Voor den Zaterdagavond
OUDERS
Oude volksgebruiken
op Terschelling
jZo& nooit!
't HOEKJE
Borrebier.
Na St. Nicolaas, Kerst en Nieuwjaar
volgt in een Terschellingschen jaarcyclus
steevast het borrebier en wel in Formerum.
Dat ging om 1850 nog in „de dracht". Alle
boeren kwamen daar in nieuw roodbaaien
hemd, zwartzijden halsdoek, EngeLscli-
leeren broek en niet te vergeten een
groot mes in de scheede op zij. Door den
opperceremoniemeester (eamelsman) zijn
de buren in één van de herbergen tegen
6 uur 's avonds bijeen geroepen. Onder, het
genot van veel bier, groote brokken krente-
mik-met-boter en veel gezang, gaat de
avond voorbij. Als ze om 1 uur naar huis
gaan, worden ze daar ontvangen met zak
koek en varkenskop. Vandaar waarschijn
lijk ook de naam borre-bier. Borre of barre
beteekent immers niets anders dan manne
tjesvarken (Friesch: beer).
En den volgenden avond gaat het van vo
ren aan. Alleen zijn de vrouwen en kinderen
er óók bij. De vrouwen prachtig uitgedost
met oorijzer en kanten muts, waarover de
Schellinger kap. Het échte borrebier was
deze tweede avond niet; dat bleef dien eer
sten avond, soms ook genoemd het oüe
mantsjebier (het oude mannetjes-bier).
Buulfeest.
Ik zei al, dat alleen in Formerum het bor
rebier wordt gehouden. Maar denzelfden
dag, dat in Formerum het borrebier ge
feest was, is er in Hoorn Buurfeest. De
buulgaten zijn hier al voor zonsopgang bij
eengekomen. Het recept is weer: veel eten,
veel drinken, veel gezang. Ieder kreeg een
heele eend op te eten, gevangen in één van
de Schellinger kooien. De resten placht men
elkaar in het gezicht te smijten. En zoo
kwam meer en meer de stemming erin en
als de koppen roodgloeiend stonden en tem
peratuur en stemming boven kookpunt wa
ren, sprong men op van de stoelen en trok
in een zingende bende naar Formerum.
Waar het borrebier in daverende luidruch
tigheid werd gevierd. Het slot was, dat men
elkaar te lijf ging, la Breughel of Breeroo.
Men bewerkte eikaars gezicht en ribben op
heftige wijze en de feestgangers, die daarna
hun hofstede niet te voet konden bereiken,
werden per mest-krui wagen naar hun
haardsteden vervoerd.
Wat overbleef..
Veel Js hiervan verloren gegaan! En niet
alleen de kleeding. Het buulfeest is, schrikt
niet, 'n zakelijke vergadering geworden.
Het borrebier is ontaard in 'n kalm volks
feestje
Onder een Schellinger jaarcyclus vallen
verder nog Palmpaschen, wanneer de kin
deren met versierde palmpjes door de stra
ten loopen, en Paschen-zelf. Dan trekt heel
West door de duinen naar het strand, om
noten te schieten en een soort kermis te
houden. Iets dergelijks doen ze om Oost op
de weiden. De Dinsdag na Paschen gingen
de kinderen vroeger naar het Wadstrand.
Ze kregen dan allerlei lekkers mee, zooals
groote flesschen dropwater. Na 1 Mei, op
welken dag groote vuren worden gebrand,
komt Pinkster. Dan wordt het mooiste
meisje van het dorp mooi uitgedost, een
krans om den 1 als. Met deze „Pinkster
blom" trekken de kinderen de huizen langs,
vragen „Pinksterblom kikje?" en zingen
daarbij een heel mooi Pinksterliedje: „Hier
is onze fiere Pinksterblom". De bedoeling is
natuurlijk lekkers te krijgen.
Wat buiten den jaarcyclus valt.
Begrafenissen en bruiloften vallen na
tuurlijk buiten den kring van elk jaar weer-
keerende feesten en gebruiken. De bruilof
ten 'n maaltijd, spelen en dansen. Op dit bij
zondere eiland is een bruiloft dus niets bij
zonders. Wel schijnt een bruiloft vroeger héél
anders geweest te zijn, dan nu.
Bij een begrafenis wordt door boden dag
en uur der teraardebestelling rondgezegd.
Was de overledene getrouwd, dan door ge
trouwde, anders door ongetrouwde boden;
was de overledene een vrouw, dan door
vrouwen, anders door mannen. De naaste
buren legden den gestorvene af „baerden
hem of". Door 4 of 5 mannen wordt de
baar langs den begrafenisweg gedragen.
Alleen wanneer de weg te lang was, werd
de kist op een wagen zonder huif gezet. De
voerman, in het zwart, met hoogen hoed,
jnet de zwarte rokken over het hoofd ge-
twee aan twee, eerst mannen dan vrouwen,
de familieleden en buren. Vroeger gingen de
naastverwate vrouwen op de kist zitten,
met de zawrte rokken over het hoofd ge
trokken.
Intusschen luidt de klok. Voor mannen,
vrouwen en kinderen verschillend. Het lui
den diende n.1. oorspronkelijk om den duivel
schrik aan te jagen. Aangezien men be
weerde, dat een man slechter is dan een
vrouw en dus begeerlijker voor den duivel,
moet voor een man langer geluid worden
dan voor een vrouw. En evenzoo voor een
vrouw langer dan voor een kind.
Op het kerkhof gaat de stoet éénmaal,
vroeger driemaal, rond. Uitgebreide begra
fenismalen kent men op Terschelling niet.
De Brandaris, de trouwe wachter
van Terschelling
Bijgeloof.
Behalve modern bijgeloof, zooals mascot
tes, gelukspoppetjes en zoo meer, kun je
soms iemand hooren klagen over „drügen"
(visioenen), terwijl sommige huizen een
voorlaat hebben, waar allerlei vreemde ge
luiden worden gehoord. De kinderen hebben
'n geweldige angst voor de duunkatten,
waar ze mee naar bed worden gejaagd. En
om Lies, daar spookt het bepaald! Eenzame
wandelaars kwamen een witte kat op een
gedekte tafel tegen en menig kalf liep
daarom met 'n zakje zout om den hals. Mid
den in den nacht hoorde men wondermooi
zingen. Dat waren de nachtmerries, die in
mosselschelpen, van Friesland naar het
eiland roeiden, om de manen der paarden
dooreen te vlechten. Men hoorde de paarden
's nachts trappelen of een spinnewiel op
zolder snorren en kon zich beschermen door
een groot mes in de balken te steken...
Opperid.
De „opperid" was vroeger een rijdende
processie, ter eere van St Jan. Die ging elk
jaar naar den z.g. St. Janshoek, achter
Oost. Daar stond vroeger een beeld van
dien heilige. De gewoonte werd na de Her
vorming gehandhaafd; althans in vorm. Op
den 2en Zondag na St. Jan 24 Juni)
trok men elk jaar in met bloemen versierde
wagens naar Oost, om voorspoed en zegen
af te smeken bij het beeld van den heilige.
Om 1790 nog voerde de achterste wagen
'n hèiligenbeeld mee. Nadat men dat op den
St. Janshoek in den grond gezet had, ging
men er dan omheen dansen. Wat er van dit
oude gebruik over is? Eigenlijk niets. Een
tijdlang hield de Hervormde Meisjeskrans
in Midsland elk jaar nog opperid en verder
sommige families, Tijdens m'n laatste ver
blijf op Texel ging b.v. de familie Bos oppe
rid. Met den grijzen schrijver van het prach
tige boek „Terschéllinger volksleven", Jaap
Kunst, die z'n „Leica" aan 'n riem om z'n
nek droeg, stond ik op deze gebeurtenis te
wachten. Vanzelf kwamen we op al het
verloren gegane folkloristisch schoons. Een
opperid vroeger? Drommels, dat was
wat!..,
Partlr.
't Is m'n laatste nacht op Terschelling!
Moederziel alleen loop ik op het breede
strand. Ik kan er niet toe komen naar bed
te gaan, hoewel de fosforiseeiende wijzers
van m'n polshorloge al bij half twee wijzen.
Op 't hoog duin heb ik zon zien onder
gaan. Aan de westkim vaagde nog het
laatste licht van den voorbijen dag, toen in
't Noordoosten boven de branding de maan
opkwam, in rossen gloed, weerspiegeld in
brandingschuim en nat strand. Nu loop ik
langs de steeds weer aanbruischende bran
ding. Dof klinken m'n voetstappen op het
natte zand. Soms breekt de maan door de
woeste wolken. Eerst ver over z^e, dan
dichtbij op het schuim van brekende kop
pen, komt het maanlicht en dan loop ik-zelf
er midden in en word tot 'n langgerekte
schaduw op het strand. Hoog boven me,
onder de sterretjes, die tusschen de wolken
tintelen, pijpt een overloopertje helder. Nu
en dan trekt een meteoor 'n lichtende, snel-
verschietende lyn. Telkens vegen de Bran-
daris-lichtbundels over me heen. Ver boven
zee gooit het lichtschip Terschellingerbank
geregeld z'n lichtstooten de duisternis in.
De wind flakkert in myn ooren, beweegt
m'n haar...
Over een paar uur stap il; op de Harlin-
gerboot. Nog heel wat keertjes zullen myn
pedalen rondkraken voor ik mijn beslikte
zanderige karretje op stal zet, thuis. Maar
nog ben ik op Terschelling...
Na een poos loop ik door de gagelgeurige
duinpan terug naar de tent, waar de storm-
lamp 'n bescheiden lichtplek is in het don
ker. Machtig staat de Groote Beer aan den
hemel, Jupiter straalt met blauw licht.
En opeens begrijp ik, waarom de Ter-
schellingers zoo breeduit en forsch kunnen
zingen hun volkslied: „O, Skylge, min
l&ndje, wat hab ik di jeaf!",
J. K. S.
De twee groote geestes
krachten in ons volksleven, zijn
de eeuwen door, geweest:
geloof en democratie.
Zij hebben de wording van ons
volk bepaald; zij hebben het zijn
merk - en het is een edel merk
ingedrukt; zij hebben Willem van
Oranje en onze andere bevrijders
geleid.
D. Hans, Eere-Voorz. v. d.
Ned. Journalistenkring.
Vliegtuigen brengen geld
naar het oerwoud
Uit het leven der Canadeesche
Indianen van heden.
Wederom maken zich, zooals
ieder jaar, de regeeringsboden te
Ottawa op, om de roodhuiden in
het binnenland hun „verdragsgeld"
te brengen. Toen de Indianen, de
vroegere heerschers van geheel
Amerika, al hun land, met uitzon
dering van eenige districten re
servaten aan de blanken moesten
afstaan, werd er in een plechtig
verdrag met de bleekgezichten be
paald, dat de roodhuiden ieder jaar
een bepaald bedrag als schadever
goeding zouden ontvangen en wel
in den tijd, „dat de rivier nog
stroomt en de zon nog schijnt".
En nog thans honderd jaren na de laat
ste groote gevechten tegen de Tsjerokee-
zen, worden deze sommen in den herfst
uitbetaald. De 112.000 Indianen van Canada
ontvangen in totaal 236.426 dollars per
hoofd slechts een zakcentje, maar voor 'n
geheelen stam toch een aardige subsidie.
Met treinen en automobielen en naar de
moeilijk te bereikengebieden met vlieg
tuigen of sleden brengen de agenten der
regeering aan de starpmen hun geldbuidels
en stellen zich dan tevens op de hoogte
van het wel en wee van Amerika's oerbe
volking. Wat zullen zij dit jaar te hooren
en te zien krijgen?
Tomahawk en -martelpaal, scalpeermes
en vredespijp zijn verdwenen. De Indianen,
die men ontmoet, maken een uiterst mo
dernen indruk en zelfs bij de stammen,
welke in afgelegen, gebieden wonen, behoo-
ren gramofoon en radio en de motorboot
op het Huronmeer tot de alledaagsche ge
bruiksvoorwerpen. Maar wat voor den be
zoeker ook op het oogenblik nog zeer aan
trekkelijk kan zijn, is het eigenaardige
mengsel tusschen modernen geest en oude
karaktertrekken, tusschen aangeleerde
techniek en aangeboren handigheid, d.w.z.
dat men achter al het nieuwe toch nog
veel ontdekken kan, dat geheel in overeen
stemming is met het beeld, dat wij in onze
jeugd van de Indianen gekregen hebben.
In vele Indiaansche dorpen vindt men
nog de totempaal met het teeken van den
stam: kikvorsch, beer, wolf, enz. De prach
tige vederen hoofdtooi van het opperhoofd
en de schitterend versierde mocassins heb
ben een plaatsje in het stamhuis van het
dorp gevonden en nieuwsgierige bezoekers
mogen deze museumstukken bewonderen.
Maar de namen der Indianen herinneren
er nog aan, dat moed en handigheid bij de
Indianen in hoog aanzien staan.
Eenigen tijd geleden kreeg de
president van de Vereenigde Sta
ten een verzoekschrift, dat in zijn
vorm op duizenden andere reques-
ten geleek: de stam der Kraaien-
Indianen verzocht daarin, het re
servaat van Montana niet voor
blanke kolonisten open te stellen.
Maar in de handteekeningen onder dit
verzoekschrift herleefde de geheele betoo-
vering der Indianenboeken. Van de 138
handteekeningen bestonden er 76 uit duim
afdrukken, waarnaast de schrijver van den
stam, Robert Yellowtail (Geelstaart), de
namen van de stamleden geschreven had.
Daaronder vindt men namen als „Houdt-
den-vijand", „Jonge Zwaluw", „Jonge Gele
Wolf", „Antilopenmuts", „Schot-in-de
Neus" en „Dooder van Jacob Woodtiok".
„Kent-den-Grond" en „Let-op-den-Bodem"
moeten beslist groote spoorzoekers, „Beer
mijdt-hem" en „Gaat-tegen-Wolf" groote
jagers zijn. Persoonlijke eigenschappen
kunnen aan den Indiaan zijn naam geven;
zoo heet er een, waarschijnlijk wegens zijn
dom gepraat, „Kind-den-Mond".
Een onderwijzeres aan een groote Indiaan
sche school vertelde mij, dat haar scholie
ren ondanks alle zelfverzekerdheid op be
paalde punten buitengewoon schuchter zijn.
Wanneer een jongen b.v. van het school
bord naar zijn plaats moet loopen, doet hij
dit met neergeslagen oogen en loopt daarbij
bijna onhoorbaar. Evenals de Indianen van
vroeger gedragen ook deze roodhuidjes
zich zeer ernstig en waardig. En evenzeer
blinken zij nog steeds uit door een groote
handigheid en een scherpen blik.
Twee dingen bedreigen de Indianen op
het oogenblik in het bijzonder: longziekten
en vuurwater. Tegen deze euvels richt zich
dan ook het werk der regeeringsagenten.
Overigens is de toestand al heel wat beter
dan eenige tientallen jaren geleden. Het
aantal Indianen neemt in Canada zoowel
als in Amerika weer toe. Toch is de bran
dewijn nog steeds de grootste vijand, Door
gewetenlooze blanke handelaars wordt deze
drank de reservaten binnengesmokkeld. De
algemeene verslaafdheid aan den drank is
er ook de oorzaak van, dat aan den Indiaan
eerst na een nauwkeurig onderzoek het
burgerrecht wordt verleend. In de regel
wordt hij wettelijk als een niet geheel
mondig persoon beschouwd, die onder een
bijzonder toezicht staat.
Natuurlijk vindt men ook onder de In
dianen zeer ontwikkelde menschen, die
hoogescholen hebben bezocht en advocaat,
rechter, schrijver of kunstenaar zijn ge
worden. In Canada verschijnen reeds een
aantal door Indianen geredigeerde dag- en
weekbladen zooals „De Roode Man" en
„De Indiaansche Padvinder". Het ambt van
rechter wordt in de reservaten steeds door
Indianen bekleed. Dank zij hun aangebo
ren talent hebben ook vele Indianen zich
tot beeldhouwers van naam ontwikkeld.
In het algemeen voorzien de Indianen
echter als farmer of handwerksman in hun
onderhoud. Het best schijnen zich echter
de roodhuiden te voelen, die als gids en
jager blanken op hun tochten vergezellen
en aldus veel in hun geliefde wouden kun
nen vertoeven.
Het importeeren van
drinkwater
In Engeland voeren een groot aantal fir
ma's regelmatig drinkwater uit de meest
verschillende landen der wereld in, om
met behulp hiervan de veranderingen te
bestudeeren, die de thee ondergaat, als
men de thee uit die zelfde landen ge
bruikt.
Blijmoedigheid
Waarin zit tevredenheid
Tevreden menschen zyn zelden juist die
het meeste bezitten of het voorspoedigst
zijn.
Waarin zit dan tevredenheid? Niet in de
aanwezigheid van redenen tot tevredenheid,
maar hoofdzakelyk in de snelheid, waarmee
men zich weet aan te passen aan veran
derde omstandigheden, andere kansen en
andere mogelijkheden.
Wy zijn geneigd om een oogenblik Ver
bluft te zijn, wanneer wy door onverwachte
omstandigheden plotseling gedwongen wor
den, een geheel anderen weg in te sldan dan
den weg, dien wij ons hadden uitgestippeld.
Dat is ook heel natuurlijk, maar die ver
bluftheid mag niet te lang duren. Veelal
zÜn wij geneigd, om in zelfbeklag te blyven
stilstaan by die plotselinge streep door
onze rekening. wy hadden alles zoo mooi
voor elkaar, maar daar gebeurt zóóiets,
wie kan daar voor?
Neen. daar kan ook niemand voor. maar
nu is het zaak om te gaan uitzoekeu hoe
wij er. na die veranderde omstandigheden
het beste van kunnen maken. Veel te veel
menschen blyven rusten op lauweren, die
ze destijds geoogst zouden hebben, als dit
of dat nietg ebeurd was. Dat is een nega
tieve vruchtelooze gedragslijn.
Stelt U voor, dat een dokter tot de ont
dekking komt, dat hy een verkeerde diag
nose gesteld heeft en daardoor een verkeer
de behandeling heeft toegepast. Hij zal
moeilijk kunnen volstaan met te zeggen:
„Ja, ik dacht dat het dat was, en dan was
de beandeling de juiste geweest. Maar het
blykt wat anders te zyn dan het scheen, ja,
daar kan ik ook niets aan doen. „Integen
deel, hij zal probeeren, met den meesten
spoed zyn diagnose te corrigeeren en dan
de juiste behandeling alsnog toe te passen.
Zelfs wanneer zyn diagnose juist is ge
weest, kan een ziektebeeld zich plotseling
wijzigen of er kunnen complicaties bijko
men.
Dat is precies, hetgeen er gebeurt wan
neer het leven een streep door onze reke
ning haalt. Het beeld van ons leven veran
dert, er doen zich complicaties voor. Dit en
dat en dat, wat wrj gedacht hadden, te zul
len doen, is plotseling onmogelijk geworden,
andere dingen kunnen misschien in gewij-
zigden vorm gehandhaafd worden. Van
onze oorspronkelijke doelstelling blijft niet
veel over. Wat nu? Blijft niet stilstaan fijf
hetgeen U had kunnen doen, wanneer het
een en ander niet gebeurd was, want het is
nu eenmaal wèl gebeurd.
Begint een geheel nieuw levensplan op te
bouwen uit de mogelijkheden, die ge thans
hebt.
Blijft vooral niet staan bij: „Als", maar
neemt de werkelijkheid als basis. Misschien
zult U eenmaal dankbaar zjjn voor de fac
toren, die het oude plan ineen deden stor
ten, omdat U daardoor genoodzaakt werd,
een nieuw plan te maken dat uiteindelijk
veel beter bleek dan het oude. Bepaalt Uw
aandacht liever bij hetgeen gy hoopt te win
nen dan bij hetgeen ge hebt verloren. Denkt
constructief, vermijdt zelfbeklag en neer
slachtigheid. Niet was ons overkomt bewijst
wat we zyn, maar wel de wijze waarop wij
dit weten te dragen.
Er mogen momenten zyn, waarop wy ons
gevoelen, alsof het leven ons letterlijk alles
uit de handen had geslagen, hij die weigert
verslagen te zijn, en die het hoofd opheft
en uitdagend en actief zegt: „Dit is geen
einde, maar een nieuw begin, welk?" zal
ontdekken, dat hij over niet te onderschat
ten reservekrachten beschikt, die hem, in
dien op de juiste wyze gebruikt, misschien
nog verder zullen brengen, dan tot het eer
ste, verydeide doel.
DR. JOS DE COCK.
VOOR DE
Tusschen allerlei
paperassen vond ik
Het is wel eens noodig, dat men af en
toe wat orde brengt in zijn zaken. Wanneer
men heel wat „om handen heeft" en de ge
woonte er op nahoudt, allerlei interessante
artikelen uit tydschriften en dagbladen te
knippen en ingekomen brochures niet dade
lijk in den prullemand werpt, dan krygt
men na een week of wat een respectabele
wanorde op zijn schrijfbureau. Om nu niet
in de paperassen te „verdrinken" is het
noodzakelijk af en toe groote schoonmaak
te houden! Zoo heb ik dezer dagen voor de
zooveelste maal weer wat orde gebracht in
den steeds aangroeienden stapel van kran
tenknipsels, brochures, enz. enz. Bij zyn
schoonmaak komt men van alles en nog
wat tegen. Het is verbazend hoeveel er
tegenwoordig verschijnt en geschreven
wordt over opvoedkunde! Ik heb reeds eer
der opgemerkt, dat er heel wat onbelang
rijks onder schuilt, doch ontkend kan niet
worden, dat vaak heel simpel lijkende arti
keltjes, vragen van ouders, ingezonden me-
dedeelingen, enz. meer aandacht verdienen
dan oppervlakkig gemeend wordt. Zoo vond
ik in een hoekje van een myner schryf-
laden een kleine brochure. „Ervaringen van
slechthoorende kinderen op gewone scho
len", door G. J. Bertha Muller. Hoewel ik
deze brochure vijf jaar geleden kreeg, was
ik er, tot myn spijt, nooit toe gekomen,
haar te lezen. Hetgeen verwaarloosd werd,
kan evenwel hersteld worden en dus heb ik
de brochure met volle aandacht ingezien.
Slechthoorende kinderen in het leven en
op school. Welk een leed maken deze kin
deren mee! Künnen zij doormaken, wanneer
hun medemenschen, van klein tot groot,
geen begrip hebben van den invloed op het
zieleleven, dat ook dit lichaamsgebrek uit
oefent. De toenmalige inspecteur van het
Buitengewoon Onderwijs, de heer Dr. A.
van Voorthuijzen, schrijft in een voorwoord
op deze brochure:
„Elk gebrek, dat men moet meedragen,
heeft invloed op het zieleleven van den
mensch. In het bijzonder heeft het geheel
of gedeeltelijk gemis van een der beide
voornaamste zintuigen veel meer betee-
kenis voor de misdeelden, dan gewoonlijk
wordt verondersteld. Het gevolg hiervan
is, dat de defecte mensch al te vaak niet
wordt begrepen, zelfs niet in eigen om
geving. Alle hulp, die wij aan misdeelden
willen verschaffen, moet uitgaan van een
juist inzicht in de geestesgesteldheid van
den gebrekkige. Wij kunnen Mej. Muller
dankbaar zijn, dat zij de groep der mis
deelden, die daartoe het best in staat is,
heeft laten spreken over bittere erva
ringen in het leven van eiken dag op
gedaan, over den strijd, die van 's mor
gens tot 's avonds wordt gevoerd en ge
lukkig ook over de overwinning, die door
velen wordt behaald."
Er staan in deze brochure ontroerende
getuigenissen van slechthoorenden..
Het zou ons te ver voeren er enkele van
weer te geven, doch voor één enkele worde
een uitzondering gemaakt:
„Men heeft in mijn jeugd nimmer
moeite gedaan mij uit de sfeer van myn
doofheid te doen geraken, hoewel ik een
verstandige moeder gehad heb. Mij heb
ben ze 'ltijd voor een suffen jongen aan
gezien, daar mijn doofheid toen zeer erg
was: niet erger dan thans, maar minder
aangepast, minder getraind en minder
onbewust doorvoeld!"
Ook op school maakte deze knaap een
moeilyke tijd door:
„Wanneer er zangles was in de klas,
hoorde ik wel de melodie, doch niet de
woorden, dus zong ik de wys met brab
beltaal, Men liet mij toen alleen zingen
en zelfs van de klas naast de onze ging
de deur open! Nog heden ben ik veront
waardigd over deze handelwyze!" (Vol
komen begrypelyk van dezen jongeman,
doch mij blijft het een raadsel, hoe onder
wijzers zóó kunnen zijn. Ik geloof, dat
deze knaap het wel zeer slecht getroffen
heeft. Oveéka).
„Mijn broer bootste wel eens op schert
sende wijze mijn zangwijze na, doch toen
ik hem mededeelde, dat het lag aan mijn
doofheid, merkte ik aan de verbazing op
zijn gezicht, dat het als 't ware voor hem
een openbaring was en sinds heeft hy na
gelaten my te bespotten..."
Er staan in deze brochure talrijke voor
beelden van niet-begrijpen door anderen van
slechthoorenden. Treffend is het, telkens te
lezen, hoe een wei-begrijpen den defecten,
mensch opbeurt en moed geeft! Op grond
van deze twee gedachten beveel ik de
lezers(essen) nadere kennismaking met het
werk onder slechthoorenden ten zeerste
aan. Men kan dit doen, door steun te ver-
leenen aan de „Vereeniging tot bevordering
der belangen van slechthoorendèn".