C Ojo 7je/xjeJL klooit hei keujexi oMbeJi duidend bcJhalen Op bezoek bij de kemphanen-baby en het fort van het waterhoen Groote sternen |ïf DE EIMELIJKE STRIJD De 12 eieren van het waterhoen Vluchten tusschen het ruischende riet Weer terug op Texel! Terug in het vogel-dorado, waar in hon derdduizend gekleurde kalkschalen het raadsel van het leven is beginnen te kloppen, teer, haast onhoorbaar, maar toch met grooten drang. Waar nu ontelbare meeuwen, graspiepers, leèuwerik- ken, kluten, vischdiefjes, wulpen en waterhoentjes op de nesten neer gehurkt zitten. Met groote starende blikken voor zich uitturend, luisterend naar ieder aankomend geluid, wat onraad zou kunnen brengen. Overal op het eiland ontwaakt het leven. Het leven, dat ver schijnt uit geel-druipende eierenschalen, die openbarsten als rijpe vruchten, en waaruit een jong wezen uit zijn ei-woning met onwezen lijke spleetoogjes in de wereld schouwt. Het is het wonder van de lente, het wonder dat ieder jaar terug keert, maar waarover men zich keer op keer weer verbaast. Het wonder dat leven heet, de ontzaglijke geheimenis der natuur. En dit alles geschiedt op dat heel mooie lente-eiland Texel, tusschen de wuivende Pinksterbloemen, tusschen de eerste schuchtere wilde orchideeën, die daar in het Afrikaansche gras verborgen staan, en bij de zilver witte madelieven, waarvan er vele duizenden zijn, en die het landschap met een glinsterend blank waas bedekken. Wederom zijn wij het veld ingetrokken. Op den vroegen morgen, toen de zon aan den Oosterkim aan het rijzen was. Een purperen bal, die vlammend en laaiend achter de nevels staat en waarheen de eerste leeuwerikken jubelend opstijgen. De zon. die rijst en rijst daar in het Oosten, en ineens het gordijn van dampflarden openrijt, om te ver schijnen als een bal van zilverlicht, die vele uren van dien dag over het Texelsche duinlandschap zal glijden. Het gras is nat. maar de hemel boven ons blauw. Van het blauw, dat zich ligt te spiegelen en koozen in de slooten en meertjes, die nauwelijks beven onder den lichten druk van den wind in het riet. Het riet, op enkele plaatsen méér dan een meter hoog en waarin de ochtend- zephyr een nauwelijks hoorbare melodie fluistert. Daar is vreugde op het eiland. De vreugde over het duizend-voudig geboren leven. Over het gejaagd roepen en fleemen achter de eier schalen, die heet gestoofd worden door de koesterende moederlijven der vogels. Over het pianissimo van bijna onhoorbaar gerikketik van nog weeke snebben tegen de schalen, die de wereld afsluiten. Nog voor enkele dagen enkele uren Het loopt op z'n einde met het broeden. Iedere eilander weet er van, vertelt er over en de kinderen zijn druk doende elkaar de verhalen mede te deelen van de vogels, die bij „hun" boerderij zitten. Zoo staat alles nu in het teeken van de jonge vogels,, die straks over de goud- blinkende transen zullen gaan vliegen, de laaiende zonnebal tegemoet. Wij loopen door de wei. links van ons de breede sloot, met aan beide boorden het ruischende riet. In het water is geen beweging, een enkele libel gonst sidderend voorbij en zit zich als een coquette jonkvrouw op te poetsen op een rietpluim. Een watervlieg grist dwaas van links 8 werelden van 8 ongeboren eenden-kinderen naar rechts over de sloot: een groteske renner, die zijn adem voor den tijd kwijt zal wezen. Voorts stilte. Rust. Maar dat is alles maar oppervlakkig, die rust. Want achter ieder rietboschje, achter iederen opgeworpen berm, bij iederen inham in deze kreken wordt men gade geslagen. Door felle oogen. Stekende, loerende kijkers. Oogen, met roode en witte en zwarte randen. Snavels trillen van ingehouden angst en soms van woede over de nadering. Het zijn de broedvogels, de wacht houdend op hun eieren. Keer op keer verbaast men zich over de wijze, waarop deze dieren zich weten te verschuilen. Hoe men in het riet soms enorme nesten van eenden vindt, waar men 10 maal langs kan loopen zonder ze op te merken. En hoe het onmogelijk is de plaats te ontdekken, waar ge 3 meter voor U een leeuwerik op ziet stijgen, luid kwetterend het strakgespannen blauw in. Om dan met rukken omhoog te klimmen, stijgend recht tegen de zon in, een miniatuur Icarus. Een goud-bronzen kemphanen-jong Voor de sloot, even naast de grasberm, hooren we een héél zacht, een nauwelijks hoorbaar gepiep. We buigen voorzichtig het gras weg. drukken de helmpunten neer en ziedaar, een goud-gebronsd kemp- hanenjong. Het is een tafreel, rijk aan poëzie en dat men niet spoedig zal vergeten. De kemphanenbaby is ongetwijfeld een der mooiste jonge vogels van Texel en vooral het exemplaar dat zich hier voor onze verbaasde oogen vertoonde, was een schoonheid in zijn soort. Donker bruin. met schaduwstrepen op de fijne vleugeltjes. Een jonge kemp haan. eenige uren oud. De beide stukken schaal van z'n wereld-in-het- klein liggen nog in het nest. De geelige substantie is er uit gevloeid en bedekt het laatste ei. wat zich nog in het nest bevindt. Waar de twee andere kemphaan-jongen gebleven zijn is een raadsel. Waar schijnlijk eerder dan het overgeblevene, de beenen genomen of mee gereisd in de snavel van vader en moeder kemphaan. Het is een raad sel, en hoe voorzichtig of wij voetje voor voetje den omtrek afspeuren, we vinden geen kemphaan-jongen meer. Het eendennestvlak bij den weg We gaan verder. Langs het eendennest. We weten waar het ligt. Hebben de plek reeds van te voren in het vizier. Onhoorbaar sluipen we naderbij. Geen takje kraakt, niets beweegt. Nog 10 meter 8 meter 6... 5... 4... wij klemmen het foto toestel in den linkerhand, de andere bij de sluiter. Zou het gelukken zonder sluittent het broedende dier te benaderen? Op hetzelfde moment geeft de praktijk al het antwoord. Als een geest verrijst het eendenlijf boven het riet, klapwiekend met de groote wieken. Een donkere schaduw, cirkelend over het kreekwater. Danstrijkt de vogel neer, met een breeden boog, op 300 meter afstand. De olijfgroene eieren liggen nog in den donzen nestkrans. Als groote peren, warm gestoofd door het moederlijf. We luisteren er aan. aan die trillende eieren daar in de kreek. Je hoort het tikken, héél zacht. Een jong leven, dat roept. Dat naar buiten wil: zijn deel eischt van de zon, den zomer en het spiegel-spel in het zilveren slootwater. We gaan verder. Er is veel te zien in deze dagen op het eiland en de dag is altijd te kort. Leeuwerikkennestjes, verborgen trechtertjes in den weide-grond, sommige reeds geheel verlaten, andere met de over blijfselen van de eierenschalen er nog in. Een enkele met een klein mooi eitje weggestopt in het kratertje. Even later zitten we gehurkt bij het nest van een scholekster. Mijnheer en mevrouw zijn er al lang vandoor gegaan, en roepen jammerlijke klaagtonen naar beneden. Vier geel bruine eieren liggen er in. Maar veel moois is de woning niet. Of ook déze kwalificatie is eigenlijk nog te wijdsch, want de familie Schol ekster heeft zich volkomen tevreden gesteld met enkele tientallen takjes her- en derwaarts te rangschikken zoo maar lukraak op het slijk van den berm, en hierbij liggen de eieren. Bezoek aan een Sternen-kolonie Verderop zit een kolonie groote sternen op hun broedsel. We zijn nu overgestoken naar het strand. De eieren van de groote Stern liggen hier minder dan een halve meter van elkaar. Staart aan staart zitten ze te broeden, de moeder-sternen. Alvorens we er bij zijn is het al mis. Er zindert plotseling een gefluit over de nesten en dan, als heeft één van hen een afgesproken teeken gegeven, daar verheft zich de heele kolonie, van eenige honderden sternen, in het blauw. Het is een wondermooi gezicht. Een schouwspel, dat men niet spoedig vergeet. Hoe ze daar in de wolkenlooze koepel hangen, hoe ze zeilglijen van boven naar beneden, krijschen en gillend. Hoe ze woedend tot vlak HA over den grond scheren, tot het uiterste vertoornd over de wezens, die het waagden hun rust hier te komen verstoren. Nu zij hier bij op gemerkt, dat de stern in wezen allesbehalve een held is. Eer het tegen deel is waar en bij het minste geringste laat hij nest en jongen in den steek en zoékt zelf een goed heenkomen. En zoo is het dan ook te ver klaren, dat scholeksters, zilvermeeuwen en diverse andere, groote vogels zich meer dan eens te goed komen doen aan de inderhaast door vader en moeder Stern verlaten eieren, welke zij klaarblijkelijk als een niet te versmaden delicatesse beschouwen. We gaan weer terug het land in. Later zullen we een kruistocht over het strand maken, doch ditmaal komt er niets van. Terug naar I Uif den soppenden moerasgrond, die achter de duinen ligt. En terug naar het feest, tusschen de leeuwenbekjes, pinksterbloemen, eerste dotters en wilde orchideeën. Bij een kreek ontdekken we ineens, voor we er eigenlijk op verdacht zijn, het nest van een waterhoen. Het is een prachtige vondst, en be looft ons prima fotografisch materiaal, nu we er zonder schuiltent op uit getogen zijn. Je kunt het nest haast niet zien en alleen door de plotselinge vlucht van het ouderpaar ontdekten we het. Het is een prachtig nest. Een waar fort van riet en stroo en stevige taaie water-! lianen. Het staat minstens 40 cm boven de waterspiegel, zoodat voor overstroomingsgevaar niet te vreezen valt. Voorzichtig buigen we het riet weg. En dan zien we in de woning; niet minder dan^ 12 eieren liggen nonchalant op een hoopje erin. 12 witte gespikkelde'eieren; nog een dag misschien en het lieve leven zal beginnen onder het geheim zinnig zingende rietdak. Dan zullen de beide ouders zich moeten uit- sloven al dat jonge goed van voedsel te voorzien. Zullen wijd-open- ^J' gesperde snavels dagin daguit blijven vragen. Piepende druktemakers, nauw hoorbaar krijschende nimmerzatten. De ouders zijn weg en blijven weg. Vermoeden waarschijnlijk dat we dan wel eerder zullen J vertrekken. Alleen een reiger staat verderop in z'n eentje het zaakje gade te slaan. Een wijze denker, de Texelsche filosoof par excellence. Zoo gaat het verdervan nest tot nest. Overal zitten de jongen Z te gapen met de nog zachte snebben en overal wieken de oude vogels r weg, bevreesd voor hen, die op zulk een voor Texel ongemeen dichten C afstand bij de broedsels komen. di Ontmoeting met de Fuut We hebben nog een ontmoeting met de fuut. Het nest ligt mooi d tusschen het riet verborgen, maar met haar lange hals komt de fuut, n die doodelijk beangst is, wel een paar decimeter er boven uit. Bijna m roerloos zit ze daar: heel, heel langzaam draait alleen de lange hals met ons mee. Fel priemen de oogen! Een booze wachter, als het ware op maatregelen zinnend om de nadering tegen te gaan. Maar we hebben tegen dat verontruste futen-beest geen booze plannen in 't zin. Willen het alleen maar eens van nabij gadeslaan. En zoodoende is het zelfs niet noodig, dat het van het nest behoeft op te vliegen; wel blijft het ons na zitten te oogen, totdat we om een riethoek verdwneen zijn, om dan op haar gemak het nog omschaalde jonge leven onder haar verder uit te broeden. Jonge Kluten leeren zwemmen Honderd meter verderop wéér een ontmoeting: een klutenpaar, dat zijn vier jongen aan het zwemmen leeren is. Vier jonge, roodgesnavelde kluten, die snetterend en snaterend over de sloot roeien en den slag al aardig te pakken blijken te hebben. Beschermend zwemmen met breede slagen de ouders er om heen. Twee gitzwarte vogels, die angstig onze nadering gadeslaan, maar er niet van door gaan. Alleen de jongen krijgen het op hun zenuwen en pogen langs den walkant op te klaute-Jia ren wat op divers.e onoverkomelijke bezwaren sluit. Zoo vergaat ook deze dag op de Texelsche moerasgronden en weiden, waar overal het jjn leven hoorbaar is, en waar overal dat leven geplaatst is tegen den;e heh schoonst denkbaren achtergrond. Er is geen eiland in ons land. watven. ons een dergelijke overdaad zoowel van duinflora als fauna biedt, ai? De v juist Texel en waar men zóó op kan gaan in de vreugde van schoone en jonge in de schepping. Behoedt deze schoonheid, Texel: waakt er voor, dat daar niet de horden komen, die zonder begrip deze wonderlijke harmonie verstoren en een paradijs veranderen in een oord, waar verschrikte vogels Om: zinnen op andere broedplaatsen. Laat het alles blijven zooals het nu is: lenna een natuur-reservaat dat voor het vaderlandsche vogelleven zijns gelijke niet heeft! i De Jonge stern, pas uit het eil H door Michael Corvin 55. „Wanneer zal de zaak TsunHerdemerten voorkomen, denkt u?" Daar het kleine Westduitsche stadje natuurlijk geen luchthaven bezat en zij boven dien ieder opzien wilde vermijden, daalde de machine eenige kilometers voor de stad op een weide. Eenige toesnellende menschen ver namen zoo weinig mogelijk, maar kregen te hooren, dat het een noodlanding was. Een paar minuten later reed Esther op een schok- kenden wagen naar 'i«t stadje. Zij begaf zich dadelijk naar het raadhuis, in welk gebouw tevens het postkantoor en de landelijke gendarmerie gevestigd waren. Op vertoon van haar leglmltatiebewijs had zij een kort onderhoud met de voor haar zaak in aan merking komende ambtsdragers, die evenwel eenstemmig beweerden, dat hier in den loop der laatste vier en twintig uren geen ver dachte personen gezien waren. De politieagent van het station bevestigde, dat er met de laatste, treinen geen enkele vreemdeling aan gekomen was. en de agenten, die stadsdienst gedaan hadden, verzekerden, dat geen enkele vreemde wagen den weg langs was gekomen! Esther was geprikkeld en tamelijk rade loos, maar haar zoeken ongeven wilde zij volstrekt niet. Zy vroeg, of men de grenstrook van een vliegmachine uit goed kon overzien. De burgemeester lachte en meende, dat het niet zoo eenvoudig en ook niet raadzaam was, te trachten zich in het veen te verbergen. Er bestonden wel een paar smokkelaarspaden, maar die werden toch reeds bewaakt, maar als de dame zich de moeite wilde geven de grens eens langs te vliegen... Esther Raleigh besloot deze poging te doen, maar zich tevens met Selfride telefonisch in verbinding te steleln. Als officieel geleider kreeg zy een wachtmeester van de gendarme rie mede en keerde met hem naar haar vlieg tuig terug. Een half uur later laaide het toestel tot nauwelijks honderd vyftig meter en schoot zoo in razende vaart over het Boertanger Veen voort. Onder zich zag zij de olieachtige vlekken der moerassen, telkens onderbroken door hobbelige grasstrooken en bremstruiken, dieechter veel te laag waren om een mensch te kunnen verbergen. Een paar smalle voet paden slingerden zich door het veen, waaruit telkens, opgeschikt door het lawaai van de schroef, zwermen vogels opvlogen. Op enkele plaatsen werkten menschen; blijkbaar waren zy aan het turfsteken. Esther wantrouwde alles, maar de gendarme stelde haar gerust en verzekerde haar, dat die arbeiders inder daad onverdacht waren. Toen zy twee uren zonder het minste resul taat gevlogen hadden, den laatsten tijd krui send boven het veen, gaf Esther den piloot het teeken om terug te keeren. Ondanks Sel- fride's waarschuwing, dat zij het hoofd niet moest laten hangen, als zij geen succes zou hebben, was zij diep terneergeslagen. Om haar weer wat op te vroolijken, vertelde de wachtmeester haar allerlei smokkelgeschie- denissen, waaruit bleek, hoe levendig het van tijd tot tijd in deze sombere moerassen kon toegaan en dat de politie nu juist niet bij uitzondering te laat kwlam. Weder in Meppen terug, nadat zy dezen keer dicht bij de stad geland waren, ging Ester naar het postkantoor en belde hotel Kaiserhof op. Zij hoefde niet lang te wachten voor zy Selfride's stem hoorde. Zij noemde haar naam en wilde hem de mislukking van haar tocht mededeelen, toen hij haar in de rede viel. „Weet al. Alles in orde. Kom maar dade- lyk terug. Zy hebben Ray Jeffers al twee uur geleden gegrepen. Dongen heeft haar reeds. Ga eerst naar hem toe en kom dan bij mg." Esther belde af en bleef een minuut spra keloos staan. Wat moest dat beteekenen, dat zij Ray Jeffers reeds hadden? Natuurlijk had Selfride haar op de een of andere manier ontdekt. Dan was al het ver dere duidelijk. Maar in ieder geval moest zij zoo snel mogelijk naar Berlijn terug. Zij draafde naar het vliegtuig, waaraan de piloot iets stond te verrichten. Hy was niet ver baasd, toen zij oogenblikkelijk wilde vertrek ken. Van Tempelhof, waar zij na den middag aankwam, belde zij dadelijk Dongen op, die haar bedankte en verzocht bij hem te komen. Zy besloot zich met ijzeren kalmte te wape nen, maar wilde in elk geval eerst nog met „Als het mij mogelijk is Ray Jeffers iets te bewjjzen, zal ik het doen. Ik heb zelve een kleine rekening met haar te vereffenen." Als Esther Raleigh geweten had, hoe be- tooverend schoon en gevaarlijk zij er zoo uitzag, gloeiend van ijver en bezield door een onbedwingbaren wraaklust, dan had zij den blik van Dongen wel verstaan, toen hij zich snel moest afwenden om tegenover deze vrouw zijn bedaardheid niet te verliezen. Zy nam kort afscheid en reed sidderend van opwinding naar Kranzler, om daar vroeg genoeg voor de ontmoeting met Selfride aan te komen. Toen zy de eerste étage bereikte, bemerkte zij echter, dat hij toch reeds op haar wachtte. Zooals hij daar zat, geleek hij een volkomen ongevaarlijke, dikke man, die genoeglijk op zijn sigaar kauwde en haar lachend begroette. Zy was te nerveus om haar toestand te kunnen verbergen. Hij monsterde haar vluchtig, bestelde iets voor haar en vroeg toen: „Wat is er? Verdenkt men u?" Esther schudde het hoofd en keek hem recht aan. zoodat hy de oogen grootendeels dichtkneep. „Ik moet Ray Jeffers hebben, mijnheer Sel fride! Hoort u! Ik heb geen lust nog langer aan te zien, hoe dit wijf „Een vriend van u..." Selfride maakte een ondubbelzinnige beweging en zij knikte slechts. Selfride dacht even na. „Wat is zij machtig geworden?" „Vermoedelyk belangryke aanteekeningen over nieuwe Duitsche afweergassen." „Pfff!" Met strak gehouden lippen floot Selfride door zijn opeengeklemde tanden. „Afweergassen dat kennen we. Wan neer?" ..Gisteravond. Zij had de gelegenheid de origineele stukken in te zien." ,.En kon zij toen misschienHy wees op haar polshorloge, dat zij weder aangedaan had. Zy schudde het hoofd. Het licht in het gee gini dee aan mei geh café was te zwak geweest en om Selfride, van wien het ten slotte toch zou afhangen, of zy bewijsmateriaal tegen Ray Jeffers zou ver krijgen, een zeer juist beeld te geven, vertelde zij hem het voorval van den vorigen avond nauwkeurig en onder vermelding van alle bij zonderheden. Hy luisterde bedaard met half gesloten oogen en slechts af en toe even zachtjes brom mend. Eindelijk streek hij zich over het ge zicht, opende de oogen en meende: „Hollandsche grens. Zij pleegt niet ver van Meppen de Duitsche grens te overschrijden overigens een oude weg, ook voor haar vrien den, als er iets gewichtigs aan de hand i* Daar ligt in Duitschland het Boertanger Veen en de grensstrook is daar op sommige plaat sen recht onbegaanbaar. In Duitschland zal zij tot Meppen rijden. Ik schat, dat zij daar nu al zal zijn en eerst vannacht de grens zal oversteken. Laat u zich dadelijk een vlieg machine geven en probeer dan die vrouw nof Het <i op Duitsch grondgebied te pakken te krijgen-jesluir, Neem voor alle zekerheid een bevel tot|ernatic gevangenneming mee en laat dadelijk deneeën c grens bewaken, niet alleen aan de stations. gedeeld logeer in hotel Kaiserhof. Vervoeg u daar, aI-'erventi u terug bent. Maakt nu voort en let op b^jassade handtaschje van Ray Jeffers." Deze Hij zweeg en keek Esther aan, die srfjehe opstond (Js die, „Als Dongen u vraagt, hoe u hieraan komt,an (je zeg dan gerust: United Service. Hij weet door jpf Vfln Mersheim toch reeds, dat wij in contact zijn."e (Jer Zij reikte Selfride de hand. die hij aannam Vor(jt en drukte. „En als het daar niet lukt, da: niet het hoofd laten hangen. Wy krijgen baar H beslist, vandaag of morgen. Verstaan?" dat i i ring (Wordt venolsi.) liaB

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 16