DRIE MUSKETIERS
In de tent der Bedouïnen
Verraad aan een eeuwenoud ideaal
J EIMELIJKE
STRIJD
195. DE DIAMANTEN RING WORDT
VERKOCHT,
Den anderen morgen om acht uur kwam
de bèdiende van Des Essart aan d'Artag-
nan 7000 pond brengen. Dit was de waarde
van den ring der Koningin.
Hoewel nu allen reeds een voorstel had
den gedaan betreffende de manier waarop
men het beste Mylady van het lijf kon hou
den, was d'Artagnan de eenigste geweest,
die tot nu toe gezwegen had, terwijl hij
anders altijd direct met een goed voorstel
klaar stond. Het was alsof hij reeds bij het
hooren van den naam van zijn vijandin
totaal van zijn stuk was gebracht.
Maar hij had nu dan toch een reeds lang
gezochte kooper voor zijn diamant ge
vonden.
Het ontbijt, dat hij bij den heer Des Es-
sart gebruikte en waarbij hij in zijn nieuwe
.uniform gekleed was, verliep uitstekend,
196.
DE NIEUWE UNIFORM
D'Artagnan was bijna zoo groot als Ara
mis en daar deze zijn geldschieter flink
te pakken had gehad bezat hij altijd twee
uniformen. De eene leende hij aan d'Artag
nan. Als hij nu maar niet steeds Mylady
vanuit de verte had gezien, dan was hij de
gelukkigste man ter wereld geweest, maar
ze leek een onweerswolk, welke elk oogen-
blik kon losbarsten.
De rest van den middag bracht d'Artag
nan door met het wandelen in zijn nieu
we uniform door de verschillende straten
der legerplaats, waarbij hij van allerlei zij
den gelukwenschen in ontvangst had te
nemen.
Des avonds kwamen de vrienden weer
bijeen om te overleggen wat men aan lord
Winter en aan den persoon in Tours aou
schrijven, die tot den kennissenkring van
Aramis behooren. Verder moest mten een
besluit nemen, door wiens bediende de brief
bezorgd zou worden. Ieder meende hierbij,
dat zijn bediende er het meest geschikt voor
was.
Bagdad. In Juni.
Stervende stammen, ze zijn er en niemand
Is schuld aan dit sterven, zelfs niet de men-
schen zelve, tenzij men hun als schuld wil
aanrekenen hun hardnekkig vasthouden
aan hun oude levenswijze, aan de oude
traditie vanhun ras. De regeering biedt
hun nieuwe levensmogelijkheid, een nieuw,
rustig, onbekommerd bestaan, maar zij, de
oude zwervers, de hartstochtelijke minnaars
der onbeperkte vrijheid, willen niet den
onbegrensden horizont van de eindelooze.
woestijnen met hun dorst en ontbering rui
len tegen een kalm, zeker leven. Zij verkie
zen hun tenten en de onzekerheid boven
een gerieflijk huisje met steeds voldoende
eten en drinken. De regeering doet wat ze
kan en treedt nu en dan ook wel dwingend
op, wat vaak bloed kost, maar nog altijd
zijn er, die, hoewel zc den dood voor oogen
hebben, weigeren zich ergens te vestigen en
er het bestaan van een boer te leiden.
Er zijn altijd nog wel rondzwervende
stammen en sommige kunnen ook thans
nog hun levensonderhoud verdienen als her
ders, als kameelfokkers, maar hun aantal
neemt af. De vraag naar kameelen vermin
dert en daarmede de bestaansmogelijkheid
van duizenden zwervende stammen. De re
geering helpt, doet wat ze kan, maar ze
is onmachtig steeds onwilligen te dwingen,
zoolang deze onwilligen voor de gemeen
schap ongevaarlijk blijven.
Het werk van koning Faigal
Per automobiel heb ik tesamen met een
kennis, die het Arabisch dezer streken
grondig kent en spreekt, een tocht onder
nomen naar den Euphraat en door het ge
bied tusschen Euphraat en Tigrus, het oude
land, waar eens de trotsche koningen van
Babyion heerschten.
Ook drie jaar geleden zwierf ik daar en
nu was er iets veranderd. Ik zag dorpen,
die er voorheen niet waren en armzalige
gehuchten waren gegroeid en verfraaid. Be
bouwde velden zag ik en jonge palmentui
nen, waar drie jaar geleden niets viel waar
te nemen, dan dor zand en nogmaals zand.
Waar ik hier en daar slechts armzalige
zwarte tenten had gezien, stonden nu vele
huisjes met er om heen bebouwde grond.
Koning Faigal, de eerste koning van Irak,
is met dezen arbeid begonnen en in tien
jaar tijds, van 1920 tot 1930, heeft hij den
bebouwbaren grond van zijn land met bij
na vijftig ten honderd vermeerderd, gebied,
dat hij met behulp van het water van
Tigrus en Euphraat, op de woestijn veroverd
heeft.
Onze correspondent J. K. Brede-
rode had tijdens zijn verblijf in
Iran volop gelegenheid de eigen
aardige levensgewoonten der woes-
tijnstammen te leer en kennenIn
onderstaand artikel geeft hij zijn
indrukken hierover weer.
znige der oude zwervers hebben het
heimwee naar de onvergeten woes
tijn in de ziel. Zij willen geen be
bouwde velden, ze wenschen de on
eindige, meedoogcnlooze woestijn.
Laten we om deze menschen niet
lachen. Ook in Europa zijn er zoo
of dergelijke. Zijn er aan de kust
van de vroegere Zuiderzee geen
menschen, die de verdwenen zee
betreuren? Zijn er geen visschers,
die weigerden zich als landbouwers
te vestigen en die trokken naar de
kust van de Noordzee om immer we
der daar het bewegen der golven te
aanschouwen en immer weder hun
leven te wagen op de zee, die ge
heimvol is als de woestijn?
Bij het kamp van hen, die de
traditie trouw bleven.
Op onzen tocht door het op de woestijn
veroverde gebied, waar nieuwe kanalen
overal water brengen en velden groen staan
kwamen we bij een nieuw dorp van kleine
huisjes, waarboven de minaret van een
moskoe ten hemel wees. Hier wonen vroe
gere woestijnzwervers, die tot rust kwamen.
Maar in de nabijheid van het dorp zagen
we vier armzalige zwarte tenten tesamen
staan, een soort klein kamp.
Dat was de tijdelijke verblijfplaats van
wat er over bleef van een zwervenden
stam.
We hielden er halt en uit de schaduw
van een der tenten trad een bejaarde Be-
doeïn, de sjeich, naar we begrepen. Hij
begroette ons met de waardige beleefdheid
dezer menschen en tusschen hem en mijn
begeleider ontspon zich een gesprek.
„Nog vijf jaar geleden waren we met
zeshonderd, tien jaar geleden telden we
meer dan tweeduizend, mannen, vrouwen
en kinderen tesamen," vertelde - de oude
sjeich. „Honderden kameelen hadden we,
maar deze tijden zijn voorbij."
In de nabijheid liepen drie armzalige ka
meelen en vier ezeltjes. Dat was het gehee-
le bezit van den stam. Herhaaldelijk ge
lapt waren de tenten, die langzaam tot vod
den vervielen, afgedragen de kleederen.
Niettegenstaande deze armoede noodigde
de sjeich ons met een breed gebaar uit in
Zijn tent te treden en daar, in de schaduw,
bracht een knaap ons kleine kopjes koffie,
de echte, ongesuikercte Bedoeïnen-koffie.
Waar de ploeg komt, komt de
schande.
De sjeich vertelde: „Velen van
ons zijn gestorven. De prijzen der
kameelen werden laag en toen ver
loren we door de droogte, vijf jaar
geleden, meer dan vijfhonderd scha
pen. Er was niet veel te eten meer
en toen kwam ziekte. Maar niet
allen zijn gestorven. Velen leven
nog, hier en in andere dorpen. Ze
hebben land en ze werken, ze wer
ken als vrouwen," zeide de sjeich
minachtend. Dan vervolgde hij: ..Ze
willen ook mij een huisje geven en
land, maar nimmer zal ik dat aan
nemen. Oneervol is het te leven
tusschen de wanden van een huis
en oneervol te werken op het land."
Ik begreep en het oude Arabische spreek
woord kwam me tebinnen: „Waar de ploeg
komt, komt de schande."
Meloenen-hulde.
Terwijl we daar zaten, kwamen dorpsbe
woners en brachten groote meloenen, die ze
den sjeich met eerbied overhandigden.
Deze dorpsbewoners waren ook lieden
van den stam, mannen, die het zwervend
bestaan hadden opgegeven, maar toch nog
deel uitmaken van den stam en hun sjeich
blijven vereeren, Deze kan ook nu nog
steeds op den steun van zijn menschen re
kenen.
Uit de richting van het dorp zagen we
een zware lastautomobiel aankomen en ook
dit voertuig hield stil bij de armzalige ten
ten. De chauffeur met zijn helper en nog
een Arabier sprongen er af en begroetten'
den ouden sjeich eerbiedig. Ook zij waren
„mannen van den stam" al nemen ze aan
de zwerftochten van den stam geen deel
meer. De chauffeur overhandigde den sjeich
een suikerbrood, een pak rijst en een klei
nen zak koffie.
Dat was de onverplichte „belasting" van
den Arabischen chauffeur aan zijn stam
hoofd,
,i ;'i We laten ons het bedoeinen-
•w maal goed smaken.
Genoeglijk zaten we allen tesamen, dron
ken uit kleine kopjes koffie en rookten si
garetten. Daarna werd weder door een jon
gen een groote kom met kameelmelk ge
bracht en daarin lagen dadels. Gemeen
schappelijk aten we de dadels met onge-
rezen brood, dat er uit ziet als pannekoe-
ken. Ik zat tamelijk gemakkelijk tegen een
kameelzadel, de anderen hurkten meer dan
ze zaten. Met onze vingers vischten we de
dadels uit de kameelmelk. De handen van
den sjeich, de dorpsbewoners en den chauf
feur waren vuil, de onze niet zeer rein,
maar op zulke kleinigheden wordt minder
gelet in deze streken onder woestijnbewo
ners, die niet de gewoonte hebben zich
dikwijls te wasschen. Waar zouden ze het
water vandaan moeten halen?
Buiten zag ik een jonge, aardige Bedoeï-
nenvrouw rondloopen met een fiksche Joü*
gen op den arm, een jongen, die niet he{
minste stukje kleeren droeg, maar er kern*
gezond uitzag.
De meubeltjes van de SjelcKeih
familie.
Het waren vrouw en Jongste zoon van den
ouden sjeich. Het leeftijdsverschil tusschen
dep sjeich en zijn vrouw bedroeg minstens
een halve eeuw, doch ook dat is hier niets
bijzonders. De meisjes trouwen bij de Ara*
bieren zeer jong en de mannen trouwen
nog zeer oud.
In de tent bestond het eenige ameuble*
rnent uit eenige kameelzadels.
Verder waren er eenige aarden potten efl
dekens. Dat was vrijwel alles. In het dorp
zijn we later nog in een der nieuwe leem en
huisjes geweest, maar daar was het ameu*
blement al niet beter gesteld. Zelfs als ds
Arabier het zwerven heeft opgegeven, be*
houdt hij nog den gedachtengang van een
zwerver en wil hij niets weten van zware
en niet strikt noodige voorwerpen.
Ook deze „gehuisvesten" blijven zwer*
vers in hun hart en dit verklaart hun ver*
eering voor een stamhoofd, dat niettegen*
staande alles vast houden aan het oude be*
staan. Zijzelf hebben den strijd opgegeven'
en hebben ergens vast nedcrgclaten, doch!
min of meer voelen ze dat als een verraad
aan een eeuwenoud ideaal en eerbied ert
bewondering koesterden daarom allen in
het kleine nieuwe dorpje voor den ouden;
sjeich, die niettegenstaande alle ontberingen
en gevaren trouw bleef aan de heerlijke
onbegrensde vrijheid en aan den eindeïoo*
ze horizonten,
J. K. BREDERODE,
door Michael Corvin
29.
Toen juffrouw Cohen, die aan den brief
van Burg slechts weinige conventioneele groe
ten aan Esther had toegevoegd, thuis geko
men was, uitten haar angst en ongerustheid
zich eerst in een onbedaarlijk weenen. Burgs
ongewondenheind, zijn woorden tot haar en
voor alles zjjn brief, dien hij haar haar voor
Esther dicteerde, waren voldoende om haar
het ergste voor de toekomst van haar vrien
din te doen vreezen. Wat had Burg aan de
jonge correspondente geschreven? Hij had
haar nogmaals voor de Information Service
gewaarschuwd, h\j had haar meegedeeld, welke
rol de heer Hardley in een reeks hem bekende
gevallen gespeeld had en haar opnieuw inge
scherpt om bij alle ondernemingen vóór het
voortgaan aan het verzekeren van den aftocht
te denken. Wat hjj haar niet geschreven had.
niet had kunnen schrijven, was zijn eigen
groote bezorgdheid geweest. De toon van zijn
stem, het rustelooze heen en weer loopen van
den zwaren man, zijn nauwelijks beheerschte
zenuwachtigheid, dast alle kon Ester uit haar
brief zoo niet opmaken, zooals zij, juffrouw
Cohen, het beleefd had. En de kleine, mis
maakte secretaresse, die behalve een paar on
duidelijke brieven van haar zelf haar geheele
leven slechts naar het dictee van anderen ge
schreven had en slechts de beweegredenen, de
verwachtingen en de wenschen van andere
menschen op papier had gebracht, zette zich
nu in haar kleine kamer neer om een langen
en waarschuwenden brief aan Esther op te
stellen. Zij worstelde met den aanhef. Wat
waren die eerste woorden moeilijk! Hoe moest
zjj beginnen?
Zij slikte, mompelde, kauwde vertwijfeld op
haar penhouder, dien zij zoo weinig gewoon
was te hanteeren en haar in den loop der
jaren geheel vreemd geworden was, en begon
toen stijf en met bevende letters te schrijven.
De brief werd lang, veel langer, dan zij eerst
gedacht had. Zij verzweeg niets, niets van
alles, wat zij in de redactie gezien en ge
hoord had, en niets van hetgeen zij slechts
vermoedde of voelde. Zij bezwoer Esther haar
leven niet in gevaar te brengen, hoewel zij niet
wist, hoe zij zich daarvoor behoeden moest.
Zij stelde zich tot haar beschikking. De kleine,
arme juffrouw Cohen bood Esther een vrij
plaats aan, een asyl, waar zij veilig zou zijn,
een toevluchtsoord, dat altijd, altjjd, voor haar
open stond. Zij besloot deed dit daarna
ook werkelijk Esther in den brief meteen
den sleutel van haar woning te zenden, en
toen schreef zij weer verder. Zij legde er den
nadruk op, dat Estter zich met even groote
zekerheid op Burg kon verlaten als op haar
zelf. Maar zij verzweeg haar niet, dat zij Burg
zelf in gevaar geloofde. Zijn betrekking in de
redactie en de uitgeverij was een onophoude
lijke en zelfs dezen kolos uitputtenden strijd.
Toen juffrouw Cohen haar brief ondertee
kend had, sloot zjj hem snel in het couvert,
waar zjj ook den sleutel had ingelegd, zonder
haar geschrjjf nog eens over te lezen, alsof zij
bang was voor hetgeen zij zelf gezegd had.
Het schemerde reeds toen zij met roodge
schreide oogen opstond om naar haar slaap
kamer te gaan en voor den aanvang van haar
nieuwe werkzaamheden nog eenige uren te
rusten.
Dr. Dongen had de portretten, die Dr.
Mersheim hem bezorgde, dadelijk doorgegeven
om hen te laten verveelvoudigen. De contróle
der op de rugzijden aangebracht gegevens had,
dat de Duitsche contra-spionnage^ejxst, over
welke Selfride zoo geringschattend had ge
sproken, toch beter functionneerde dan de
geheime chef van de United Service aangeno
men had. De familie Patterson was bekend.
Aan de hand van eenige beschieden herinner
de men zich hunner nog recht en .goed uit den
tijd, dat de gebeurtenissen uit den Chinee-
schen oorlog de toenmaals uiterste zwakte en
wankelbaarheid van het Russische prestige
vormden. Het onpsychologische optreden in
Azië had aan Engeland, dat aanvankelijk door
de revolutionaire successen te Kanton en
Nangkin ten zeerste verontrust was en daar
door zelfs tot het doen van belangrijke con-
cesises geneigd scheen, later weder een veel
sterker en haast onaantastbare stelling ge
geven. Reeds de eerste besprekingen, die de
Russische gezant met de leidende persoonlijk
heden van de Labour Party en de Indenpents
had, bewezen hem zeer duidelijk, dat het En-
gelsche arbeiderdom niet meer gezind was
twijfelachtige experimenten te steunen. Bin
nen weinige daarop volgende dagen had hij
verscheidene persoonlijkheden gesproken, wier
handelsbelangen een Russischen tendens be
zaten en met wie de relatie nimmer geheel
afgebroken geweest was. Zij allen beklaagden
er zich over, dat de trouw bij het naleven van
overeenkomsten ontbrak en over een zekere
illoyaliteit in zakeljjke aangelegenheden, die
met particulier kapitalistische zoomin als met
socialistische grondstellingen iets te maken
had, maar slechts eenvoudig een onverdrage-
lijke incorrectheid vormde. Trots al zijn be
drevenheid als onderhandelaar had Jury Za-
gainoff groote moeite deze lieden ervan te
overtuigen, dat de commercieele vooruitzich
ten tegenwoordig grooter dan ooit waren en
dat de Russische koers weliswaar ook in de
toekomst het bolsjewistische „front" niet zou
kunnen prijs geven, maar toch elke „étappe"
en het „achterland" meer dan vroeger met
West-Europa zouden samenwerken.
Zoo kwam het, dat Zagainoff voor het feest
van hertogin Joan geen tijd meer vond om
Esther te spreken. Eerst op den ochtend na
het bal in het Herford Palace was het hem
gelukt zich voor korten tijd vrij te maken, en
liet hij, met eenige bloemen, die hjj naar haar
kamer zond, miss Raleigh vragen, of zij hem
wilde toestaan met haar te ontbijten. Esther,
die zich na een doffen en weinig verkwikke-
lijken slaap niet erg opgewekt gevoelde, ver
heugde zich hem weder te ontmoeten en on
der een lichte conversatie vele dingen te
kunnen afschudden, die haar op het oogen-
blik hinderden, zoodat zij hem liet verzoeken
zich in de kleine lunchzaal te vervoegen.
Kort voor zij naar beneden ging, schelde
haar telefoon. De heer Larker belde op. Hij
informeerde naar haar welzijn en vroeg of hij
haar voor den tocht met hertog Eric nog
eens mocht spreken. Hij geloofde, dat het
aanbeveling zou verdienen, dat hij haar vooraf
het een en ander omtrent de techniek van
het mijnwezen en de methoden van deze in
dustrie ophelderde en zij eerst daarna om zoo
te zeggen practisch onderricht daarin ging
nemen. Eenigszins verbaasd wilde Esther
reeds weigeren, toen het haar te binnen schoot,
dat zij tegen den tjjd voor het diner ongeveer
een half uur voor hem beschikbaar had en
verzocht zjj hem haar dan in het hotel te ko
men bezoeken. Daarna stapte zy in de licht
om zich naar de ontbijtzaal te begeven en
ontmoette op de gang een piccolo, die een
mand bijzonder mooie rozen droeg. Tot haar
verwondering bleef de boy voor haar staan
en overhandigde haar een klein couvert, dat
hij gelijk met de mand bloemen ontvangen
had. Esther liet hem hoofdschuddend den
korf in haar kamer brengen en las onder het
dalen der lift spottend de uit het couvert ge
nomen kaart van Eric, hertog van Gloucester,
die haar schreef hoezeer het hem verheugde
haar een deel van zijn ondernemingen te mo
gen laten zien. Met een gewaarwording van
honende vroolykheid, gemengd met heimelijke
angst, stak Esther de kaart in haar taschje
en begroette zij Zagainoff, die haar reeds in
de hal opwachtte.
Zjj namen plaats en bestelden tamelijk ver
strooid, beiden beheerscht door het bewust
zijn! dat zjj elkander belangrijke dingen te
zeggen hadden en daarbij vooraf gevoelend!
hoe moeiljjk dit zou zijn. Zagainoff begon. Hjj
vertelde van alles wat hij de laatste dagen
beleefd had, keuvelde een weinig verward
over allerlei door elkander en sloeg onderwijl
onafgebroken Esther gade. De kellner ser
veerde. Dit gaf een welkome afleiding. Zjj
aten en probeerden daarbij hun bevangenheid
meester te worden. Jury had ondanks de on
beduidende onderwerpen van hun gesprek al
dadelijk bemerkt, dat Esther's stemming
geenszins zoo kalm en lijdzaam was als zij
het gaarne wilde doen voorkomen. Aan Esther:
kwam het daarbij voor, alsof haar tafelge
noot onder zijn ijver om haar allerlei belange-
looze dingen te vertellen, de bedoeling en
tegelijkertijd den angst verborg om tot be
langrijker onderwerpen over te gaan. Zij over
legde nog een oogenblik voor zij vrij onver
wacht Zagainoff's gekeuvel onderbrak met de
vraag:
„Kent u den heer Larker meer van nabij
„Larker?" Onmiddellijk was Zagainoff ern-
en zakelijk geworden. Hij had het een of ander
van dezen aard verwacht, maar de naam
Larker verraste hem toch.
„U hebt hem op het feest van hertogin
Joan leeren kennen?"
Esther knikte. Zagainoff bekeek onderzo©*
kend de snede van zijn mes.
„Larker hm. U kent zijn afkomst? Eend
was hjj de hoop der arbeiders. Jong, eergie
rig, buitengewoon werkzaam. Men had het
gevaar zeer spoedig bemerkt bij de ande
ren. De montaan industrieelen Larker was
toen mij;nwerker zagen, dat hier een man
opwies, wiens werkelijke gevaarlijkheid stellig
niet een der zoo juist genoemde eigenschap
pen bestond, maar daarmede vereenigd in zjjn
grenzenlooze jjdelheid. Nu, men verstaat het
aan dien kant om met menschen om te sprin
gen. Men trachtte volstrekt niet hem te
„koopen", o, hemel, neen! Deze lompe methodQ
laat men aan de Amerikanen over."
(Wordt vervolgd