Zee-avonturen Pik Londen op en leg het op Noord-Holland neer een ondernemend meisje Met 'n motorschoener naar Finland Een generatie van lushangers groeit op van Een vroolijk afscheid - Water en lucht Aardige Denen en een leege maag Oulu, 5 Juli 1937. „Daar was laatst een meisje loos, Die wou gaan varen als zeematroos zingt het oude lied, maar bedoelde daarmee dan, dat dat meisje daar om juist heel dom was. Deze moraal lijkt op het eerste gezicht natuur lijk een beetje tegenstrijdig, maar voor mij persoonlijk zijn de logica en de diepe zin er van heel duide lijk geworden vanaf het oogenblik dat ik het besluit nam om met een motorschoener naar Finland te varen. Sedert dien voel ik een soort, geestelijke verwantschap mot dat vermetele zeema- trosje. Want, ook ik vond me zeil' geweldig loos, dat ik zoo'n interessante manier van reizen had uitgeprakkizeerd en praatte er over met ieder die 'maar wilde luisteren, tot op zekeren dag er opeens een stevige bries opstak en mijn koen opgestreken zeilen van boven uit de mast neervielen. Een triest begin. Evenwel, ik had a gezegd, en wilde nu na tuurlijk ook b zeggen en het heele a.b.c. er achter aan en veranderde mijn plannen dan ook niet meer. Maar wel bereidde ik me in stilte voor op allerlei narigheden en m'n overmoedige geestigheden werden steeds be scheidener wanener het gesprek weer eens liep over de zeewaardigheid van mijn bee- ncn, waarvan ook mijn huisgenooten niet al te hooge verwachtingen schenen te heb ben. Toen er op den a\ond van mijn ver trek dan ook geen zuchtje wind te beken nen was, waren ze allen het er roerend over eens, dat ik schitterend weer trof, of schoon de regen bij bakken vol uit de lucht stroomde en het feitelijk maar een triest, begin was toon ik in al die nattigheid aan boord van het Duitscho motorschip „Welf" klauterde. Alles was bovendien nog zoo vreemd; ik wist niet eens recht tot wien ik mij zou wenden, want er waren zóóveel menschen in glimmende regenjassen op het dek, die proviand aan boord sleepten, met papieren heen en weer renden of iets onver staanbaars naar de brug stonden te roepen, dat niet viel uit te maken wie er allemaal tot de bemanniug behoorden. De motor begin te draaien. Maar lang bleef ik daar niet alleen staan kijken. Daarvoor is Delfzijl een veel te klei ne plaats cn kennen we elkaar veel te goed. Iedereen kwam me de hand schudden en wenschtc me goeie reis en 't beste, of gaf deskundige inlichtingen over het weer en zei, dat als iemand verre reizen doet, hij wat kan verhalen. Voor ik er aan dacht was het halt' 10 en kwam de loods aan boord, nagewuifd door zijn familieleden. Meteen begon ook do motor te draaien en daardoor het heele schip te trillen. In het Kaiser-Wilhelmkanaal (midden-gedeelte) Wie niet mee wilde, klom over de verschansing en sprong op de kade; de touwen werden losgemaakt, wat geschreeuw heen en weer en terwijl nog met een paar petten werd ge wenkt., voeren wij al tusschen de pie ren door de haven uit. De eerste les in zeevaartkunde. In schemerdonker gleed Delfzijl achter ons weg. Over den dijk heen zag ik de hui- zensilhouetten, die ik alle zoo goed kende en die me nu toch wat vreerad schenen. De uurtoren probeerde al met zijn stralenbun del ons den weg te wijzen, terwijl, naarmate het donkerden werd, er steeds meer lichten om ons heen begonnen aan cn uit te knipperen. Op de brug kreeg ik m'n eerste les» in zeevaartkunde en probeerde de loods me wat begrip bij te brengen over al die vuren en lichten en tonnen; „je koerste maar op t Delfzijlster licht aan tot. je Wa- tum vast kreeg en dan bracht je Kampen op de Duitsche kust. maar recht achteruit." t Leek alles heel eenvoudig, maar nu achteraf loopt het me toch weer in 't hon derd. Een onzer medewerksters, een jongedame uit Delfzijl, die verle den jaar in ons blad een serie on derhoudende reisbrieven schreef uit TsjechoSlowakije is thans per motorschip „Welf" naar Finland vertrokken, met welk interessaiit land zij ons in de komende weken door middel van haar vaardige pen in contact hoopt te brengen. Wij geven hierbij haar eerste bijdrage. De loods gaat van boord. Langzamerhand viel de nacht en werd het koeler; toen het. lichtje van de plaat. Ransel in zicht kwam. besloot ik daarom maar, m'n kooi op te zoeken. Wat- een vreemde gewaarwording, om in zoo'n hoog, smal bed te liggen, met het stampen van de machines mee te trillen en uit te kijken over hel don kere water, dat op de golfkammetjes lichtte, zoodat het uiteenspattend goud geleek. Wanneer we aan een lichtboei voorbijvoe ren. wandelde langzaam de verlichte patrijs poort, m'n hut door. Het had alles zoo iets geheimzinnigs, alsof ik plotseling in een andere wereld leefde, zoodat ik van pure opwinding niet kon slapen en nog klaar wakker was, toen legen 1 uur in de machinekamer een bel rinkelde en de motor langzamer ging loo- pen. Ik stak m'n hoofd door de patrijspoort en zag nog juist dat de loods afdaalde in een dobberend roeibootje, dat in het donker maar vaag was te zien", in het bootje een klein flikkerlichtje; boven me bet gcklos met een touwladder,.onder me het, gemur mel van stemmen. De laatste groet van Holland. Een spookachtig schimmenschip leek het; maar daarin zaten menschen. die ik waar schijnlijk kende en om nu ook van mijn aanwezigheid blijk te geven, riep ik geest driftig: „daaag!" Dat. klonk nu wel niet heel zeemansachtig. maar er kwam toch prompt antwoord: „Adie!" en dat was m'n laatste groet van Holland. Meteen begonnen de motoren weer te stampen en schoven wij weer verder naar een ver achter de nach telijke horizon liggend eiddoel toe, terwijl de loods werd teruggeroeid naar de loods boot. die hij 's middags had verlaten om een schip naar binnen te brengen. Den volgenden morgen was het mistig en rondom ons heen was niets te zien. Mij werd echter ver teld dat we ons boven Norderney bevonden. De kapitein probeerde me dat ook nog duidelijk te maken aan de hand van een kaart, wat vrij hopeloos was, omdat ik daarop land cn water niet uit elkaar kon houden en een doodgewone gas- boei aankeek voor een lichtschip. Zeemanstaal. Een- beetje onwennig was het eerst toch wel aan boord. Vooral ook, omdat die on gewone scheepsuitdrukkingen niet eens in mijn moedertaal werden gesproken, zoodat het soms moeilijk was het gesprek te vol gen. Toen mij b.v. werd gevraagd, of ik 's nachts m'n „Bull-auge" ook had dicht gedaan, keek ik eerst een poosje niet heel snugger, voor het tot me doordrong, dat dit het Duitsche woord was voor „patrijs poort". Naar de Oostzee. Bij Cuxhavcn werd een wit-met-roode vlag sehoschen, als teeken, dat we een loods voor de Elbe-mond wenschtcn. Van toen af, tot de Oostzee toe, hadden we een geregelde afwisseling van deze gidsen te water, die steeds gedurende 'n zeker aantal mijlen 't, schip begeleidden. Al naar gelang de hoeren dun of dik waren, kropen ze zelf bij het topwladdertje op. of werden door de ma trozen over de reeling gesjord. In het stuur huis drukten ze dan ons allen de hand. en zaten tevreden in het zonnetje een kop koffie te drinken, terwijl ze af cn toe „bak boord" of ..stuurboord" zeiden. Voor het binnenvaren van de sluis van het Kaiser- Wilhelm-kanaal kwam er nog een speciale loods. Toen deze ons veilig tegen den kant had gelégd, sloot de geweldige deur zich achter ons en nadat we op gelijke hoogte met het kanaal waren geschut, schoof de deur vóór ons langzaam op zij en in elkaar en opende ons, als met een plechtstatige cestc. don kunstmatigen doorgang naar de Oostzee, dwars door het Sleeswijk-Holstein- sche land. Het landschap doet aan Holland denken. Terwijl we daar zoo doorvoeren, kwamen me onwillekeurig de hoeken van Gustav Fronsen in den zin, die toch deze omgeving beschrijven; en vooral moest ik denken aan „JÖrn Uhl", waarin van het graven van het kanaal sprake is. Geen wonder, dat we soms mecnen, dat daarin over onze eigen omgeving wordt verteld, want het landschap daar is bijna gelijk aan ecu Hollandsche landbouwstreek. En ik stond daar maar op de brug de bekende hooi en karweigeuren op te snuiven cn wuifde naar alle schepen cn booten, die ons passeerden en inwendig verkneukelde ik me eigenlijk, dat ik dat alles nu maar zoo aan me voorhij zag glijden. Het middengedeelte van het kanaal werd meer heuvelachtig en boschrijk, maar hoe het laatste stuk er uitziet is me ont gaan, omdat je nu eenmaal niet dag en nacht, wakker kunt zijn. Het laatste wat ik zag, was de groote brug in Rensburg, die met vele lichtjes grootsch en fantastisch in het donker voor ons opendraaide. Even later stopte de motor, omdat wc hier olie moesten bunkeren en boven m'n hoofd hoorde ik geroep en het stampen van vele zware voeten. Het eerste Deensche eilandje in zicht. Toen ik weer wakker werd, waren wc reeds in Kiel, hij den uitgang van het ka naal, waar nog twee Duitsche dames-pas sagiers aan boord kwamen. En zoo zaten we van toen af mét z'n drieën te genieten van de spie- gclblanke Oostzee en begroetten sa men het eerstje Deensche eilandje, itkl al spoedig in zicht kwam Het schip zette koers naar het Noorden, omdat het hij Stevens, ten Zuiden van Kopenhagen, kalk zou laden naar Abo in Finland. Na dat eer ste eilandje kwamen er nog vele anderen, die er in het stralende zomerweer allen zoo helder en schoon uitzagen met hun groene weiden en witte huisjes. Hot was zoo'n genotvolle en vooral zoo'n vredige vaart, dat we allen ten zeerste te vreden waren: vooral de kapitein, omdat hij met zijn leeg schip zoo gemakkelijk over zee kwam. Koeiengeloci of het geluid van den misthoorn? Wel is waar werd het 's nachts weer mistig, maar toen lagen wij al op de plaats van bestemming voor anker. Deze nevel deed mij meteen kennismaken met den geweldigen misthoorn van de vuurtoren, die automatisch inschakelt, zoodra het te nevelig wordt voor de schippers om het licht nog te kunnen zien. In mijn dommel meende ik eerst nog, dat het een koe was die loeide. Dat kan je na tuurlijk overkomen ais je nog maar zoo kort hij de zeevaart bent, maar dan moot. je dat. liever niet aan de ontbijttafel vertellen, want dan gaat dat mopje als een loopend vuurtje 't schip rond en voelen de matrozen zich gedrongen om in het. \ervolg bij iédere brom- boei te vragen: of Fraulein dat kalfje wel hoort? Een trip in Kopenhagen. De kust hij Stevens bestaat uit 30 a i0 M. hooge krijtrotsen, waarvan groote stukken worden opgeblazen. Het losse krijt wordt, dan in kipkarién geschept en door paarden De „Welf" in zeegang op de Oostzee. naar den steiger getrokken om zoo in dc schepen te worden gestort. Aangezien het eenige dagen zou duren voor onze 500 ton metende Welf volgeladen zou zijn, nam ik de gelegenheid waar om in dien tijd naar Kopenhagen te gaan. Ik kwam daarbij tot dc conclusie, dat de Deensche hoofdstad met haar ruime straten, mooie gehouwen, vele standbeelden, haar groene parken, levendige havens en talrijke witte booten, zeker den roep verdient die er van haar uitgaat. Dat is de algemeene indruk, maar vanzelfsprekend probeerde ik ook zooveel mogelijk de bijzon derheden te bekijken, die je als fatsoenlijk toerist behoort te hebben gezien. Evenwel, ik ben niet heclemaal met de lijst klaar ge komen, omdat ik te veel tijd noodig had om van dat heerlijke smörbröd te eten. Met een Deen op een bankje. Bovendien kon ik niet meer scheiden van het museum van den beroemden Deensehen beeldhouwer Bertel Thorvaldscn, niet alleen omdat zijn werk me zoo goed beviel, maar ook omdat het daar zoo aangenaam koel was, een prozaïsch, maar niet te versmaden voordeel in die broeiend heete dagen. Daar om zat. ik ook zoo graag op een plantsoen- bank de Denen gade te slaan en stelde bij me zelf vast, dal, het opgewekte, eenvoudige menschen waren, die er o\-er het. algemeen naar uiterlijk cn kleeding ook nog aardig uitzagen. Van hun vriendelijkheid kreeg ik een indruk, iedcren keer als er iemand naast me op de bank kwam zitten en dan meteen een praatje begon. Het was alleen erg jam mer, dat ik er niets van verstond en alleen maar kon beweren: „Die er dejligt vejr" „liet. is mooi weer") en dan al moest besluiten met de mededeeling, dat ik geen Dank kon „tale". En nu l>ofte ik nog, dat het inderdaad mooi weer was. Wel is waar kon ik ook nog zeggen: „Gaar du med cn Tur?" „Ga je mee wandelen?"), maar dat. is een uitdrukking die jë nu eenmaal niet altijd kunt gebruiken. Golven over het dek. Bij m'n terugkomst in Stevens was de „Welf" beladen en een half uur later vertrokken we reeds. Het. weer was intusschen slechter geworden en 's nachts nam de wind nog meer in kracht toe. Nu ja, het was niet meer dan windsterkte 5 6, maar er sloe gen toch golven over de verschansing en de matrozen konden niet droog op het achterdek komen, maar moesten steeds voor het water te rugspringen. We moesten erg lachen en ik haalde gauw m'n fototoestel, om dat te knippen. Een onpleizierige gewaarwording. Toen echter bij de 2e foto het schip plot seling weer de hoogte in kwam, ging m'n maag mee omhoog, maar toen de „Welf" weer omlaag zonk, ging ze niet. weer mee terug, zoodat ik fluks in het kaartenhuis op de bank ging liggen, waardoor dat, won derlijke gevoel weer afzakte. Zekerheids halve bleef ik daar ook maar kalm liggen, tot enkele uren later de stuurman eens kwam kijken hoe het met het „kleines Frau lein" ging en me voorzichtig naar het. achter dek geleidde, waar de beide anderen ook reeds in dekstoelen lagen. Wat zagen die twee wit! En ze hadden ieder een emmer naast zich staan. Voor mij kwam de kok met een waschtobbe aandragen, maar dat vond ik onzin, want ik voelde me kiplekker en ik stuurde hem dus daarmee terug. Weldra dommelde ik in cn bedacht hij het wakker worden, dat ik nog steeds niet ontheten had. 't Leek nic toch wel wat veel moeite om op m'n armbandhorloge te kijken en bovendien was ik heclemaal niet hongerig. Was ik dan toch een heel klein beetje zeeziek? Dan was 't eigenwijs, om geen emmer naast me te wil len hebben. Ik riep eens naar de beide ande ren, dat het misschien beter was maar door het lawaai van dc machines en het. wa ter verstonden ze me niet; ik moest steeds luider roepen: „der Eirncr!" ik kreeg zelfs haast eindelijk begre pen ze me en enfin, 'f. was gebeurd voor ik er aan dacht. En zóó zonneklaar werd me opeens alles, dat, ik den kok vroeg, me een portie eten te willen geven, of wacht eens, ik werd nog moediger, ik zou 't zelf wel komen halen. Maar bij de kombuis sloeg ik pijnlijk met m'n elleboog tegen den trap en daardoor kwam het zeker dat ik plotse ling heclemaal geen trek meer had; integen deel en ik moet zeggen, ik heb nog nooit iemand zoo vlug op z'n stoel zien terug komen dan mezelf op dat. oogenblik. Daas voelde ik me veilig en daar ben ik den ver deren dag gebleven en heb liggen uitkijken over de golven cn genoot van de warme zon nestralen, terwijl ik me er over verwonder de, dat men zich met een leege maag zoo volmaakt tevreden kan voelen en dat zee ziekte eigenlijk heclemaal niet zoo erg was, ofschoon ik natuurlijk toch ook blij was dat 's avonds de wind weer ging liggen, zoodat we den volgenden dag weer veilig over het dek konden loopen en gezond en wel in de schaduw konden zitten. Want., hadden we tijdens onze zeeziekte de zon om haar warm te. zoo gewaardeerd, nu zaten we achter de kombuis met verbrande en gezwollen ge zichten, die dik met vet cn wondpoedcr wa ren belegd en als er ook maar één straaltje om ecu hoekje gleed, mopperden we: „hè, daar héb "je die vervelende zon weer", waar mee wij ons zuchtend onder de ondankbare egoïsten schaarden. VAN DE OEVERS VAN DE THEEMS. (Eigen correspondentie). Wat deukt u van Londen? Telkens weer komt die vraag terug. Na elk verblijf in de wereldstad, als de moede reiziger terugkomt, om op de vlakke velden cn in de frisschc zeewind verademing te vinden van rook en smook, lichten cn la waai, stapt de een of andere weimeenendc vriend of kennis op hem toe en vraagt: „En wat denk je nu wel van Londen?" liet is hopeloos, ik heb liet antwoord nog niet kunnen geven. Het ergste van de zaak is nog wel, dal liet antwoord zoo eenvoudig lijkt. „Wat denkt u van Den Helder?". Een marinestad met een overmaat van zeewind en een po pulaire Spoorstraat. „Alkmaar?" Visioenen van rustige singels, een kaasmarkt, vreem delingen en renteniers. Maar Londen is geen stad meer, Londen is bijna een natuurver schijnsel, iets dat te groot is om in een enkele zin ook maar bij benadering te be schrijven. Als Piccadilly in Alkmaar lag. Ieder aardrijkskundeboek zal u vertellen, dat het Graafschap Londen «en oppervlakte van 30.000 hectare beslaat en een bevolking van bijna 4Vo millioen zielen heeft, maar dat grooter Londen, d.w.z. de stad die onder controle van de Londcnsehe politic staat, de acht millioen ver voorhij is. Cijfers zijn droog, en het weer is veel te mooi om ons in wiskundige problemen te verdiepen. Laten we daarom dat grooter Londen voorzichtig oppikken, het netjes over de Noordzee brengen en het zorgvuldig op de provincie Noord-Holland neerleggen. Tiet past wel niet nrecies, maar we knippen de hoekjes wat hij en nu hebben we een stad die zich uitstrekt van Den Helder tot Zaandam. Piccadilly, het centrum, ligt hij Alkmaar. Wieringen, Hoorn. Mederrvblik, Zaandam en Den Helder zijn voorsteden, Sehagcn is een Noordeliike wijk van het centrum. De Theems vloeit in trage horhten door het midden, van de groene velden van, West-Friesland is slechts hier en daar oen enkel park overgebleven. De hemel is niet 'anae- blauw, maar grijs door de rook die uit de duizenden schoorsteen en traag op rijst, Vanuit de verte gezien is het alsof BLAAS, KINDEKE, BLAAS! een donkere paddestoel boven de stad hangt, waar de 'zon maar met moeite door heen dringen kan. En in die ruimte is meer dan dc bevolking van Nederland samenge drongen, van alle kanten loopen de spoor wegen samen, als draden in een spinncweb, bussen en trams schuiven door de kilome ters lange straten, en onder dat alles wrin gen zich de tunnels van de ondcrgrondsche spoorweg, waardoor de roode treinen in vliegende vaart voortijlen. Het uitzicht is niet aanlokkelijk, en dus brengen we Londen weer op dc oude plaats terug, op de heuvels en moerassen aan de oevers van dc Theems. Mocht u het expe riment willen herhalen, dan moet u er vlug hij zijn, want Londen groeit, en over een paar jaar is Noord-Holland te klein geworden om het te kunnen bevatten. De inktvlek. Die groei wordt door vele Engclschen met een bang ha* gadegeslagen. Amsterdam breidt zich uit langs zorgvuldig beraamde lijnen, de nieuwe wijken <zijn als langs een liniaal getrokken, maar Londen breidt zich uit als 'n inktvlek onweerstaanbaar en on regelmatig, piet grillige omlijningen. Van daag een golvend heuvellandschap met boomgroepen en grazende roodbonte koeien, morgen is een nieuwe voorstad verrézen van eenvormige buizen, netjes afgepast met voortuintje en achtertuintje, gruwelijk ba naal. My home is my castle. Een eigen huisje met een tuintje, dat is het ideaal van de meeste Londenaars. En om dat te vinden gaat een ieder naar den buitenkant van de stad toe, hoewel de moesten in het centrum werken. Een uur treinen om naar kantoor te gaan is dan ook niets ongewoons. Een generatie van lushangers groeit op, noch stedeling, noch buitenman, vermoeid door het reizen en bijna nooit 'thuis, behalve dan gedurende de weekends. I-Iet is merkwaardig hoe moeilijk de Londenaar zich het, leven maakt, alles om het leven in de stad en een hoven- huis toch maar te vermijden. Londen is een mooie stad, maar over een jaar of dertig zullen er tranen gestort, worden over het vele dat in dc tegenwoordige lijd bedorven is. Zomerseizoen. Wie het cenigszins bekostigen kan, gaat 's zomers de stad uit. Wij zullen dat voor beeld volgen, wc ontvluchten de gloeiende zomerhitte, door geen briesje dragelijk ge maakt. Per „underground" naar Ruston, het station vanwaar de treinen naar het Noorden vertrekken. Een schril gefluit, we vertrekkenDe grijze muren van de binnenstad glijden voorbij, voorstad na voorstad gaan we door, dan verdwijnen de laatste huizon, en de golvende heuvelen ko men in zicht. Het roisscizoon is aangebro ken, de zwerflust wordt weer voelbaar, nieuwe steden roepen ons. Naar het. Noor den!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 7