Vrouwen aan boord
Drie gouden sleutels
Het zeemansleven valt niet mee!
1 PETIAN
Van een onsmakelijk diner en een waschpaitij
door matrozen. - Hoera, Finland komt in zicht!
Onze dappere Delfzijlsche mede
werkster, wier eerste bijdrage over
haar reis naar Finland wij onlangs
publiceerden, heeft thans de Fin-
sche kust bereikt.
De allesbehalve luxueuse wijze,
waarop de jongedame de tocht
maakte, n.l. aan boord van een
motorschoener, verhoogt de aan
trekkelijkheid van haar onderne
ming ten zeerste.
Wij laten het tweede fleurige
reisrelaas hier volgen.
Gerknfts, Juli 1937.
Dat het niet allen koks zijn die lange
messen dragen, maar ook dikwijls padvin
ders, polderjongens of helden uit een opera,
heb ik al jaren geweten, maar dat er ook
lui zijn die zich kok noemen, een lang
dolkmes dragen, maar toch niet kunnen
koken, heb ik pas, om zoo te- zeggen aan
den lijve ondervonden, toen ik met het
Duitsche motorschip „Welf" over de Noord
en Oostzee naar Finland voer. De kapitein
noemde in pittige zeemanstaal als reden,
dat de kok een „Schweinwas, waarbij de
beide andere dames en ik eerste heel unla-
dylike lachten en „och, maar zóó erg is het
toch niet" zeiden. Weldra stelden wij ech
ter zelf vast, dat onze Herr Ober-Koch in
derdaad scheen uit te gaan van het grondbe
ginsel, dat vieze varkens niet vet worden
en daar in de moderne wereld niemand
meer vet wil worden, gingen we met zijn
principes niet langer accoord. Sindsdien
werd het regel om, na eerst met eenige
moeite de nauwe plaatsjes aan tafel te heb
ben ingenomen en dc koppen te hebben ge
grepen, die aan haakjes, boven je hoofd
bengelen, weer tusschen tafel en bank uit
te schuiven, om bij de pomp de sporen van
vorige maaltijden uit die kopjes weg te spoe
len. Maar het eten kon je natuurlijk niet
gaan wasschon en zeker niet de waterige
gerechten a la Wcrncr met hier en daar
onverwachts een vastigheidje er in, dat hij
overigens stipt op tijd opdiende. Dat wil
dan zeggen: volgens de wekker in zijn kook-
atelicr, die hij vrijmoedigi ijk voor- of ach-
teruitzette al naar gelang hij vroeg of laat
met 't eten klaar was.
Scherven brengen geluk.
Wij gingen echter een listige tactiek vol
gen en prezen het eten steeds zeer: „goed
gesmaakt, Herr Koch, alleen en dan
volgde nog een kleine wensch of aanwijzing.
Vanaf toen werd het. werkelijk beter, wat
wij iederen dag, als hij met de deerlijk ge
deukte emaille soeppot de trap kwam afge-
wipt de pot met 'n angstwekenden zwaai
over onze ijlings bukkende hoofden op de
tafel had gedeponeerd, met triomfantelijke
gezichten vaststelden. Maar een ware gul
den tijd brak pas aan, toen hij in één keer
alle diepe borden brak en noodgedwongen
alleen nog vaste spijzen op kon dienen.
Een merkwaardig slaapkamer-
meubilair.
Misschien dat langzamerhand mijn Hol-
landsche tong ook wende aan de Duitsche
smaakjes, zooals ik aan het heele boordle-
ven wende. In de kaartenkamer, die sedert
de komst der 2 Duitsche dames mijn kooi
was geworden, voelde ik me best thuis tus
schen de zeevaartkundige boeken, de baro
meter, de kompassen, de kast met scheeps-
FINLAND'S OUDSTE BURCHT. Een
van de eerste bezienswaardigheden, waar-
door men in het Finsche land geboeid
wordt, is de eeuwenoude Abo-burcht. Men
zegt dat dit prachtige, trotsche slot in
1280 gebouwd werd. De imponeerend-stoere
lijnen van het bouwwerk houden een be
lofte in voor de geheimzinnige schoonheid
van het weinig bekende land, dat de rei
ziger gaat betreden.
gereedschappen en de zeekaarten boven
mijn hoofd en nadat 's avonds de vensters
met allerlei loods-, sein- en hakenkruisvlag-
gen waren gesloten, sliep ik, ondanks het
geloop boven me in 't stuurhok en de stam
pende motor onder me, als een roosje (om
nu maar niet te zeggen: als een marmot).
Het eenigszins primitieve, dat dit leven
had, omdat het schip niet voor passagiers
vervoer was ingericht, beviel me buitenge
woon. Want wat gaf het, dat je je in het
enge badkamertje niet al te best kon was-
schen, als je na 1 maal 't schip rondwan
delen toch van duivenblank weer apen-
bruin werd.
Wat hinderde het, dat er geen
promenadedek was en geen gele
genheid voor dekspelen, als je
mocht meehelpen verven en teeren
en dekspuiten; en wat maalde je
om een scheeps-orkest als 's avonds
de matrozen een oude viool lieten
janken en sentimenteele schlagers
op de harmonica speelden, terwijl
ze je daarbij ook nog kostelijk be
zighielden door in hun sappig Ham-
burgsch dialect je de meest onwaar
schijnlijke verhalen te doen.
Waarin een matroos zich het
gelukkigst voelt.
Onderwijl sneden ze dan ijverig scheep
jes, of waschten hun kleeren, waarbij ze
voor één hempje een vol pakje zeeppoeder
gebruikten, om, na het kleedingstuk met
een krachtigen handomdraai te hebben uit
gewrongen, tot de ontdekking te komen,
dat er alleen nog maar rafels over waren.
Maar dat kwam dan, omdat het „heel
goedkoop goed" was geweest. Gezien deze
resultaten, ging ik echter nooit in op hun
vriendelijk aanbod om meteen kousen of
zakdoeken voor me mee te wasschen. Deze
symptomen van netheid vertoonen zich
trouwens alleen wanneer een haven in zicht
komt, en een matroos zich met een ge-
pommadeerde scheiding, een keurig pak en
gepoetste schoenen plotseling metamorpho-
secrt in een heer. Aan boord voetl hij zich
alleen gelukkig in een van 't vuil stijf-
staande overall met vervaarlijke scheuren.
Ik leerde me al aardig als een
zeeman gedragen.
Maar al varende, deed ik ook wat zee
vaartkennis op; ik leerde een beetje kaart
lezen, praate van Noord-Noord-Oost ten Oos
ten en van koers alsof ik 't werkelijk snap
te, daalde af in de heete machinekamer en
liet me daar allerlei onverstaanbaars in het
oor schreeuwen en bovenal noemde ik de log
lijn niet meer „dat eind draad" en zei „lier"
in plaats van „die mast om te lossen".
De eerste Finsche scheren komen
in zicht.
Er was ook alle tijd om je wat op
dit alles toe te leggen, want na de
Deensche kust zagen we 3Yz dag
niets dan lucht en water, behalve
dan heel vaag rechts aan de horizon
het Zweedsche eiland Gotland, tot
we eindelijk bij de eerste Finsche
scheren kwamen, kale rotsjes die bo
ven het water uitstaken.
Op een der grootste lag een loodsendorp
en van daar kregen wé. behalve een loods,
ook nog diens vrouw en 10-jarigen zoon aan
boord, die van de gelegenheid gebruik
maakten om naar Abo te varen om inkoopen
te doen voor het geheele dorp, dat een 130
inwoners telde. Een plezierreisje was het
voor de familie allerminst, want, konden ze
met de „Welf" in pl.m. 8 uur Abo bereiken,
de terugtocht zou na een vermoeienden dag
moeten worden ondernomen in een open mo
torbootje en zou minstens 10 uur duren! We
stonden de vrouw en het jongetje onze bed
den af, opdat ze dezen nacht nog konden
slapen. Wij zelf wilden toch opblijven, want
er volgde een onvergetelijke tocht tusschen
dc scheren door, die steeds dichter aaneen
gesloten lagen en steeds meer begroeid wa
ren. Ons imponeerde echter het meest, dat
het zoo licht bleef. Wel ging de zon tegen
elf uur langzaam onder en legde daarbij
wondermooie kleuren over de talrijke eiland
jes. en het rimpellooze water, maar het bleef
toch zóó schemerig licht, dat wij om 12 uur
nog konden schrijven.
Om 2 uur, terwijl de zon al weer hooger
klom, kwamen we voor Abo, de haven van
Zuid-West, Finland, maar moesten tot 7 uur
wachten vóór de havenloods ons naar een
schilderachtige ligplaats in de rivier de
„Aura" bracht.
Er komt wat leven in de brou
werij.
Na de rustige dagen op de Oostzee, volg
de nu ineens een geweldige drukte; douane
beambten kwamen alles controleeren en de
provisiekamer verzegelen, opdat de proviand
Een kijkje in een der vertrekken van d§
Abo-burcht.
die niet in Finland werd verbruikt, weer vrij
kon worden uitgevoerd; de makelaar bracht
post en voerde besprekingen met den kapi
tein, terwijl er verder leveranciers, stuwa
doors en arbeiders verschenen. Want
meteen werden ook de klossen van de luiken
geslagen, de dekkleeden en planken wegge
nomen en met lossen begonnen. Bij beide
luiken werd het krijt, eenmaal een deel der
Deensche kust, in ijzerenbakken geschept,
door de lieren tot boven vrachtauto's gehe-
schen, daarop gestort en naar een fabriek ge
reden, om hier tot verf, tandpasta en derge
lijke nuttige zaken te worden omgewerkt.
In plaats van een plechtig, eeii
humoristisch moment.
Het was wel aardig dit werk een poosje
aan te zien, maar eigenlijk lagen de aspi
raties van ons, dames, toch in andere rich
ting: Wij wilden den wal op, óm eindelijk
dan den vurig begeerden Finschen grond te
betreden. Dit had feitelijk wel een plechtig
moment kunnen worden, maar werd het toch
niet; want na zóó lang in vuile en verfom
faaide broekrokken en trainingspakken te
hebben geleefd, vond de eeuwig vrouwelijke
ijdelheid het toch noodzakelijk om zich voor
deze gelegenheid een beetje netjes te ma
ken d.w.z. zich kleeden in 'n modieus nauw
japonnetje, dat voor het boordleven onbruik
baar was geweest. Edoch, de zwaar beladen
„Welf" lag bijna een meter met de verschan
sing beneden de kade en bereidwillige, ster
ke mannenhanden kwamen trekken om dien
reuzenstap te volbrengen, waartegen wij nog
wel protesteerden, maar toen was het al te
laat en daardoor was het eerste wat we op
Finschen bodem deden, naar onze ontredder
de rokken kijken.
Over het bezichtigen van de Stad een vol
gende keer.
FEUILLETON.
DOORt
,,En groet Uw dochter van mij", stamelde Gongaio.
,.Mijn kleindochter", verbeterde de ander, „en ga met God".
De jongen stapte vastberaden weg. Bij de kromming van het pad
:eek hij nog eenmaal om. In de zwarte deuropening zag hij vaag een
vitte gedaante: het meisje. Hij wuifde, en meende te zien. dat zij terug
groette. Zijn hart klopte van opwinding, haastig daalde hij af in de
vlakte van Algezur. Een paar uren later klonken zijn stappen door de
straten van het slapende stadje; niemand kwam hij tegen.
In de verte hoorde hij het bruisen van de zee. Hij richtte zijn schreden
laar de haven; een hoek sloeg hij om; in den maanlichten nacht sloeg
wit de branding tegen de rotsen. Een schoener lag voor anker in de
haven. Plotseling schoot een man op hem af: Gongaio's hart stond stil
van schrik. Zou hij hier. in het gezicht van de vrijheid worden achter
haald? Hij maakte een beweging als om te vluchten, maar de ander
legde een zware hand op zijn schouder.
„Coelho?" vroeg hij.
Stom knikte Gongaio.
„Ik ben de stuurman van de „Stella Maris" zei de ander. ..wij
wachtten op U, het is tijd om te vertrekken. De wind is gunstig. Kom
mee."
Gongaio volgde den zeeman, en stapte met hem in een sloep, die
aan de kade lag. Tien minuten later heschen krachtige handen hem
aan boord van de Stella Maris.
De kapitein trad hem tegemoet. „U bent juist op tijd", zei hij, „als
U een half uur later was gekomen, zouden wij zonder U zijn ver
trokken. En danHij voltooide den zin niet.
Voor op het dek klonk een stem: „Licht het anker!"
Het gangspil ratelde, de Stella Maris legde zich onder den zuid
oosten wind, de deining van den Atlantischen Oceaan brak tegen haar
flanken. De koele nachtlucht woei om Gongaio's hoofd.
Hij wendde het gezicht naar het westen, en fluisterde: „Brazilië".
De kapitein stond naast hem. „Ik zou U aanraden, nu naar bed te
laan", zei hij. „ik denk wel. dat U rust zult kunnen gebruiken. Ik zal
U voorgaan naar Uw hut, U bent de eenige passagier".
Gongaio volgde hem naar het achterschip, waar een steile trap naar
het kapiteinsverblijf leidde. Een benauwde etenslucht sloeg hem tege
moet.
De kapitein ging hem voor naar de „state room", een vertrekje van
ongeveer twee bij twee meter, dat daags werd verlicht door een boven
licht, waarvan de ramen nu open stonden. Aan stuurboord was een
opening, die door een gordijn werd afgesloten. De kapitein schoof het
opzij.
„Uw kooi", wees hij, „hiernaast slaap ik zelf. Ik zou U raden de
patrijspoort dicht te houden. Ik wensch U wel te rusten."
En meteen verdween hij weer langs het trapje naar boven.
Gongaio begon zich uit te kleeden, maar ondervond hierbij de groot
ste moeite. Het schip lag nu in de lange deining van den Atlantischen
Oceaan, en telkens, wanneer het een golfdal inliep, leek het of de
achtersteven meters naar beneden viel. Dan tuimelde Gongaio onhandig
door zijn slaapvertrek, en stootte tegen de plank, die de zijkant vormde
van zijn bed. Het zweet brak hem aan alle kanten uit. De bedompte
atmosfeer verstikte hem bijna: door het bovenlicht in het kapiteins-
verblijf kwam nauwelijks een zuchtje, en de patrijspoort moest, op last
van den kapitein, gesloten blijven. Eindelijk was hij uitgekleed, en.
met een zucht van voldoening strekte hij zich uit op zijn legerstede,
die weliswaar hard was, maar toch een groote en aangename tegen
stelling vormde met de slaapplaatsen, waarmee hij de vorige nachten
genoegen had moeten nemen. Maar zijn rust duurde niet lang; de ge-
wenschte slaap bleef uit. Daar was allereerst het ruischen van het
water langs de huid van het schip, het kreunen van de spanten, het
geloop van zware mannenvoeten boven zijn hoofd. En. dat was het
ergste, het afschuwelijke benauwende gevoel, dat kwam uit zijn maag.
en opsteeg naar zijn keel, telkens wanneer het achterschip wegzonk in
den afgrond der golven.
„Het is nu zeeziekte", dacht hij, „maar ik wil er niet aan toegeven.
Ik wil niet kinderachtig zijn". Hij zette de tanden op elkaar, en bleef
liggen op zijn rug. Na een poos raakte hij een beetje gewend aan het
stampen van het schip, en toen de kapitein een paar uren later de state
room binnenstommelde en vroeg: „Nu, meneer Coelho. hoe gaat het
ermee? Nog geen last van zeeziekte?", antwoordde hij luchtig. „Nog
niet hoor! Als het niet erger wordt dan het nu is» kom ik er zonder zee
ziekte af".
„Wij zullen zien", antwoordde de kapitein, „wel te rusten".
Hij hoorde het zware lichaam van den gezagvoerder stommelen in
de hut naast de zijne, toen een gekraak van het bed. en even later
kondigde een regelmatig gesnurk aan, dat de bevelhebber officier reeds
den slaap des rechtvaardigen sliep.
Toen wendde ook Gongaio Coelho zich op zijn zijde en sliep in onder
het gemurmel van het water langs de flanken van de „Stella Maris".
Den volgenden ochtend ontwaakte hij door het gerammel van borden
in de kapiteinskamer. Nu hij een beetje tot rust kwam, deden de ont
beringen van de laatste dagen zich duidelijk gevoelen: een moorddadige
honger kwelde hem. Met een koenen sprong wilde hij uit zijn kooi
wippen om zich zoo snel mogelijk klaar te maken voor het ontbijt dat
daarnaast zou worden opgediend. In de kooi naast hem hoorde hij hef
zware lichaam van den kapitein wentelen op de krakende planken.
Ontzaglijke gaapgeluiden. als van een koe in doodsnood vervulden de
kleine ruimte. Toen Gongaio uitvoering gaf aan zijn voornemen om
zoo koen op te staan, ervoer hij, dat hij zich nog niet had aangepast
aan de weinige ruimte, die hem was toegemeten op de „Stella Maris"*
Met een vervaarlijken knal stootte hij zijn hoofd tegen de planken, die
het plafond van zijn hut vormden. Hij betastte zijn schedel en bevond,
dat een groote buil zich daar met koortsachtige snelheid ontwikkelde.
„Denk om mijn schip", bromde naast hem de kapitein, „het is geen
oorlogsschip!" Voor de tweede maal, maar nu voorzichtiger stond Gon
gaio op. Tuimelend door zijn hut kleedde hij zich aan; het waschwater
belandde gedeeltelijk in zijn bed, en verder in zijn hals en in zijn
schoenen. Maar een kwartier later stond hij toch in de kajuit, waar
een groezelige hofmeester de tafel had gedekt voor het ontbijt.
Hij had nu gelegenheid het vertrek waar hij eenige maanden in zou
moeten verblijven, nauwkeuriger op te nemen. De wanden waren rond
om betimmerd met paneelen van mahoniehout. Tegen den achterwand
was een bank gebouwd die met leer was bekleed. „De eereplaats van
het schip", dacht Gongaio, „daar zit zeker de kapitein". Vóór de bank
stond een tafel, die was vastgeschroefd aan den vloer, en daaromheer
stonden nog vier stoelen, die ook met schroeven waren bevestigd.
Boven zijn hoofd was het bovenlicht. Een lantaarn bengelde aan de
zoldering boven de tafel, en onder aan deze lantaarn was weer eei
zoutvat bevestigd, dat schommelde als de mand onder aan een lucht*
ballon. De stuurman, die hem den vorigen avond had opgewacht ir
Aljezur kwam de kajuit binnen, en informeerde met een grijns of hi
goed had geslapen. Toen Gongaio bevestigend antwoordde, betrok
zijn gezicht. „Als we wat meer wind krijgen, zal dat wel veranderen".,
verzekerde hij, „het zuchtje, dat we nu hebben, is de moeite niet waard".
De kapitein kwam binnen en ging op de bank aan de achterzijde van dc
kajuit zitten. De hofmeester bracht drie borden van een zeer vette er
sterk gekruide soep, met een paar sneden hard grijs brood er bij. „We
bekome het U", zei de stuurman, en „wel bekome het U", antwoordde
de kapitein. Gongaio. die wel begreep, dat dit tot de zeemansbeleefdheic
behoorde, voegde wellevend aan dit koor toe: „Wel bekome het ll"„
De kapitein en de stuurman begonnen met veel eetlust, en met vervaar
lijk gesmak van tong en wangen het vette gerecht naar binnen te slaan
Gongaio volgde hun voorbeeld, maar toen hij eenige kappen naa:
binnen had gewerkt, leek het hem, of de bewegingen van het schip
heviger werden, de golfdalen dieper en de snelheid waarmee de achter
steven wegzonk in die diepten, grooter. Aarzelend zette hij nog eer
kap aan zijn mond toen wierp hij de lepel neer en rende de kajuitstrap
op, naar de koelte van het dek. Daar verdween het gevoel van onpas*
selijkheid als bij tooverslag. Hij liet de koele bries door zijn harer
waaien, en keek om zich heen. De „Stella Maris" was in volle zee
Nergens was meer land te bekennen. De noordoostelijke wind droec
het scheepje over de breede golven van den oceaan, die zich grijsgroei
uitstrekte naar den scherp geteekenden horizon. Geen zeil was te zien
waar hij ook het oog wendde. Hij besloot niet aan de zeeziekte toe tc
geven, en zijn ontbijt te voltooien. Met tegenzin daalde hij weer d(
kajuitstrap af. De kapitein en de stuurman keken hem aan. toen hi
weer binnen kwam. De eerste knikte goedkeurend, ten Gongaio weer
aan de soep begon. „Zoo mag ik het zien", zei hij, „een flinke laag
leggen, dat is de beste remedie". (Wordt vervolgd.)