Voor den Zaterdagavond OUDERS Oude volksgebruiken op Terschelling jZo& nooit! 't HOEKJE Borrebier. Na St. Nicolaas, Kerst en Nieuwjaar volgt in een Terschellingschen jaarcyclus steevast het borrebier en wel in Formerum. Dat ging om 1850 nog in „de dracht". Alle boeren kwamen daar in nieuw roodbaaien hemd, zwartzijden halsdoek, EngeLscli- leeren broek en niet te vergeten een groot mes in de scheede op zij. Door den opperceremoniemeester (eamelsman) zijn de buren in één van de herbergen tegen 6 uur 's avonds bijeen geroepen. Onder, het genot van veel bier, groote brokken krente- mik-met-boter en veel gezang, gaat de avond voorbij. Als ze om 1 uur naar huis gaan, worden ze daar ontvangen met zak koek en varkenskop. Vandaar waarschijn lijk ook de naam borre-bier. Borre of barre beteekent immers niets anders dan manne tjesvarken (Friesch: beer). En den volgenden avond gaat het van vo ren aan. Alleen zijn de vrouwen en kinderen er óók bij. De vrouwen prachtig uitgedost met oorijzer en kanten muts, waarover de Schellinger kap. Het échte borrebier was deze tweede avond niet; dat bleef dien eer sten avond, soms ook genoemd het oüe mantsjebier (het oude mannetjes-bier). Buulfeest. Ik zei al, dat alleen in Formerum het bor rebier wordt gehouden. Maar denzelfden dag, dat in Formerum het borrebier ge feest was, is er in Hoorn Buurfeest. De buulgaten zijn hier al voor zonsopgang bij eengekomen. Het recept is weer: veel eten, veel drinken, veel gezang. Ieder kreeg een heele eend op te eten, gevangen in één van de Schellinger kooien. De resten placht men elkaar in het gezicht te smijten. En zoo kwam meer en meer de stemming erin en als de koppen roodgloeiend stonden en tem peratuur en stemming boven kookpunt wa ren, sprong men op van de stoelen en trok in een zingende bende naar Formerum. Waar het borrebier in daverende luidruch tigheid werd gevierd. Het slot was, dat men elkaar te lijf ging, la Breughel of Breeroo. Men bewerkte eikaars gezicht en ribben op heftige wijze en de feestgangers, die daarna hun hofstede niet te voet konden bereiken, werden per mest-krui wagen naar hun haardsteden vervoerd. Wat overbleef.. Veel Js hiervan verloren gegaan! En niet alleen de kleeding. Het buulfeest is, schrikt niet, 'n zakelijke vergadering geworden. Het borrebier is ontaard in 'n kalm volks feestje Onder een Schellinger jaarcyclus vallen verder nog Palmpaschen, wanneer de kin deren met versierde palmpjes door de stra ten loopen, en Paschen-zelf. Dan trekt heel West door de duinen naar het strand, om noten te schieten en een soort kermis te houden. Iets dergelijks doen ze om Oost op de weiden. De Dinsdag na Paschen gingen de kinderen vroeger naar het Wadstrand. Ze kregen dan allerlei lekkers mee, zooals groote flesschen dropwater. Na 1 Mei, op welken dag groote vuren worden gebrand, komt Pinkster. Dan wordt het mooiste meisje van het dorp mooi uitgedost, een krans om den 1 als. Met deze „Pinkster blom" trekken de kinderen de huizen langs, vragen „Pinksterblom kikje?" en zingen daarbij een heel mooi Pinksterliedje: „Hier is onze fiere Pinksterblom". De bedoeling is natuurlijk lekkers te krijgen. Wat buiten den jaarcyclus valt. Begrafenissen en bruiloften vallen na tuurlijk buiten den kring van elk jaar weer- keerende feesten en gebruiken. De bruilof ten 'n maaltijd, spelen en dansen. Op dit bij zondere eiland is een bruiloft dus niets bij zonders. Wel schijnt een bruiloft vroeger héél anders geweest te zijn, dan nu. Bij een begrafenis wordt door boden dag en uur der teraardebestelling rondgezegd. Was de overledene getrouwd, dan door ge trouwde, anders door ongetrouwde boden; was de overledene een vrouw, dan door vrouwen, anders door mannen. De naaste buren legden den gestorvene af „baerden hem of". Door 4 of 5 mannen wordt de baar langs den begrafenisweg gedragen. Alleen wanneer de weg te lang was, werd de kist op een wagen zonder huif gezet. De voerman, in het zwart, met hoogen hoed, jnet de zwarte rokken over het hoofd ge- twee aan twee, eerst mannen dan vrouwen, de familieleden en buren. Vroeger gingen de naastverwate vrouwen op de kist zitten, met de zawrte rokken over het hoofd ge trokken. Intusschen luidt de klok. Voor mannen, vrouwen en kinderen verschillend. Het lui den diende n.1. oorspronkelijk om den duivel schrik aan te jagen. Aangezien men be weerde, dat een man slechter is dan een vrouw en dus begeerlijker voor den duivel, moet voor een man langer geluid worden dan voor een vrouw. En evenzoo voor een vrouw langer dan voor een kind. Op het kerkhof gaat de stoet éénmaal, vroeger driemaal, rond. Uitgebreide begra fenismalen kent men op Terschelling niet. De Brandaris, de trouwe wachter van Terschelling Bijgeloof. Behalve modern bijgeloof, zooals mascot tes, gelukspoppetjes en zoo meer, kun je soms iemand hooren klagen over „drügen" (visioenen), terwijl sommige huizen een voorlaat hebben, waar allerlei vreemde ge luiden worden gehoord. De kinderen hebben 'n geweldige angst voor de duunkatten, waar ze mee naar bed worden gejaagd. En om Lies, daar spookt het bepaald! Eenzame wandelaars kwamen een witte kat op een gedekte tafel tegen en menig kalf liep daarom met 'n zakje zout om den hals. Mid den in den nacht hoorde men wondermooi zingen. Dat waren de nachtmerries, die in mosselschelpen, van Friesland naar het eiland roeiden, om de manen der paarden dooreen te vlechten. Men hoorde de paarden 's nachts trappelen of een spinnewiel op zolder snorren en kon zich beschermen door een groot mes in de balken te steken... Opperid. De „opperid" was vroeger een rijdende processie, ter eere van St Jan. Die ging elk jaar naar den z.g. St. Janshoek, achter Oost. Daar stond vroeger een beeld van dien heilige. De gewoonte werd na de Her vorming gehandhaafd; althans in vorm. Op den 2en Zondag na St. Jan 24 Juni) trok men elk jaar in met bloemen versierde wagens naar Oost, om voorspoed en zegen af te smeken bij het beeld van den heilige. Om 1790 nog voerde de achterste wagen 'n hèiligenbeeld mee. Nadat men dat op den St. Janshoek in den grond gezet had, ging men er dan omheen dansen. Wat er van dit oude gebruik over is? Eigenlijk niets. Een tijdlang hield de Hervormde Meisjeskrans in Midsland elk jaar nog opperid en verder sommige families, Tijdens m'n laatste ver blijf op Texel ging b.v. de familie Bos oppe rid. Met den grijzen schrijver van het prach tige boek „Terschéllinger volksleven", Jaap Kunst, die z'n „Leica" aan 'n riem om z'n nek droeg, stond ik op deze gebeurtenis te wachten. Vanzelf kwamen we op al het verloren gegane folkloristisch schoons. Een opperid vroeger? Drommels, dat was wat!.., Partlr. 't Is m'n laatste nacht op Terschelling! Moederziel alleen loop ik op het breede strand. Ik kan er niet toe komen naar bed te gaan, hoewel de fosforiseeiende wijzers van m'n polshorloge al bij half twee wijzen. Op 't hoog duin heb ik zon zien onder gaan. Aan de westkim vaagde nog het laatste licht van den voorbijen dag, toen in 't Noordoosten boven de branding de maan opkwam, in rossen gloed, weerspiegeld in brandingschuim en nat strand. Nu loop ik langs de steeds weer aanbruischende bran ding. Dof klinken m'n voetstappen op het natte zand. Soms breekt de maan door de woeste wolken. Eerst ver over z^e, dan dichtbij op het schuim van brekende kop pen, komt het maanlicht en dan loop ik-zelf er midden in en word tot 'n langgerekte schaduw op het strand. Hoog boven me, onder de sterretjes, die tusschen de wolken tintelen, pijpt een overloopertje helder. Nu en dan trekt een meteoor 'n lichtende, snel- verschietende lyn. Telkens vegen de Bran- daris-lichtbundels over me heen. Ver boven zee gooit het lichtschip Terschellingerbank geregeld z'n lichtstooten de duisternis in. De wind flakkert in myn ooren, beweegt m'n haar... Over een paar uur stap il; op de Harlin- gerboot. Nog heel wat keertjes zullen myn pedalen rondkraken voor ik mijn beslikte zanderige karretje op stal zet, thuis. Maar nog ben ik op Terschelling... Na een poos loop ik door de gagelgeurige duinpan terug naar de tent, waar de storm- lamp 'n bescheiden lichtplek is in het don ker. Machtig staat de Groote Beer aan den hemel, Jupiter straalt met blauw licht. En opeens begrijp ik, waarom de Ter- schellingers zoo breeduit en forsch kunnen zingen hun volkslied: „O, Skylge, min l&ndje, wat hab ik di jeaf!", J. K. S. De twee groote geestes krachten in ons volksleven, zijn de eeuwen door, geweest: geloof en democratie. Zij hebben de wording van ons volk bepaald; zij hebben het zijn merk - en het is een edel merk ingedrukt; zij hebben Willem van Oranje en onze andere bevrijders geleid. D. Hans, Eere-Voorz. v. d. Ned. Journalistenkring. Vliegtuigen brengen geld naar het oerwoud Uit het leven der Canadeesche Indianen van heden. Wederom maken zich, zooals ieder jaar, de regeeringsboden te Ottawa op, om de roodhuiden in het binnenland hun „verdragsgeld" te brengen. Toen de Indianen, de vroegere heerschers van geheel Amerika, al hun land, met uitzon dering van eenige districten re servaten aan de blanken moesten afstaan, werd er in een plechtig verdrag met de bleekgezichten be paald, dat de roodhuiden ieder jaar een bepaald bedrag als schadever goeding zouden ontvangen en wel in den tijd, „dat de rivier nog stroomt en de zon nog schijnt". En nog thans honderd jaren na de laat ste groote gevechten tegen de Tsjerokee- zen, worden deze sommen in den herfst uitbetaald. De 112.000 Indianen van Canada ontvangen in totaal 236.426 dollars per hoofd slechts een zakcentje, maar voor 'n geheelen stam toch een aardige subsidie. Met treinen en automobielen en naar de moeilijk te bereikengebieden met vlieg tuigen of sleden brengen de agenten der regeering aan de starpmen hun geldbuidels en stellen zich dan tevens op de hoogte van het wel en wee van Amerika's oerbe volking. Wat zullen zij dit jaar te hooren en te zien krijgen? Tomahawk en -martelpaal, scalpeermes en vredespijp zijn verdwenen. De Indianen, die men ontmoet, maken een uiterst mo dernen indruk en zelfs bij de stammen, welke in afgelegen, gebieden wonen, behoo- ren gramofoon en radio en de motorboot op het Huronmeer tot de alledaagsche ge bruiksvoorwerpen. Maar wat voor den be zoeker ook op het oogenblik nog zeer aan trekkelijk kan zijn, is het eigenaardige mengsel tusschen modernen geest en oude karaktertrekken, tusschen aangeleerde techniek en aangeboren handigheid, d.w.z. dat men achter al het nieuwe toch nog veel ontdekken kan, dat geheel in overeen stemming is met het beeld, dat wij in onze jeugd van de Indianen gekregen hebben. In vele Indiaansche dorpen vindt men nog de totempaal met het teeken van den stam: kikvorsch, beer, wolf, enz. De prach tige vederen hoofdtooi van het opperhoofd en de schitterend versierde mocassins heb ben een plaatsje in het stamhuis van het dorp gevonden en nieuwsgierige bezoekers mogen deze museumstukken bewonderen. Maar de namen der Indianen herinneren er nog aan, dat moed en handigheid bij de Indianen in hoog aanzien staan. Eenigen tijd geleden kreeg de president van de Vereenigde Sta ten een verzoekschrift, dat in zijn vorm op duizenden andere reques- ten geleek: de stam der Kraaien- Indianen verzocht daarin, het re servaat van Montana niet voor blanke kolonisten open te stellen. Maar in de handteekeningen onder dit verzoekschrift herleefde de geheele betoo- vering der Indianenboeken. Van de 138 handteekeningen bestonden er 76 uit duim afdrukken, waarnaast de schrijver van den stam, Robert Yellowtail (Geelstaart), de namen van de stamleden geschreven had. Daaronder vindt men namen als „Houdt- den-vijand", „Jonge Zwaluw", „Jonge Gele Wolf", „Antilopenmuts", „Schot-in-de Neus" en „Dooder van Jacob Woodtiok". „Kent-den-Grond" en „Let-op-den-Bodem" moeten beslist groote spoorzoekers, „Beer mijdt-hem" en „Gaat-tegen-Wolf" groote jagers zijn. Persoonlijke eigenschappen kunnen aan den Indiaan zijn naam geven; zoo heet er een, waarschijnlijk wegens zijn dom gepraat, „Kind-den-Mond". Een onderwijzeres aan een groote Indiaan sche school vertelde mij, dat haar scholie ren ondanks alle zelfverzekerdheid op be paalde punten buitengewoon schuchter zijn. Wanneer een jongen b.v. van het school bord naar zijn plaats moet loopen, doet hij dit met neergeslagen oogen en loopt daarbij bijna onhoorbaar. Evenals de Indianen van vroeger gedragen ook deze roodhuidjes zich zeer ernstig en waardig. En evenzeer blinken zij nog steeds uit door een groote handigheid en een scherpen blik. Twee dingen bedreigen de Indianen op het oogenblik in het bijzonder: longziekten en vuurwater. Tegen deze euvels richt zich dan ook het werk der regeeringsagenten. Overigens is de toestand al heel wat beter dan eenige tientallen jaren geleden. Het aantal Indianen neemt in Canada zoowel als in Amerika weer toe. Toch is de bran dewijn nog steeds de grootste vijand, Door gewetenlooze blanke handelaars wordt deze drank de reservaten binnengesmokkeld. De algemeene verslaafdheid aan den drank is er ook de oorzaak van, dat aan den Indiaan eerst na een nauwkeurig onderzoek het burgerrecht wordt verleend. In de regel wordt hij wettelijk als een niet geheel mondig persoon beschouwd, die onder een bijzonder toezicht staat. Natuurlijk vindt men ook onder de In dianen zeer ontwikkelde menschen, die hoogescholen hebben bezocht en advocaat, rechter, schrijver of kunstenaar zijn ge worden. In Canada verschijnen reeds een aantal door Indianen geredigeerde dag- en weekbladen zooals „De Roode Man" en „De Indiaansche Padvinder". Het ambt van rechter wordt in de reservaten steeds door Indianen bekleed. Dank zij hun aangebo ren talent hebben ook vele Indianen zich tot beeldhouwers van naam ontwikkeld. In het algemeen voorzien de Indianen echter als farmer of handwerksman in hun onderhoud. Het best schijnen zich echter de roodhuiden te voelen, die als gids en jager blanken op hun tochten vergezellen en aldus veel in hun geliefde wouden kun nen vertoeven. Het importeeren van drinkwater In Engeland voeren een groot aantal fir ma's regelmatig drinkwater uit de meest verschillende landen der wereld in, om met behulp hiervan de veranderingen te bestudeeren, die de thee ondergaat, als men de thee uit die zelfde landen ge bruikt. Blijmoedigheid Waarin zit tevredenheid Tevreden menschen zyn zelden juist die het meeste bezitten of het voorspoedigst zijn. Waarin zit dan tevredenheid? Niet in de aanwezigheid van redenen tot tevredenheid, maar hoofdzakelyk in de snelheid, waarmee men zich weet aan te passen aan veran derde omstandigheden, andere kansen en andere mogelijkheden. Wy zijn geneigd om een oogenblik Ver bluft te zijn, wanneer wy door onverwachte omstandigheden plotseling gedwongen wor den, een geheel anderen weg in te sldan dan den weg, dien wij ons hadden uitgestippeld. Dat is ook heel natuurlijk, maar die ver bluftheid mag niet te lang duren. Veelal zÜn wij geneigd, om in zelfbeklag te blyven stilstaan by die plotselinge streep door onze rekening. wy hadden alles zoo mooi voor elkaar, maar daar gebeurt zóóiets, wie kan daar voor? Neen. daar kan ook niemand voor. maar nu is het zaak om te gaan uitzoekeu hoe wij er. na die veranderde omstandigheden het beste van kunnen maken. Veel te veel menschen blyven rusten op lauweren, die ze destijds geoogst zouden hebben, als dit of dat nietg ebeurd was. Dat is een nega tieve vruchtelooze gedragslijn. Stelt U voor, dat een dokter tot de ont dekking komt, dat hy een verkeerde diag nose gesteld heeft en daardoor een verkeer de behandeling heeft toegepast. Hij zal moeilijk kunnen volstaan met te zeggen: „Ja, ik dacht dat het dat was, en dan was de beandeling de juiste geweest. Maar het blykt wat anders te zyn dan het scheen, ja, daar kan ik ook niets aan doen. „Integen deel, hij zal probeeren, met den meesten spoed zyn diagnose te corrigeeren en dan de juiste behandeling alsnog toe te passen. Zelfs wanneer zyn diagnose juist is ge weest, kan een ziektebeeld zich plotseling wijzigen of er kunnen complicaties bijko men. Dat is precies, hetgeen er gebeurt wan neer het leven een streep door onze reke ning haalt. Het beeld van ons leven veran dert, er doen zich complicaties voor. Dit en dat en dat, wat wrj gedacht hadden, te zul len doen, is plotseling onmogelijk geworden, andere dingen kunnen misschien in gewij- zigden vorm gehandhaafd worden. Van onze oorspronkelijke doelstelling blijft niet veel over. Wat nu? Blijft niet stilstaan fijf hetgeen U had kunnen doen, wanneer het een en ander niet gebeurd was, want het is nu eenmaal wèl gebeurd. Begint een geheel nieuw levensplan op te bouwen uit de mogelijkheden, die ge thans hebt. Blijft vooral niet staan bij: „Als", maar neemt de werkelijkheid als basis. Misschien zult U eenmaal dankbaar zjjn voor de fac toren, die het oude plan ineen deden stor ten, omdat U daardoor genoodzaakt werd, een nieuw plan te maken dat uiteindelijk veel beter bleek dan het oude. Bepaalt Uw aandacht liever bij hetgeen gy hoopt te win nen dan bij hetgeen ge hebt verloren. Denkt constructief, vermijdt zelfbeklag en neer slachtigheid. Niet was ons overkomt bewijst wat we zyn, maar wel de wijze waarop wij dit weten te dragen. Er mogen momenten zyn, waarop wy ons gevoelen, alsof het leven ons letterlijk alles uit de handen had geslagen, hij die weigert verslagen te zijn, en die het hoofd opheft en uitdagend en actief zegt: „Dit is geen einde, maar een nieuw begin, welk?" zal ontdekken, dat hij over niet te onderschat ten reservekrachten beschikt, die hem, in dien op de juiste wyze gebruikt, misschien nog verder zullen brengen, dan tot het eer ste, verydeide doel. DR. JOS DE COCK. VOOR DE Tusschen allerlei paperassen vond ik Het is wel eens noodig, dat men af en toe wat orde brengt in zijn zaken. Wanneer men heel wat „om handen heeft" en de ge woonte er op nahoudt, allerlei interessante artikelen uit tydschriften en dagbladen te knippen en ingekomen brochures niet dade lijk in den prullemand werpt, dan krygt men na een week of wat een respectabele wanorde op zijn schrijfbureau. Om nu niet in de paperassen te „verdrinken" is het noodzakelijk af en toe groote schoonmaak te houden! Zoo heb ik dezer dagen voor de zooveelste maal weer wat orde gebracht in den steeds aangroeienden stapel van kran tenknipsels, brochures, enz. enz. Bij zyn schoonmaak komt men van alles en nog wat tegen. Het is verbazend hoeveel er tegenwoordig verschijnt en geschreven wordt over opvoedkunde! Ik heb reeds eer der opgemerkt, dat er heel wat onbelang rijks onder schuilt, doch ontkend kan niet worden, dat vaak heel simpel lijkende arti keltjes, vragen van ouders, ingezonden me- dedeelingen, enz. meer aandacht verdienen dan oppervlakkig gemeend wordt. Zoo vond ik in een hoekje van een myner schryf- laden een kleine brochure. „Ervaringen van slechthoorende kinderen op gewone scho len", door G. J. Bertha Muller. Hoewel ik deze brochure vijf jaar geleden kreeg, was ik er, tot myn spijt, nooit toe gekomen, haar te lezen. Hetgeen verwaarloosd werd, kan evenwel hersteld worden en dus heb ik de brochure met volle aandacht ingezien. Slechthoorende kinderen in het leven en op school. Welk een leed maken deze kin deren mee! Künnen zij doormaken, wanneer hun medemenschen, van klein tot groot, geen begrip hebben van den invloed op het zieleleven, dat ook dit lichaamsgebrek uit oefent. De toenmalige inspecteur van het Buitengewoon Onderwijs, de heer Dr. A. van Voorthuijzen, schrijft in een voorwoord op deze brochure: „Elk gebrek, dat men moet meedragen, heeft invloed op het zieleleven van den mensch. In het bijzonder heeft het geheel of gedeeltelijk gemis van een der beide voornaamste zintuigen veel meer betee- kenis voor de misdeelden, dan gewoonlijk wordt verondersteld. Het gevolg hiervan is, dat de defecte mensch al te vaak niet wordt begrepen, zelfs niet in eigen om geving. Alle hulp, die wij aan misdeelden willen verschaffen, moet uitgaan van een juist inzicht in de geestesgesteldheid van den gebrekkige. Wij kunnen Mej. Muller dankbaar zijn, dat zij de groep der mis deelden, die daartoe het best in staat is, heeft laten spreken over bittere erva ringen in het leven van eiken dag op gedaan, over den strijd, die van 's mor gens tot 's avonds wordt gevoerd en ge lukkig ook over de overwinning, die door velen wordt behaald." Er staan in deze brochure ontroerende getuigenissen van slechthoorenden.. Het zou ons te ver voeren er enkele van weer te geven, doch voor één enkele worde een uitzondering gemaakt: „Men heeft in mijn jeugd nimmer moeite gedaan mij uit de sfeer van myn doofheid te doen geraken, hoewel ik een verstandige moeder gehad heb. Mij heb ben ze 'ltijd voor een suffen jongen aan gezien, daar mijn doofheid toen zeer erg was: niet erger dan thans, maar minder aangepast, minder getraind en minder onbewust doorvoeld!" Ook op school maakte deze knaap een moeilyke tijd door: „Wanneer er zangles was in de klas, hoorde ik wel de melodie, doch niet de woorden, dus zong ik de wys met brab beltaal, Men liet mij toen alleen zingen en zelfs van de klas naast de onze ging de deur open! Nog heden ben ik veront waardigd over deze handelwyze!" (Vol komen begrypelyk van dezen jongeman, doch mij blijft het een raadsel, hoe onder wijzers zóó kunnen zijn. Ik geloof, dat deze knaap het wel zeer slecht getroffen heeft. Oveéka). „Mijn broer bootste wel eens op schert sende wijze mijn zangwijze na, doch toen ik hem mededeelde, dat het lag aan mijn doofheid, merkte ik aan de verbazing op zijn gezicht, dat het als 't ware voor hem een openbaring was en sinds heeft hy na gelaten my te bespotten..." Er staan in deze brochure talrijke voor beelden van niet-begrijpen door anderen van slechthoorenden. Treffend is het, telkens te lezen, hoe een wei-begrijpen den defecten, mensch opbeurt en moed geeft! Op grond van deze twee gedachten beveel ik de lezers(essen) nadere kennismaking met het werk onder slechthoorenden ten zeerste aan. Men kan dit doen, door steun te ver- leenen aan de „Vereeniging tot bevordering der belangen van slechthoorendèn".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 15