7
10
HET is Kerstmis. Het heeft
gesneeuwd en diep in het
bosch zijn de grillige hoo
rnen, het mos en de struiken met
een witte vacht bedekt. Vol bewon
dering kijken de jongen en het
meisje naar de prachtige natuur.
Maar als ze lang toekijken, zien ze
nog veel meer. En wat zien ze dan
wel? Welnu, kijk maar eens goed
mee. Rond om zich, in de takken,
tusschcn de stammen der boomcn,
in de struiken en achter de steenen,
zien ze talrijke figuren Vele dieren,
zooals je die in het bosch vindt, ook
menschelijke wezens en dan van dies
grillige figuren, die veel aan spoken
doen denken. In totaal zijn er
twaalf stuks. Je moet de plaat
om en om draaien, om ze allemaal
te ontdekken. Probeer het maar
eens.
En als je ze gevonden hebt, kun
je ze met roode inkt of rood potlood
omlijnen en wanneer je de teeke-
ning dan uitknipt en opstuurt naar
de redactie van de courant, onder
het motto „Zoekprent", dan maak
je kans op één der volgende prij
zen:
lste prijs f 2.50, 2de, 3de,
4de en 5de prijs een jon
gens- of meisjesboek.
De oplossing moet Donderdag 30
December in het bezit der redactie
zijn.
Wel sterre, wel sterre, ge moet zoo
stille niet staan!
Ge moet er meê met mij miar
Bcthlehem gaan,
Bethlehem, de schoone stad,
waar Maria met heux kinncke zat
Te lande stonden de boerenhoven in-
gesneeuwd, met zwarte slagvensters die;
blekten en 't licht binnen hielden; en
stompe schouwen waar dikke rook uit-»
kuilde. Binnen zag men niet klaar; 't lichtr»
je hong aan de zoldering in een hof van
damp en rook en alles lag zwart en over
einde. In den heerd lag de Kerstblok aan
't vuur. De boerinne bakte wafels en gooi
de ze effenaan rond den vloer op 't strooi*
In den eenen hoek, onder 't lichtje en
heel in tabaksdamp gewonden, was het
werkvolk aan 't kaarten. Ze zaten verslon
den, gebogen over hun tafclke heel stille.
Nu en dan ging er een dreunenden vuist
slag op tafel, en dan weer rustig kappelcn,
steken en leggen met hun kaarten.
De Vriezcman zat rondom in de jon
gens, die met hun mond wijd open, zaten te
luisteren naar zijn vertelsel van „den feilen
Jager". Zijn sterre stond in den hoelc.
Later werd de groote tafel uitgetrok
ken en 't avondeten opgediend. Allen zetten
hen bij en aten. Er kwamen eerst aardap
pels met zwijnsvleesch, rook ooien met hoofd
.vleesch, dan gestoofde appels met worsten,
en wafels, wafels, wafels. Men dronk bier
uit kleine glazekes. De tafel werd geruimd,
de koffie opgegoten, druppels uitgehaald en
genevcr gebrand met siroop. Dan werden
de stoelen bij geschoven, dichte in de heerd,
en Maarten stond recht, nam zijn sterre,
streek zijnen langen baard effen, en op
mate dat zijn hand het lcoordeke snokte
ging het:
Op den Kerstnacht
is Jesus voortgebracht.
Hij heeft ons verlost
uit 's vijands macht.
In een kribbe geleid.
Sa mensch maakt u bereid
en dient uwen God met neerstigheid.
Die God van Al
is nu op 's wereldsTdal
geboren in een armen stal.
Drie uit 't verre land,
drie vorsten vol verstand,
doen hier het kinneken offerand'
goud, wierook, myrrha mcó.
't Was daar nu al vol vree.
Een ieder daar zijn offrande dcö.
De engelen zoet
ze vallen God te voet.
Ze zeggen: Heer Koning gegroet.
De engels vol gena
ze zingen gauw en sp&
den lieflijken zang van gloria.
Het bleef alles stil; de mannen zaten
te drinken aan hun dampende ruimers, de
kinderen horkten met hun hoofd scheef en
de boerinne met heur handen te gaftr op
lieur dikken buik zat te weenen.
De deur ging open en de „Koningen"
stonden te midden den vloer. Ze waren wit
besneeuwd en hun aanzichten blauw van
de koude; 't ijs hong in Grendel's knevels.
Ze keken verweerd van onder hun hoed
naar de tafel, den heerd en de druppels en
naar Maarten, die nog rechte stond. Wulf
deed zijn sterre draaien, Top duwde op
mate aan zijn rommelpot en ze zongen:
Drie koningen kwamen uit den Oosten
't Was om Maria te troosten
Als 't liedje uit was kregen ze elk
twee druppels; dan mochten zij vertrekken.
Grendel mopperde.
„Die verdoemde bergduivel slokt
het al op", grolde Wulf. En ze vertrokken
deur de sneeuw.
Nog lange werd er gezongen, gespeeld
en gekaart, en 't was reeds late als Maar
ten zijn «feterre nam en met een „Goön
nacht, tot 't naaste jare", de deure toetrok.
't Was nog altijd klaar buiten, maar
de lucht hong vol sneeuw; hoogc, een
grijze vacht en leeger een kriemelen van
groote witte vlokken die traag wemelcnd
neervielen, d'een op d'andcre.
Hij schoot er diep in Het was nog
zoo lange te gaan; en zijn huis en zijn
sperren, hij had het alles zoo verlaten lig
gen
Hij was zoo oud, zoo alleen, 't was
zoo koud en alle wegen waren wit al
hemel en sneeuw. Ginder in de leegte lag
het dorp: een groepko slapende huizen
rond den witten kerktoren; en erachter zijn
berg, maar 't was lijk een wolke, een vor
meloos gcdrochte, heel veraf. Boven zijn
hoofd sterren, sterren Hij stond stil
om te zoeken en hij vond er ééne, die van
alle avonden: een bleeke, doode sterre, lijk
een oude kennisse, en die moest hem lei
den voor den laatsten keer misschien
weer naar hooge, naar huis.
En hij dompelde voort
Drie smalle boogvensters van de ka-
pelle waren verlicht, en binnen rinkelde de
belle. Hij ging bij den muur wat rusten.
Wat een geruchte, gewoel en beweging van
avond en genever, en die ruwe gasten
hadden hem zoo wreed bekeken. Hier bin
nen was er stilte; ze blonken zoo klaar, die
vensterkes, en achter den belle-klank ging
het zoo zacht, een vrouwestemme: Venite
Adoremus Dan viel alles stil, de lich
ten gingen uit En hij vertrok.
't Dorp lag achter hem en de weg be
gon te klimmen. Daar rechts stond de
„Stropuit*'; nu herkende hij zijn wegen en
't en was niet ver meer van huis. Van uit
de gracht komt er daar Iets gekropen, een
zwarte gedaante, die loopt over 't veld, en
schettert lijk een ekster Zotte Wanne
met heur magere bcenen en heur mantel
wijd open; ze liep al wat ze loopen kon en
.verdween achter de herberg.
Hij had verschoten; 't werd hem zoo
aardig ongerust, dat hij den stap verhaastte
en verlangde om t'huis te zijn.
Er was nog licht in den „Slmpiut'*
en geruchte van dronkemans. Als hij er
reeds voorbij was keerde hij nog wcer..««
om zijn laatste liedje te zingen, volgens
oude gewoonte. Men opende do deur en ze
.vroegen hem binnen. Hij zag Grendel zitten
en wilde weg. Dan sprongen ze met driecn
buiten en riepen achter hem. Als ze zagen
dat hij voortging, zetten zij het aan een
loopen.
Sta, loeder!
Hier met uw sterre!
O, gij verdoemdo liedjeszanger!
huilden ze en liepen en haalden hem in en
wierpen hem op den grond. Grendel duwde
zijne knie op zijn bomt en hield zijne ar
men wijd uitgestrekt tegen den grond. Wulf
en Dras grepen heele handevollcn sneeuw
en stopten ze hem in den mond, en altijd
.voort tot heel zijn aangezicht hooge toege
dekt was en hij machteloos bleef liggen.
Dan plantten zij zijn sterre bij hem in de
sneeuw en begonnen te draaien en zongen
hun spotliederen dat 't helmdo.
Lijk een- schicht schoot zotte Wanne
.voorbij en wierp snijdende schreeuwen uit
Wulf smeet zijn stok tegen haar beenen.
Ze zwaaide met heur armen onder heur
mantel, en verdween in 't duister.
De drie mannen zetten hen langs de
gracht luidkeels te lachen. Dan trokken
ze naar 't dorp. Lang nog klonk hun lied.
Groote witte vlokken vielen steeda
nog uit den klaren hemel, kriemelden, we
melden, d'eene op d'andere.