Geestelijk Leven Oorlog Zaterdag 13 Februari 1937 Tweede blad door ASTOR Stop dien hoest ABDIJSIROOP Feuilleton HET RAADSEL Voor den mensch dezer dagen, bekneld door een cultuurmoraal, die niet meer zich aanpast bij zijn behoeften, verstrikt in zelf- begochelingen, die hem onder gang en dood als iets heiligs en heroïes doen zien, die hem mas- salen moord nog immer als va derlandsliefde laten rechtvaardi gen, is oorlog een uitweg en een bevrijding. Wèg uit sleur en ambtsdwang, wèg uit de kleur loosheid van een onaanzienlijk vegeteren en de mogelijkheid ein delijk daar, zijn sadisme, zijn masochisme, zijn duistere erotiek en zijn oerdier verlangens uit te leven in „einem frischen fröhii- chen Krieg." J. W. Schotman, „Naar open water", blz. 248. ER zullen wel enkele lezers zijn, die in bovenstaande aanhaling een paar woorden vinden, welke hun niet volkomen duidelijk zijn. Daarom lijkt het mij noodig daarvan de beteekenis duidelijk te maken. Cultuurmoraal beduidt moraal (zedelijk- fieidsópvatting), zooals deze in het tegen woordige tijdperk van beschaving als alge meen geldend wordt beschouwd. Heroïes heldhaftig. Vegeteren (spelling Marchant. Ik zou schrijven: vegeteeren) plantaardig, dus onbewust, leven. Sadisme neiging om uit wellust ande ren te kwellen. Masochisme neiging tot zelfkwelling uit wellust. Het is een ellendige noodzakelijkheid, dat ik een artikel ga schrijven over oorlog. De onmiddellijke noodzakelijkheid daartoe is een ontstellend bericht in een onzer cou ranten, dat mij diep heeft getroffen. Niet omdat het mij iets onbekends onthulde, maar omdat hét mij dwong tot nadenken over den toestand, waarin zich de wereld op het oogenblik bevindt. „Volgens te Genève gemaakte be rekeningen is in 1936 aan de bewa pening der wereld besteed zes mil- liard gouddollar, tegen vier milliard in 1930. (Het is moeilijk zich een juiste voorstelling te vormen van zulk een bedrag. In guldens omge rekend is het ruim 15 duizend mil- lioenl). Het aantal mannen onder de wa penen bedraagt 8 millioen tegen 6 millioen voor den oorlog (bedoeld is de wereldoorlog van 19141918). In aanbouw zijn zeventien kruisers met 35000 ton, terwijl in 1935 slechts één kruiser van 10.000 ton op stapel stond. In 1913 waren er slechts 376 onderzeebooten, in 1936 800, zonder die van Japan en Rusland mede te rekenen, waaromtrent men niet over cijfers beschikt. In 1913 bedroeg het aantal vliegtuigen 300. Dit aantal bedraagt thans 10.000. De gevolgtrekking .ligt voor de hand: de wereld bereidt zich voor op een nieuwen oorlog. Of eigenlijk is dit verkeerd uitge drukt. Ik moet zeggen: de wereld wordt op een nieuwen oorlog voorbereid. Daar zijn altijd nog menschen, die geloof hechten aan woorden, die door de groote politici en diplomaten worden gesproken en door radio en couranten over de heele we reld worden rondgebazuind. En die men schen wijzen op de vredelievendheid, welke spreekt uit de redevoeringen, welke wor den gehouden. Maar zij begrijpen er geen sikkepit van dat ze misleid worden. Toch is dit de bittere, harde waarheid. Wie dit niet inziet, is, mijns inziens, stekeblind of sluit moedwillig-zichzelf-misleidend de oogen voor de werkelijkheid. Gelukkig evenwel wordt het aantal dezer menschen gaandeweg kleiner. De overgroo- te meerderheid begint het bedriegelijk spel van de internationale politiekers en diplo maten te doorzien en gaat begrijpen, dat de ze menschen als werktuigen van de groot machten dezer aarde optreden. En die grootmachten zijn de mannen van het bank kapitaal, de leiders, van de groote industri- eéle ondernemingën, de olie-, staal-, katoen en rubberondernemingen en niet te ver geten! de bewapeningsfabrikanten. Dót zijn de werkelijke heerschers in deze we reld. Zelfs de eenvoudigen voelen dit als bij ingeving. Zij kunnen het gewoonlijk niet beredeneeren, omdat zij weinig over deze dingen lezen, omdat zij in het algemeen niet veel weten van de krachten, die de tragedie van het maatschappelijk leven ver oorzaken. Eén ding weten zij tegenwoordig echter zeer goed: géén oorlog wordt ooit gevoerd om het volksbelang te dienen. En toch gaat de oorlogsvoorbereiding voort en wordt, als eenmaal de oorlog uit breekt, deze als een soort van onvermijde lijk noodlot, ja hoe ongelooflijk het ook schijnt met geestdrift aanvaard! Hoe is dit mogelijk? Op het eerste gezicht schijnen wij hier te staan voor een raadsel, dat onoplosbaar is. Wij hebben echter door de moderne ziel kunde langzamerhand een beteren kijk ge kregen op den mensch als enkeling en den mensch als massawezen. Want wij moeten terdege onderscheid maken tusschen deze twee. Als enkeling kan een mensch goed hartig, zachtmoedig, edel en gewetensvol zijn, terwijl hij als deel van een, door een pakkende leuze of door een gemeenschap pelijk streven tot massa geworden menigte, volkomen zijn persoonlijke menschelijke neigingen verloochent. Dan is het mogelijk, dat de goedhartige tot ongevoeligheid; de zachtmoedige tot wreedheid; de edele tot ploertige gemeenheid; de gewetensvolle tot absolute verloochening van zijn diepste en zuiverste gevoelens komt. Hierin ligt de verklaring van den toe stand, waarin een gehéél volk kan worden gebracht, wanneer het stelselmatigop een bepaalde manier wordt bewerkt. Dit ge beurt dan door middel van de pers, door re devoeringen, door de school, door de kerk. Dag in, dag uit wordt een gewenschte men taliteit gekweekt .door valsche berichten, door leugens. Daarnaast wordt gewezen op een gevaar dat niet den enkeling, maar de groep bedreigt. Er wordt zelfs een beroep gedaan op de ijdelheid, de trots, de hoogmoed door de meening te suggereeren, dat de groep (de natie, het ras,) geroepen is een leidende rol te spelen in de wereld, dat zij de eigenlijke draagster is der beschaving, dat zij recht heeft op een bevoorrechte positie. En het succes is bijna altijd verzekerd, tenminste bij de overgroote meerderheid der groep. Daarom js het aanwakkeren van het nationalisme zoo ontzettend gevaarlijk. Want een sterk levend nationalisme is de eerste voorwaarde voor oorlogvoering. Bedwelmd door nationalistische leuzen gaat het volk den oorlog in en de bestiale instincten, de duistere driften, welke in tijd van vrede in bedwang worden gehouden, breken op noodlottige wijze uit het onder bewustzijn los en vieren zich uit. Wanneer ik hier spreek van nationalisme, moet men mij goed begrijpen. Ik erken natuurlijk het bestaan van nationaliteiten. Ik weet bovendien dat elke nationaliteit haar eigenaardige kenmerken heeft, haar bijzondere mentaliteit, welke historisch ge welke U overdag kwelt en 's nachts belet te slapen. Stop dien hoest direct, maar bedenk dat die hardnekkige hoest-buien alleen maar kunnen wor den verdreven door een krachtig en uiterst doeltreffend werkend middel dfr nieuwe verstèrkte Abdijsiroop. Abdijsiroop is vanouds een natuurlijk kruidenmiddel, bereid uit oude beproefde geneeskruiden, welker verrassende wer king op aandoeningen der ademhalings organen wordt erkend en geroemd. Boven dien echter is in de nieuwe Abdijsiroop nu nog toegevoegd de krachtigste hoest-be dwingende stof welke er bestaat, namelijk de „codeïne". De nieuwe versterkte Akker's Aodijsiroop vereenigt dus nu in zich de zachte maar grondige werking der genees kruiden en de snelle zeer krachtige werking der codeïne en daarom noemt men Abdij siroop: ,,'s Werelds béste Hoest-siroop". AKKER 's verstèrkte Verlaagde prijrea i 75 et, f IM, 2—, f JJfl p. flacoa groeid is. Een Nederlander verschilt van een Duitscher, een Belg, een Franschman, enz. Wij kunnen dit verschil zelfs opmerken binnen de grenzen der nationaliteit. Een doorsnee-Fries is anders aangelegd dan een Brabander of een Geldersman. Wij kunnen zelfs nog verder gaan en wijzen op onder scheid tusschen bewoners van steden en dorpen onderling. Een Hagenaar is iets anders dan een Rotterdammer. En let eens op onze dorpsmcnschen b.v. in West-Fries land. De geestesgesteldheid van een Oude- Niedorper is niet dezelfde als die van een Nieuwe-Niedorper, evenmin als die van een Sint-Pancrasser tegenover een Koedijker. Toch grenzen deze twee mensch en groepen onmiddellijk aan elkaar. Dit verschijnsel is zeer goed te verklaren uit het feit, dat jarenlang de stads- en dorpsgemeenschap pen beschouwd konden worden als kleine wereldjes, die op zichzelf stonden en niet in dagelijksche aanraking waren met de andere kleine wereldjes. Daardoor vormde zich in elk van die gemeenschapjes een eigen levenshouding en ontstonden daarin tradities en gebruiken', waaraan ni-en ge hecht raakte. En dikwijls was er ook ver schil in kleedij. (Is het. niet, merkwaardig, dat in Koedijk nog altijd niet het Sinter klaasfeest. maar liet feest, van den gouden engel op 1.Januari zich heeft, gehandhaafd? Waar echter steden en dorpen in het ver leden vaak tegenover elkaar stonden en menigmaal een openlijken strijd voerden, is dit langzamerhand geëindigd. Dorpen en steden werden tot gewestelijke "eenbeden en later werden gewesten saamgevoegd tot na tionale eenheden. En dan ontwikkelt zich, met 't behoud van eeuwenoude plaatselijke eigenaardigheden, een nationaal saamhoo- righeidsgevoel en daarmede een nationale mentaliteit. Een gewapende strijd tussehen steden, dorpen of provincies binnen de nationale grenzen is eenvoudig niet meer denkbaar. Geen mensch van eenige ontwikkeling en beschaving denkt er meer aan zich, als be woner van een bepaalde stad of dorp of provincië, méér te achten dan iemand, die elders woont en elk gevoel van vijandschap tegen hem is absoluut verdwenen. Ligt het dan echter niet voor de hand, dat deze geestesverruiming zich door moet zet ten ook ten opzichte van de verschillende naties en uiteindelijk tot de verschillende rassen? Is het dan geen logisch gevolg van de voortschrijdende ontwikkeling, dat. evenals het urbanisme (het eenzijdig verheerlijken van de eigen stad; urbanisme is afgeleid van het latijnsche urbo stad) het dorpis me, het provincialisme is overwonnen, een maal óók het nationalisme en rassisane zal worden overwonnen? Want het wezen van het nationalisme (om nu maar het rassisme buiten bespre HOOG WATER IN DE RIJNSTREEK Ook liet land langs den Rijn heeft sterk te lijden van hoog water, tengevolge van den hevigen regenval in de laatste dagen. De rivier is op verschillende plaatsen builen haar oevers getreden, waardoor groote vlakten blank staan, zooals bovenstaande foto laat zien. Een pijnlijke herinnering komt hier hij mij boven. Het was in den mobilisatietijd. Er was gevaar, dat ook ons land in den krijg zou worden betrokken. En iemand, dien ik ken als een rustig welmeenend man, trok weg, zeggende: 't is ©ons iets anders dan het eentonige leven dat wij leiden! Maar wee den mensch, die daadwerkelijk aan den strijd deelneemt. Het diep in hem levende oerinstinct breekt naar buiten. Hij wordt wreed, gemeen, pervèrs (tegennatuur- IN HET „WITTE PARADIJS:' king te houden) gaat altijd uit van de ver onderstelling, dat de eigen natie voortreffe lijker is dan iedere andere natie. En deze veronderstelling is onjuist en bijzonder ge vaarlijk. Zij vormt het uitgangspunt van nationale trots, van de zucht om over ande re volken te heerschen. van het verderfe lijke streven naar macht en grootheid, van het verlangen om groot en sterk te zijn niet in geestelijken zin, maar in militair opzicht. Jubelde niet de Duitsche nationaal-socia- listische pers, toen het dictatoriaal bewind het leger weer in eere herstelde, dat het Duische volk herrezen was en zijn waardig heid had teruggekregen? En niet alleen in Duitschland en Italië, maar overal in ieder land kunnen wij op merken,'dat het nationalisme stelselmatig wordt aangewakkerd; zóó sterk, dat wij soms denken aan nationalen waanzin! En dat gebeurt terwijl economisch en cultureel de grenzen tusschen de verschil lende volken reeds doorbroken zijn. Want geen volk kan op zich zelf als een afge sloten gemeenschap meer bestaan! De volken hebben elkaar noodig, kunnen niet leven zonder uitwisseling van stoffelijke en geestelijke waarden. Waarom dan toch die geest van tegen- menschelijk nationalisme? Omdat zij die elkaar de rijkdommen betwisten als zij het oogenblik van gewapenden strijd geko men achten op de nationalistische gevoelens een beroep moeten doen; omdat zij leuzen moeten hebben die weerklank kunnen vin den bij de massa. Want oorlog is onmoge lijk als de volken niet in een oorlogsroes kunnen worden gebracht door hun t.e sugge reeren dat het gaat om de eer, de waardig heid, de grootheid van de natie. Zoo is het rhogelijk, de vólken tegen el kaar ï.n 't harnas te jagen! En wat wordt door den oorlog bereikt? Voor de volken* niets dan ellende, voor enkelen onmetelijke schatten. Ik wil geen woord verspillen aan de gru welijkheden van den oorlog. Slechts dit. wil ik er van zeggen: oorlog beteekent de hel op aarde. Dit weet ieder, dit is bek'end ook aan den oorlogmakers. En toch is oorlog nog mogelijk en zelfs oorlogsenthóusiasme. Leest nu nog eens rustig wat ik boven dit artikel als aanhaling uit het boek van Schotman plaatste. Dan zult ge be,grijpen, dat er nog talloozen zijn die totdat, de bittere ontgoocheling komt den oorlog aanvaarden. DEN HELDER lijk sexueel). De mensch stérft en de bruut, de geweldenaar, de vuile wellusteling, staat in hém op. Een zedelijke daling is onver mijdelijk. haat vervult de zielen, vijand schap tegen andere naties vergiftigt, den geest, die niet meer in staat is zuiver te oordeel en. Daarom is het zoo noodig, dat allen die van goeden wille zijn en den oorlog baten, zich verheffen hoven het nationalisme, dat als een ziekte doorvreet in de wereld. Want zonder nationalisme is oorlog onmogelijk. Wij zijn allen gehecht aan de gemeenschap, waartoe wij bchooren; er is een vaderlands liefde die natuurlijk en gerechtvaardigd is. Maar waanzin is het zich te verbeelden, dat het eigen vol'k méér zou zijn dan ©enig ander volk. Die waanzin, geboren uit kin derachtige ijdelheid, kan alleen maar be staan bij hen die de menscheliike rede la ten overheerschen door dierlijke en bede den-dierlijke driften. ASTOR. VAN HET ONBEWOONBARE Naar het Engelach bewerkt door THEA BLOEMERS 16) Toen ze den salon binnentraden, vond Amabel de verandering grooter dan ze bij mogelijkheid had kunnen denken. Het was vroeger een ouderwetsche, stijf vertrek ge weest, met glimmende mahoniehouten tafels, stoelen met gedraaide pooten. vergulde spie gels en een afschuwelijk rood tapijt. Thans was het geheel van een strakke, geraffineerde moderniteit, het interieur had onmiskenbaar iets bijzonders, met zwart en wit als domi- neerende kleuren. De vloer zwart, met hier en daar een donker Perzisch kleedje, de muren vit, geen spiegels; donkerpaarse gordijnen, de meubels van zwart houtwerk met bekleeding van hetzelfde donkere paars, één ets aan iederen wand. Amabel vroeg zich af van wie deze keuze afkomstig zou zijn. Zeker niet van Angela Bronson, dacht ze, toen ze de hand van het jonge meisje drukte; Angela met haar rui- gen tweed-rok en hei-groene jumper paste al heel weinig in deze mausoleum-achtige ruim te, waarvan, bij alle artisticiteit, iets beklem mends uitging. Mademoiselle Lemoine evenwel, harmo nieerde volkomen met haar omgeving. Zij was geheel in het zwart en er was iets fascinee- rends in het contrast tusschen haar haast doorschijnend blanke huid en haar toilet en satijnig-zwarte haar, dat als een soort tulband om haar hoofd en ooren lag. Vreemd toch aantrekkelijk, vond Amabel, maar ze moest zichzelf bekennen, dat ze de voorkeur gaf aan Angela. Het gaf haar een prettige gewaarwording toen de Berkeley's binnenkwamen. De Millers volgden hij knap en onzeker, zij forsch en slordig, met een vriendelijken glimlach om de krachtige lippen. Lady Susan maakte zich onmiddellijk meester van haar en er volgde een gesprek over de geheimen van de rozen teelt. Nita King kwam laat en klampte zich aan Edward Berkeley vast: haar japon was overladen met linten, zijzelf met juweelen, en haar haar was rood als vuur. Amabel raakte in gesprek met den gast heer. Hij vroeg hoe het haar in haar nieuwe woning beviel, en toen ze hem vertelde, dat ze het er heel prettig vond, keek hg even verbaasd als hij bij zijn visite gedaan had. „Vindt u het er niet vochtig?" „Beneden is het niet erg droog, maar de kamers daar gebruik ik niet." „Iéder huis moest behoorlijke kelders heb ben", meende de heer Bronson. „En u voelt u er werkelijk op uw gemak? Andere huur ders hebben het er niet zoo lang uitgehou den als u „O, neen Zij verbrak de stilte, die volgde, door een bewonderenden uitroep, welke de ets aan den tegenovergestelden muur haar ontlokte. De gastheer werd plotseling één-en-al leven digheid. „Houdt u van etsen?" vroeg hij. „Ik voor mjj stel in niets zooveel belang als in goede etskunst. Ik heb hier een portefeuille als het u interesseert Ze knikte en toen ze samen den inhoud van de map zaten te bekijken, voegden Julian en Miller zich bij hen. Miller wees naar de ets, die Amabel op haar knie had. Het stelde een bosch voor een eindeloos perspectief van rechte stammen. „Ik heb dien etser een paar dagen gele den in Parijs ontmoet," zei hij. „Bent u dan pas in Parijs geweest?" vroeg ■Amabel, om iets te zeggen. „Ik ben gisteren teruggekomen," was het wederwoord. „En hoe was het er?" De vraag kwam van Julian, op denzelfden toon van beleefde onverschilligheid, als waar op Amabel gesproken had. „Ze zijn er 'n beetje in de war," vertelde Miller. Hg bukte weer en wees opnieuw. „Kijkt u die schaduw eens, op een foto krijg je die diepte nooitJa, ze zitten nog al met die bankbiljettengeschiedenis. Er komt steeds meer valsch papieren geld in omloop en ze kunnen er niets tegen doen. Over etsen gesproken de man, die die valsche biljetten maakt, moet een handige knaap zijn." Bronson knikte. „Ik begryp alleen niet, hoe ze het water merk er in krijgen," merkte hij op. Opeens weerklonk het geluid van brekend porcelein, een kreet uit een vrouwenmond, toen excuses en beklag. „Wat vreeselgk dom van me! Hoe kon ik toch zoo onhandig zijn. Uw prachtige ser vies En Angela: „Och kom, het is niet erg, heusch niet." Drie dames stonden er bij de theetafel en het was de middelste, miss Miller, die haar kopje had laten vallen. Aan haar éénen kant bukte Nita King om de scherven op te rapen, aan de andere zijde stond mademoiselle Lemoine en herhaalde Angela's woorden, dat het heusch niet erg was. HOOFDSTUK XIV. Er volgde een verwisseling van plaatsen na het ongelukje, en Julian kwam terecht tus schen mevrouw King en miss Lemoine. „Weet u hoe ze eigenlijk bankpapier na maken, mijnheer Forsham?" begon Nita King. „Ik heb er geen flauw idee van," ant woordde Julian. „Vraagt u 't eens aan een handigen valschen munter, als u er een ont moet." Ze keek hem met half toegeknepen oogen aan. „Nu houdt u me voor den gek," pruilde ze. „Dat doen de menschen altijd en ik weet heusch niet waarom. Ik begrijp eigenlijk niet, waarom ze geen valsch geld mogen maken. Iedereen heeft er last van, dat er geld te kort is. Als er méér gemaakt wordt, worden alle menschen er toch beter van! Nu lacht u me wéér uit, maar ik snap echter niet, waar om ze dien geheimzinnigen falsaris van u straffen moeten." ,,'tls mijn falsaris niet," verbeterde Julian. Mevrouw King schoof haar stoel wat dich ter naar hem toe en begon te fluisteren: „Mijnheer Forsham, ik ben zoo nieuwsgie rig hoe uw oude huis u bevalt met al die ver anderingen. Vindt u deze kamer bijvoorbeeld aard?" „Wel smaakvol," meende Julian. „In ieder geval heel bijzonder." Nita King huiverde en kwam nog iets dichterbij. „Het is net een graf! Maar ik ben mis schien een beetje overgevoelig, ik reageer direct op zulke dingen." „U moest toch eigenlijk op zoo'n kamer niets tegen hebben," hernam Julian. „Ze is geknipt voor iemand met rood haar, zou ik zeggen." Hij had er een boosaardige pret in om te zien of Susan Berkeley de dame juist beoor deeld had en hg werd voor zijn opmerking beloond met een coquet lonkje. „Dat akelige haar van mij! De meeste men schen hebben er een hekel aan. „Ik niet," verklaarde hij complimenteus," ik ben dol op rood haar.". Mevrouw King keek op en sloeg toen de oogen weer neer en iets in haar blik, iets in de houding van haar hoofd, deed hem aan een andere vrouw met rood haar denken. Het was maar een indruk van een oogenblik, maar een zeer levendige indruk, Jenny Brown en Nita King neen, niet Jenny Annie! Er was een zekere overeenkomst met de foto, die hij in den bijbel van de oude vrouw gezien had. Het is het type, hield hij zichzelf voor; alle vrouwen met rood haar hebben een soort ge lijkenis. Maar de lust om mevrouw King te plagen was weg. Hij stond op, gaf zgn plaats aan Agaath Moreland en ging aan den ande- Fen kant van miss Lemoine zitten. Zjj had zgn eerste boek gelezen, zoodat het gesprek met haar al spoedig vlotte. Nita King had rijke stof tot conversatie met mevrouw Moreland. „Ik bewonder uw zuster zoo," zei ze lief jes; „haar moed, bedoel ik. Het is eenvoudig wonderbaarlijk." Ze sloeg de handen in elkaar en keek naar Agaath op precies dezelfde manier als ze naar Julian gekeken had. Agaath staarde haar onthutst aan. Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 5