DE DRIE MUSKETIERS Raadsels De zelfzuchtige reus Beste Jongens en Meisjes Als ik dit schrijf is de Paasvacantie al weer bijna voor jullie om en is het uit met de vrije dagen. Maar... de grote vacantie komt al aar dig dichterbij, nog een paar maanden en dan »..4 weken vrij. De hele dag in de duinen en het veld stoeien, de hele dag niets doen dan spelen en eten en slapen. 4 weken lang! Wil len jullie wel geloven, dat ik jullie benijd De taart, de langverwachte, is deze week gewonnen door: COR WIT, p.a. Abr. Wit, Lutjewinkel. Geerie en Mijnie de Jongh. Kolhorn. Dat was maar een pietepeuterig briefje jonge dames, en ik verwacht deze week een heel wat groter. Nog wel gefeliciteerd met opa's verjaardag. Hillechien Kamst. Westerland-Wieringen. Zo Gientje, ben jij op bezoek bij een drukkerij geweest. Ja, dat is geweldig interessant. Zelf ben ik al verscheidene jaren in zo'n bedrijf, maar ik wil je wel verklappen, dat ik iedere keer wéér onder de bekoring kom van dat machtige lied der rotatiepersen. Het is iets onbegrijpelijks, net een sprookje, zó mooi! Mlen van Essen, Petten. Zo. heb jij het aan de stok met je moeder gehad? Nu, het is meestal zo als het spreekwoord zegt: „Uile- spiegel maakte het er naar..." En ik denk dat het met Mien wel evenzo zal zijn. Heb ik geen gelijk??. k Dlneke List, Aardswoud. Ben je fijn uit geweest Dineke? En gefietst? Zeker wel, want de Paasdagen waren heel mooi, ook al was het wel wat vroeg in het jaar. Daaag! Geerie Mul, Schagen. Een nieuwe vrien din. Welkom Geerie, ik hoop dat je ver- scheidène jaren in dit hoekje je naam zulkt aantreffen. De raadsels moeten uiterlijk Woensdagmorgen 12 uur op het Bureau van de Schager Courant zijn. AH Ootjers, Oudkarspel. Ja, dat boek van Genoveva van Brabant is mooi, Ik weet nog precies wat er in stond en welke mooie platen er bijwaren. Hebben je zusters plezier op het bal-masqué gehad Mary Janne Bregman, Burgerbrug. Is de griep al weer uit jullie huis vertrokken? Ik hoop het maar, want het is een ongewenste gast, wat jij! Komen de seringenboompjes al op? Dikwijls valt het niet mee om ze in leven te houden. Daaag! Jacob Zwaan. Callantsoog. Een potlam, ja dat heb ik al eens gezien en ik vind het geweldig aardig. Het zijn net kleine kinderen, even speels en even lief. Sipke van Le(jen, Medemblik. Zo, zeggen jouw vrienden dat Sinterklaas niet bestaat. Ik zou zeggen: Laat ze maar oppassen. Ik heb eens een vriendje gekend, die geloofde er ook niet aan, en o wééé wat had hij daar op 5 December een spijt van. Er kwam geen Sint bij hem en.., ook geen cadeaux. Bofte die even...?? Grietje en Wolter Kok, Oudesluis. Ja, dietaart zou natuurlijk welkom geweest zyn. Dat begrijp ik. Als sommige mensen ziek zyn hebben ze alleen maar trek in lekkere dingen. Weet je wie ook?? De Kindervriend. Jacoba Moerland, Oudesluis. Ik vind het heel erg aardig van je Jacoba, dat jij bly bent dat Grietje en Wolter Kok het boek gewonnen hebben. Je moet maar zo denken Jacoba: wie een ander iets gunt, wel, die krijgt toch altijd op de een of andere manier zelf dubbel. Let maar eens op in het leven. (Die G moest een M zijn hoor!) Maartje Smit, Langereis. Ja, een bos hyacinthen had ik graag van je gehad. Het zijn van die échte lente-bloemen en ik houd er erg van. Maar... wie weet kom ik niet eens spoedig aan. Dan neem ik een geweldige boeket mee, reken daar op! Hendrina Smit,, Moerbeek (Nieuwe Niedorp) Fietsen jij en je vriendin veel? Zeker wel, niet? Nu, in het voorjaar is dat fijn. Als alles weer groen wordt, als de lammeren in de weide aan het bokkensprongen mEiken zijn en pis de aarde zo heerlijk geurt. Gerrlt Dekker, MedembUk. Nu, ik vond je rapport wel mooi hoor, vooral als die 2 zessen nu nog veranderen in 7-ens. Dan ben je eerst met recht een bolleboos, Gerrit. Gert en Wim Blaauboer, (Gem. Zype, Post Schagen). Weer twee jongens die blij zijn, dat Wolter en Grietje Kok het boek gewonnen hebben. En wat de werkverschaffing betreft waar jullie vader in werkt, wel, wie weet hoe spoedig er weer geen betere tijden aanbreken, jongens. Heel langzaam aan schijnt het toch weer beter te worden en dan... Ivo Schrieken, Stolpervlotbrug. Kolossaal, ben jjj een jongen. Dat had ik nooit van m'n leven kunnen denken. Precies een meisjes naam. Die foto van je broertje Abraham zal ik heel graag ontvangen. Is het een flinke boy? Daaag! Gretha Klare, Kolhorn. Ja, als de mees ter meedoet met het sneeuwballen gooien, wel, dan is het vast een fyne meester. Houd hem maar in eere, want zoveel aardige meesters zijn er niet, hoor. Jaap Smit, Dirkshom. Sjonge, heb je je broer Kees al een standje gegeven? Het komt niet te pas, dat hij jouw brieven vergeet. Trek 'm maar eens flink aan z'n oren. Jan Marees Dz., Keinsmerbrug. Dat was een briefje, zo klein en zo kort, dat ik eerlijk niet weet, wat er op te antwoorden. Alleen dat het deze week 3 maal zo groot moet zijn. Afgesproken Jan? Annie Wit, Lutjewinkel. Voor schrijven heb jij een acht en ik vind ook dat het briefje er keurig uitziet. Mooi regelmatig, op de lijnen en zonder vetvlekken en inktklodders. Ik denk, dat je een goede kans in de wed strijd maakt Annie. Martha KUk, Schagen. Ja, in Den Helder ben ik dikwijls geweest en ik kom er nog heel veel. Een mooie stad, maar Schagen is, hoewel kleiner, zeker niet minder aardig. Daaag! Marie Breebaart, St. Maarten. Ja, die operette's zijn aardige dingen. De eerste die ik in mijn leven gezien heb was Repelsteeltje. Ik zal het nooit vergeten, en datzelfde sprookje met zijn kabouters, elfen en prinsen en heeft toen meer indruk op mij gemaakt, dan opera's en tooneelstukken nu. Wonderlijk is dat, hé? Gerrit Mooy, IJmuiden O. In Velserbeek ben ik nog nooit geweest, maar... dat zal nog wel eens gebeuren, denk ik. En wat de raad sels betreft, Gerrit: volhouden, hoor! Wees een kérel! Aagje van Scheyen, Groote Keeten. Dat was maar een klein briefje Aagje, en... eigen lijk is het niet eens een briefje maar een kaart. Hoe dat met die naam van je gegaan is, begrijp ik niet goed. Vooral omdat je zo duidelijk geschreven had. Daaaag! Dirk van Dijk, Schagen. Dat er weinig prijzen vallen in Schagen is de schuld van Fortuna, je weet wel, die dame die eigenlijk iedere gelukkige winnaar aanwijst. Ik zal haar eens vragen, hoe het eigenlijk met die Schaginezen zit. Dat hoor je dan nog wel. Theo Ferwerda, Kolhorn. Dat is helemaal een mooie boel Theo. Ik schreef dat Gretha Klare van jou wist dat ik altijd blij ben met lange brieven en nu vertelt Theo mij, dat hy „dat hele meisje" niet kent. Ja, dat is een eigenaardig geval en ik zou haar maar eens aanspreken, wie weet kom je dan achter de waarheid. Guurtje de Waard, Hazepolder-Petten. Welkom Guurtje. Onze kring wordt maar steeds groter en ik denk dat over een paar jaar alle jongens en meisjes van Noord-Hol land mee zullen doen. Als het zover is, ga ik een speciale krant voor jullie uitgeven. Stel je voor... Ziezo jongens en meisjes, ik houd er voor vandaag mee op, hoewel nog alle briefjes niet beantwoord z$n. Die komen volgende week. Maar... jullie mogen allemaal weer een briefje Insturen deze week. Tot volgende maal. Kindervriend Goede oplossingen ontvangen van: Wimpie en Marietje B., Stolpen; Arie en Elmert M., Nesdijk; Bertha K., Heerhugo- waard; Adri v. Z., Winkel; Dirk S„ Andyk; Sipke v. L., Medemblik; Jan Cornelis B., Bar- singerhorn; Gerrie W., N. Niedorp; Cor W., Winkel; Aafje W., Winkel; Annie W., Winkel; Martha K„ Schagen; Gretha K., Kolhorn. Oplossingen raadsels vorige week: 1. Narcis. 2. Ja - pan; Japan. III. Poes, oven, eere, snee. Nieuwe Raadsels I. Ik word in de vacantie veel gebruikt en trek met spoed het heele land door. II. M(jn eerste is een lichaamsdeel. Myn tweede is kogelrond. Mijn derde is een soort kledingstuk. Mijn geheel is iets wat iedere jongen graag heeft. 6 m. Welke hond loopt niet? Vrij naar het Engels van den beroemden schrijver OSCAR WILDE. Iedere middag plachten de kinderen, wan neer de school uit was, te spelen in de grote tuin van den reus. Het was een prachtige uitgestrekte tuin met zacht gras. Overal tussen dat gras ston den duizenden bloemen, mooi als sterren, en er waren tien grote perzikbomen, die in de lente zacht-roze bloesems droegen en in de herfst zwaar waren van vruchten. De vogels zongen in de bomen, en hun liedjes waren zo mooi, dat de kinderen soms ophielden met spelen, om naar hen te luisteren. „Wat is het hier toch heerlijk!" riep zij elkander dan toe. Maar op een dag kwam de reus terug; hij had zijn vriend Oger in Cornwall opgezocht, en was zeven jaar lang b|j hem gebleven. Toen de zeven jaren om waren, had hij hem alles verteld, wat hij te vertellen had, want zyn conversatietalent was beperkt, en toen besloot hij, in zijn huis terug te keren. Toen hij aan kwam, zag h(j de kinderen in zijn tuin spelen. ,Wat doen jullie hier?" riep hy woedend uit. En de kinderen liepen hard weg. „Myn tuin is myn tuin!" zei de reus, „dat moet iedereen inzien, en ik alleen mag erin spelen" Toen liet hy een hoge muur bouwen rondom de tuin, en liet er een bordje planten met de waarschuwing: „Verboden toegang". Want het was een zeer zelfzuchtige reus. Maar nu wisten die arme kinderen niet meer, waar zij moesten spelen. Zij probeerden op de straat te spelen, maar de straat was erg hard en stoffig en vol stenen, en dat von den zy niet prettig. Zij liepen langs de hoge muur, wanneer de school uit was. en dach ten aan de mooie tuin, die daarachter lag. „Wat was het daar toch heerlijk!" zeiden zij tegen elkaar. Toen kwam de lente, en overal in het land stond het vol met kleine bloemen. Maar alleen in de tuin van den zelfzuchtige reus was het nog winter. De vogels hadden geen lust om daar te zingen, omdat er geen kinderen wa ren, en de boomen vergaten te bloeien. Een maal stak er echter een bloempje het hoofdje boven het gras. Maar toen het het bordje „Verboden Toegang" zag, schrok het erg, en stopte zijn hoofdje weer onder de grond. De enige, die erg tevreden waren, waren de sneeuw en de vorst. „De lente heeft de tuin vergeten!" riepen die uit. „Nu kunnen we hier het hele jaar leven!" En de sneeuw be dekte het gras met een grote witte mantel, en de vorst danste onder bomen en verfde ze zil vergrijs. Toen nodigde zij de Noordenwind uit, en die kwam, in bont gehuld, en gierde en raasde, en toen nodigde hij de hagel uit. De hagel kwam en ratelde dagenlang op de dak pannen van het huis, en toen liep hij de tuin rond, zo snel als hij kon; hij was in het grijs gekleed, en zijn adem was ijzig. „Ik begrijp niet, dat de lente nog niet ge komen is!" zei de zelfzuchtige reus, die voor zijn venster stond. „Ik hoop maar, dat het weer gauw omslaat!" Maar de lente kwam niet en de zomer ook niet. De herfst gaf aan iedere boom buiten de tuin gouden en rode vruchten, doch in de tuin van den reus was het nog steeds winter. „Hij is zo zelfzuchtig!" zei de herfst, en zo werd het ook buiten weer winter. En de Noordenwind, de hagel, de sneeuw en de vorst dansten tezamen onder de bomen in de tuin. Op een morgen lag de reus nog in zijn bed, toen hij eensklaps een wonderlijk mooie mu ziek hoorde. Hij dacht eerst, dat de muzikan ten van den koning voorbij kwamen, doch het was slechts een spreeuw. Het was zo lang geleden, dat hij vogels had horen zingen, dat het liedje van de spreeuw hem als hemelse muziek in de ooren klonk. Toen hoorde hij eensklaps de Noordenwind niet meer gieren, de hagel hield op, en een heerlijke geur kwam binnen... „Ik geloof, dat de lente nu eindelijk komt!" zei de reus, en liep naar buiten, en wat zag hij daar? Door een gat in de muur waren de kin deren één voor één naar binnen geslopen, en nu zaten zij in de takken van de boomen. En de bomen waren zo blij, dat zij de kinderen weer terug hadden, dat zij zich allen met bloesems hadden bedekt, en zij bewogen hun armen zacht heen en weer boven de hoofden van de kinderen. De vogels vlogen blij door de lucht en tjilpten vroljjk, en de bloemen keken uit het groene gras en lachten. Alleen in één enkel hoekje van de grote tuin was het nog winter, en daar stond een kleine jongen. Hij was zo klein, dat «hij de takken van de boom niet kon pakken, en daarom liep hy rond de stam en huilde bitter. Het arme jongetje was bedekt met sneeuw en ijs, en de Noordenwind blies om hem heen. De boom boog zijn takken, maar het kindje was te klein. En het hart van den reus smolt, toen hij dat zag. „Wat ben ik zelfzuchtig ge weest!" zei hij. „Nu begrijp ik, waarom de lente niet wilde komen. Ik zal dien armen kleinen jongen op de top van de boom zet ten, en dan zal ik de muur afbreken en mijn tuin zal voor eeuwig een speelplaats zijn!" Het speet hem werkelijk, dat hy zo zelfzuch tig geweest was. Zo sloop hij de trap af, en opende heel zachtjes de deur van de tuin. Maar toen de kinderen hem zagen, schrokken zij zo, dat zy hard wegliepen, en toen was het weer winter in de tuin. Alleen de kleine jongen liep niet weg, want zijn ogen waren zo vol tranen, dat hy den reus niet zag. En de reus kwam zachtjes naderbij, nam hem voorzichtig op en zette hem boven in de boom. En meteen zat de boom vol met bloe sems, en de vogels kwamen weer, en de kleine jongen strekte allebei zijn armen uit en sloeg ze om de hals van den reus. Toen de andere kinderen zagen, dat de reus helemaal niet boos meer was, kwamen zij terug eh met hen kwam de lente. „Dat is nu jullie tuin!" zei de reus, en hij nam een grote bijl en hakte net zo lang, tot de muur afgebroken was. En toen de menschen des middags naar de markt gingen, zagen zij den reus met de kinderen in de tuin spelen. De ganse dag speelden zij, en des avonds kwamen zy naar den reus toe om hem goedennacht te zeggen. „Maar was is dat kleine jongetje, dat ik op de boom getild heb?" vroeg de reus. Want van dat kind hield de reus het meeste, om dat die hem toegelachen had. „Dat weten wij niet!" zeiden de andere kinderen. „Hij is weggegaan!" „Zeggen jullie maar tegen hem, dat hij morgen terug moet komen!" Maar de kinderen zeiden, dat zij niet wis ten, waar hij woonde, en dat ze hem nooit eer der hadden gezien. En toen werd de reus erg treurig. Iedere middag, als de school uit was, kwa men de kinderen in de tuin van den reus spelen, maar het kleine jongetje, dat de reus zoo lief had, kwam niet meer. De reus was heel lief voor alle kinderen, maar hij ver langde naar zyn vriendje van de eerste dag en sprak vaak over hem. „Ik zou hem zo graag nog eens zien!" placht h|j te zeggen. Jaren gingen er voorbij, en de reus werd oud en zwak. Hij kon niet meer met de kinde ren stoeien, maar nu zat hij in een grote leunstoel, midden in de tuin, keek naar het spel der kinderen en bewonderde de bloemen en vogels en bomen. „Ik heb veel mooie bloe men!" zei hy. „maar de kinderen zijn de mooiste bloemen!" Op een morgen keek hij toevallig uit het venster. Het was winter, maar nu haatte hfi de winter niet meer, omdat hij wist dat de bloemen sliepen, en dat de lente toch weer zou komen. Plotseling wreef hij echter ver baasd zijn ogen uit, en keek en keek. In de verste hoek van de tuin stond een boom, die van boven tot onder bedekt was met zacht roze bloesems. De twijgen waren van zuiver goud, de blaadjes van zilver, en de bloemen van edelstenen, en eronder stond de kleine jongen, dien hy eens geholpen had. Zo snel als hij kon liep de oude reus naar beneden, en haastte zich naar de tuin. H|j ijlde over de grasperken naar de bloeiende boom met het kind. Maar toen hij dichterbij gekomen was, werd zyn gezicht plotseling rood van woede, en hij zei: „Wie heeft het gewaagd, jou pijn te doen?" Want op de pal men van de kinderhandjes waren twee bloe dende wonden zichtbaar, en ook op de kleine kindervoeten. „Wie heeft het gewaagd, jou pijn te doen?" riep de reus. „Zeg het my, en ik zal een groot zwaard nemen en hem neerslaan!" „Neen!" antwoordde het kind. „Dat kan niet, want dit zijn de wonden der liefde!" „Wie ben jij?" vroeg de reus, en hij hield zijn adem in. Een vreemde pijn en een zon derling gevoel kwamen hem in het hart, en hij knielde voor het kind neer. Toen glimlachte het kind, en zei: „Je hebt me eens in deze tuin laten spelen; dat is lang geleden. Maar nu moet jij' met mij meegaan naar mijn tuin, naar het Paradijs!" En toen de kinderen 's middags in de tuin kwamen, toen de school uit was, vonden zij de reus onder de bloeiende boom, en h(j was gans bedekt met zacht-roze en witte bloe sems. Een Amerikaan en een Engelsman spra ken eens over de snelheid, waarmee in hun landen de treinen liepen. De Amerikaan zei op een ogenblik: „Ik reisde eens door de Vereenigde Staten met de Pacificspoorweg, toen we langs een schuur gingen van zowat een myl lang en reden zo snel, dat we dachten, dat het tele graafpaal was." „O," zei de ander, „wjj gaan nog een beetje verder. Verleden week stond mijn broer op het perron en ik zat in de trein en juist toen ik uit het raampje bukte om hem de hand te drukken, floot de conducteur, de trein zette zich in beweging is ik tikte een koe in haar hals, die veertien myl verder over een hek stond te kijken." 87. EEN LIEFDESBRIEFJE. Den volgenden morgen bracht Planchet zijn heer een klein briefje. D'Artagnan lag nog onder de wol, richtte zich echter snel op en las in de grootste spanning de enkele regels. Dan drukte hy telkens en telkens weer zyn lippen tegen het simpele papiertje. Mevrouw Bonacieux beloofde hem een samenkomst om tien uur des avonds in een nader aangeduid paviljoen te Saint Cloud. d'Artagnan wist nauwelijks hoe hfl den tusschenliggenden tijd moest omkrygen. Hy besloot den heer De Tréville op te zoeken, met wien htj sedert zyn terugkeer uit Londen nauwelijks een woord had gewisseld. De kapitein was in de beste stemming, immers hy had op het bal talrijke bewijzen van de gunst der beide majesteiten ontvangen. De kardinaal had zich reeds vroeg teruggetrokken, daarentegen hadden de beide vorstelijke personen tot het krieken van den dag gedanst en zich voortreffelijk vermaakt. 88. DE DIAMATEN RING. „Maar nu willen we het toch eerst over u hebben, mijn jonge vriend. Uw gelukkige te rugkomst staat immers vanzelfsprekend in 't nauwste verband met den triomph van den koning en de koningin en de nederlaag van den kardinaal. Maar nu is het oppassen! De kar dinaal zal niet vergeten, dat u hem deze poets hebt gebakken". „Gelooft U, dat hy weet, dat ik het was, die in Londen is geweest?" vroeg d'Artagnan. „Wat? Zijt gy in Londen geweest? Dan hebt U.zeker dien prachtigen ring vandaar meegebracht! Als U maar weet, dat het niet bepaald is aan te radèn van den vijand ge schenken aan te nemen". „Wat? Van den vijand? Dien ring heeft de koningin mij gegeven!" „De koningin? Dat is niet te gelooven!"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 15