wel plattelandscultuur is overgebleven. Maar spr heeft zich expres wat somber geuit, om dui delijk te doen uitkomen, dat toch veel ver loren is gegaan. Met. een voorbeeld geeft spr. aan dat waar aan dc eene zijde nog waarde an dc plattelandscultuur wordt gehecht, zij aan tic andere zijde over boord was gewor pen. Wij moeten dus goed oppassen, dat wat er nog rest niet verdwijnt. De heer K. dc Vries vraagt of het de be doeling van den inleider is de vroegere kleeding die niet meer past, in museum tc plaatsen of op de brandstapel te deponee- ren. Z. i. hebben die kleederdrachten toch cultuur-historische waarde en 't beste is dat ze gedragen worden in streken waar ze thuis behooren. Spr.' oordeelt voorts dat dc inlei der te ver ging toen hij sprak over het leeg halen van de kleerenkast. De heer Pilon zegt dat het ook zijn bedoe ling niet was, een godsdienstig debat te ont ketenen, maar om zoo mogelijk de waarde van dc Bijbel als norm voor het leven tc doen uitkomen. Dit is door den inleider ge daan, waarvoor spr. hem dankbaar. Dc heer Joh. de Veer merkt op dat deze voordracht gehouden wordt naar aanleiding van een opmerking van mej. Wynia, dat het wel gewenscht was zich naast de econo mische onderwerpen ook eens bezig te hou den met geestelijke onderwerpen. De Voreeniging heeft met deze voordracht ccn gelukkige middag geliac en hot Bestuur zal zich nu moeten beraden over clc vraag op welke wijze wordt tegemoet gekomen aan het door dezen inleider genoemde tekort aan geestelijk gevoel. Spr. vraagt den lieer Ds. Kggink hoe do Voreeniging verder kan wer ken aan hot cultureele leven op het platte land. De heer Ds. Eggink zegt dat men allereerst dc plicht heeft kennis te nemen van dc Bijbel. Wat de vraag van den heer de Vries betreft, de opmerking over liet leeghalen van de kleerenkast., sloeg op de stedelingen, Spr. wijst voorts op de poovere resultaten, die hij verkreeg toen hij bij 'torganiseercf van'n landdag van Landbouw en Maatschappij te Alkmaar, pogingen deed om daar meisjes te krijgen in de Noordhollaiulsche kleeder» dracht. Juist uit het hoofde van het feit. door den heer Koster genoemd, dat. het platteland in vele gevallen gelijkgeschakeld wordt met de stad, zullen de kleederdrachten verdwij nen. Spr. wijst er eohter op dat de stad voor heen geen arbeidsklceding meer wenschte, het platteland daarin is gevolgd, doch men nu in de stad weer overalls is gaan dragen en het platteland ook wel weer zal volgen met een kleederdracht, geschikt voor den arbeid. Door het houden van lezingen enz. kan het Bestuur stimu leeren tot nieuwe waarden. We staan voor de nieuwe vorming van cultuur. Veel stadsche waarden zullen daarbij worden overgenomen. I-Iet is juist de Verecniging van oud-leerlingen die zich kan bewegen in de lijn van meer geestelijke ont wikkeling en meer algemeene ontwikkeling. Wij moeten ons bezinnen op wat bruikbaar is. En het zal goed zijn kennis te verkrijgen, te bestudeeren de arbeidsgroe- pen, waarmede wij, dat is hot platteland te maken hebben, dus met industrie en handel. Wij moeten bestudeeren den arbeid, het vermaak, de kunst van de stad en daaruit leeren wat past en wat ons past. Wij moe ten dan daarvan behouden wat bruikbaar is cn dit aanvullen met nieuwe waarden. De heer D. Kaan deelt mede, dat er op 12 Februari a.s. te Wieringerwaard een bij eenkomst van de afdccling Wieringerwaard der Hollandsche Maatschappij van Land bouw en van Landbouw en Maatschappij plaats vindt, "war men in de gelegenheid zal zijn nader kennis to nemen van de in zichten van Ds. Eggink. De heer H. K. Koster, dankt, als voorzitter van de commissie van Toezicht op de R, L.W.S. voor het houden van deze cursus- verg., v. welke verg. 'n grote propaganda voor, de school uitgaat en waarvoor van ver in den lande belangstelling bestaat. Het ware te wenschen dat meerdere verecnigingen zich op hetzelfde gebied bewogen. En als een van de oudste leden der voreeniging dankt spr. den voorzitter voor dc wijze waarop deze de vergaderingen leidt en dankt het Bestuur, dat het slccds weer on derwerpen weet -te vinden, die in zoo hoogö mate de belangstelling wekken. Spr. noemt in het bijzonder den man in de schaduw, den heer Sijp, die op dit gebied groot in zicht toont tc bezitten en wion spr. daar voor gaarne hulde brengt. (Applaus). De voorzitter dankt in de eerste plaats den heer Ds. Eggink, voor zijn inleiding en gelooft dat het goed gezien was van het Bestuur zich op het geestelijk erroin te begeven. Immers ons doel is toch werkzaam te zijn tot algemeene ontwikkeling, dat is de grootste kracht onzer voreeniging. Spr. dankt voorts de aanwezigen voor de groote belangstelling die bij deze 3 cursus-vergade ringen weer tot uiting is gekomen een opkomst die jaarlijks oneemt cn wat een zekere stuwkracht voor het Bestuur is, Spr. dankt tenslotte den heer Koster voor diens vriendelijke woorden, het heeft hem' goed gedaan dat dc heer Koster den trou wen secretaris hulde heeft gebracht, hij dankt de pers en ook den heer D. Waiboer voor dc medewerking, die deze altijd bij de cursusvergaderingen enz. verleent. Hierna volgde sluiting. Duff Cooper heeft pech. De ineenstorting van het Engel- sche recruteeringssysteem. (Van onzen V.P.B.-correspondent.) Londen, 1 Februari 1937. De laatste bewapeningsdebatten in hot Lagerhuis hebben in meer dan een opzicht aangetoond, dat Groot-Brittannië op het oogenblik nauwelijks in staat zou zijn om een .militaire actie van eenigszins groote- ren omvang te ondernemen. En daarbij is het voornaamste probleem niet gelegen in liet vraagstuk hoe men de effectieve sterkte te water, tc land en in de lucht zou kunnen opvoeren. Veeleer ligt de grootste moeilijk heid hierin, dat de pacifistische geest van het Engelschc volk tegenover alle militaire cischen van dc regeering een deels acticvcn, deels passieven tegenstand stelt. Duff Coopcr's pech. Met andere woorden: de ineenstorting van het recruteeringssysteem van den minis ter van oorlog Duff Cooper is zoo evident geworden, dat men algemeen over een schandaal cn een spoedig aftreden van Duff Cooper spreekt, Nu, het aftreden van Duff Cooper zal niet vandaag of morgen plaats vinden wel echter naar alle waarschijnlijk heid tezamen met Baldwin, die in den loop van dezen zomer na de kroningsplechtig heden zou heengaan. Duff Cooper is een man, wiens minister schap ongetwijfeld door bijzonder veel pech wordt achtervolgd. Dc mislukking van zijn recruteeringspolitiek zijn tegenstanders beweren niet geheel ten onrechte, dat zijn propagandamethoden ouderwetsch zijn cn geen verstandigen Engelschen jongen man naar de kazerne kunnen lokken zou nog niet eens het ergte zijn, indien het hem niet, natuurlijk tegen zijn wil, gehikt was, het bovendien bij allo politieke partijen in het land te verbruiden. Dit is wellicht een ge volg van het feit, dat Duff Cooper, hoewel lid van de conservatieve partij zijnde, ccn zeer onafhankelijk mensch is gebleven, wiens temperament, hem niet toestaat, zijn persoonlijke meeningen onder stoelen of banken te steken. Op deze wijze heeft hij in dc eerste plaats de Engelsche geestelijkheid voor het hoofd gestooten, toen hij nu bijna een jaar geleden met harde woorden do in menging van de bisschoppen in de buitcn- landsche politiek van het land veroordeelde Het antwoord van de bisschop van Liver- pool liot niets te wenschen over. Deze ver klaarde namelijk, dat hij geen notitie van den heer Duff Cooper nam. Deze twist met de geestelijkheid had hem' eigenlijk in de oogen van links sympathiek moeten maken. En ccn oogenhlik scheen het daarop dan ook tc gelijken, maar toen hield Duff Cooper een rede, waarin het pacifisme van de Labour-partij verantwoor delijk stelde voor het feit, dat. zoo weinig Engelschen zich als recruul liet aanwerven. Sindsdien bestrijden de linkschen hem. Ook rechts ontevreden. De rechtschen echter, zijn eigen partijge- nooten, zijn ontevreden over hem, wijl hij te veel getracht heeft, op eigen houtje buitcn- landsche politiek te voeren, Baldwin's voor schriften niet na te komen en zijn sympa thieën voor Frankrijk te sterk en te open lijk hoeft getoond En om de maat vol te maken, komt daar nog zijn persoonlijke vriendschap met ex-koning Edward bij. Hij was een van de weinigen,' die in dc beslis sende kabinotszittingen tegen Baldwin's voorstellen stemde. Dit kostte hem de vriendschap van Baldwin. Het is dus gemakkelijk te begrijpen, dat het mislukken van zijn recruteeringspo litiek hem den laatsten stoot gegeven heeft. Desondanks "zal men hem thans nog niet laten vallen, hoewel zijn aftreden een uit gemaakte zaak is. Men spreekt reeds over; zijn opvolger. Dit zou de tegenwoordige mi nister van Volksgezondheid zijn, sir Kings- ley Wood. Van het ressort volksgezondheid naar het ressort oorlog dat is een ietwat ongewone carrière. Maar Wood schijnt van plan tc zijn, deze carrière tc maken en daar hij in de kring zijner collega's even bemind is als Duff Cooper ongemind, zijn.zijn kan sen groot. Een geheel andere vraag is intusschen, of het den opvolger van Duff Cooper beter ge lukt, den militairen dienst onder zijn land- genooten wat meer populair te maken. Dat de Engelschc natie bereid is, zich te bewa penen en even taai tc strijden als andere volkeren, is tijdens den wereldoorlog wel gebleken. Maar juist toondertijd is geble ken. dat het eerst gedurende den oorlog mo gelijk was, een werkelijk leger te scheppen. Eerst wanneer het gevaar op zijn hoogst is, verlaat de Engclschman zijn huis, voordion hoopt hij echter nog steeds dat een oorlog vermeden wordt en dat En geland een eiland des vredes blijkt, ook in dien dc anderen vechten. Engeland bevindt zich op het oogenblik in deze situatie: men wil niet aan den oor log gelooven, in ieder geval niet aan oorlog waaraan Engeland zou moeten deelnemen en dus wijst men de recruteering van de hand. Op dezen tegenstand is Duff Cooper ge strand en zijn opvolger zal het niet ge makkelijk hebben, tenzij dan, dat de alge meene politieke situatie zich geheel wijzigt, (Nadruk verboden.^

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 8