Hansje
s Kerstdroom
8
schreden begon de
spookachtige boom hem
te achtervolgen en
zwaaide op onheilspel
lende wijze met zijn
zware takken als reus
achtige armen boven
zijn hoofd.
NIEMAND van jullie zal het kunnen
gelooven, dat iemand bij een vreed-
zamen Kerstboom zulke ontzetten
de avonturen kan beleven, die je de haren to
berde doen rijzen, en je het koude angstzweet
op je voorhoofd bezorgen. En toch is dat Hans
overkomen, dien ze thuis altijd Hansje-lekker
bek noemden, omdat hij van lekkere dingen
nooit, maar dan ook nóóit genoeg kon krijgen.
En daarbij heeft hij dit avontuur bovendien nog
in den Kerstnacht beleefd; en omdat tenslotte
zijn overgroote snoeplust daarvan de schuld-
was, zal ik het avontuur hier vertellen, opdat
anderen zich voor zooiets kunnen hoeden. En
nu moeten jullie maar eens luisteren.
Alle andere kinderen in het dorp waren
reeds lang met een blij hart gaan slapen, en
sommigen hadden zelfs hun Kerstgeschenken
mee naar bed genomen; alleen Hans lag nog
wakker, want hij had te veel van al het lek
kers gegeten, dat op de tafel gelegen had en
daarnaast had hij ook nog het een en ander
weggenomen en dat nog wel van den Kerst
boom zelf, die met honderden lekkere en zoete
dingen beladen in den hoek van de groote ka
mer stond. Hij had den hcelcn avond om den
boom heen gedraaid als een kat om een scho
teltje hcete melk en op oogenblikken dat nie
mand hem zag, had hij een beetje aan den
boom geschud, waardoor er iets afviel, dat hij
dan snel opraapte en ongemerkt naar zijn
inond liet verhuizen.
Zoo was de avond omgegaan en nu lag
hij dan in zijn zachte, warme bed, maar kon
den slaap niet te pakken krijgen, want het
rommelde en krampte nogal erg in zijn kleine
ronde buikje en zelfs begon zijn maag zóó raar
te doen, dat hij een oogenblik dacht, dat hij er
uit zou moeten gaan. Maar Hans wilde van
dit alles niets weten en deed net of hij niets
hoorde en voelde. Berouw toonde hij heelemaal
niet en wanneer hij werkelijk ergens spijt van
had, dan was het wel hiervan, dat binnen in
de groote kamer aan den Kerstboom nog zoo
vele lekkernijen hingen, die nog opgegeten kon
den worden. Als hij er aan denken moest, dat
al deze lekkere dingen er aan moesten blij
ven hangen totdat vader of moeder het sein
zouden geven, dat de boom „geplunderd"
mocht worden en hij dan alles met de anderen
zou moeten deelen, dan hield hij het niet lan
ger uit in bed. Hij sprong er uit en sloop heel
stil de groote kamer binnen.
Het was er erg donker en de groote
boom daar in den hoek zag er somber en drei
gend uit. Maar hij kon best een paar kaarsjes
aan den boom aansteken; hij wist waar hij de
lucifers kon vinden. Dan was het vast niet
meer zoo akelig donker en dan zou hij ook
beter de dingen, die aan den boom hingen,
kunnen bemachtigen. Hij streek een lucifer aan
en ontstak de kaars, die hot dichtst bij hem
was en ook de kaars, die daar vlak naast
stond. De beide lichtjes keken een beetje ver
baasd en nog wat slaperig naar beneden.
Wat was dat nu? Wie kwam hier hun
nachtrust verstoren en verlangde dat ze op dit
uur dienst zouden doen? Mismoedig deden ze
hun bleeke oogen verder open en namen de
gestalte daar vóór hen wat nauwkeuriger op.
Natuurlijk, zoo zeiden ze tot zich zelf, het is
Hans! De snoeper! Die lompe jongen! De heele
avond al hadden ze zich over hem geërgerd 1
Steeds weer was hij stiekem om den boom heen
gedraaid, had er aan getrokken en geschud,
dat de kaarsjes menigmaal hoog hadden moe
ten opspringen en bijna de feestelijke waardig
heid, die Kerstkaarsjes toch dienen te hebben,
verloren. En terwijl de anderen zich allemaal
over de stralende lichtjes en de vele heerlijkhe
den hadden verheugd, waren Hansje's kleine
oogen slechts begeerig van den eenen tak naar
den anderen gedwaald, zoodat de lekkere, kleu
rige dingen onder zijn gretige blikken hevig
geschrokken waren. Een rose varkentje van
marsepain had van angst zóó geweldig gesid
derd, dat het. naar beneden gevallen was, pre
cies in de begeerige vingers van den jongen,
die het direct naar zijn maag liet verhuizen.
En wat was die verschrikkelijke jongen nu
weer van plan? Wilde hij misschien het lief
tallige suikerpoppetje stelen, dat tusschen hen
in een glanzend bruin chocoladekleedje met
een gouden sleepje in een allerliefst suiker
goed ledikantje slie"p, om ook dat in zijn nooit
te verzadigen mond te steken?
Ja, dat was het! Daar was geen twijfel
meer aan. Reeds was de booswicht naderbij ge
komen en had zijn hand naar het arme kleine
poppetje uitgestoken, dat er geen oogenblik
aan dacht in welk een verschrikkelijk gevaar
het verkeerde! De beide Kerstkaarsjes sidder
den van opwinding. Wat moesten zij tegen
zoo'n wreeden roover beginnen? Praten noch
smeeken zou in dit geval helpen, dat wisten
ze. Hier moest gehandeld worden en wel on
middellijk. Alsof ze het afgesproken hadden,
spuwden de beide kaarsjes op hetzelfde oogen
blik een paar heete droppels kaarsvet op de
vingers van Hansje en lekten ze met hun vu
rige tongen naar zijn gezicht om hem op die
manier te verjagen. Maar het hielp allemaal
niets. Hans had een dikke huid en schoof de
kaarsjes alleen maar een beetje opzij. Doch de
lichtjes lieten zich maar niet zoo zonder meer
opzij duwen; zij bliezen zich van woede op en
rekten hun vurige tongen verder en verder,
zoodat ze in hun ijver niet alleen tegen de han
den van Hansje lekten, maar ook de takken
raakten, die door den jongen neergedrukt wa
ren en waarvan nu de naalden door de hitte
begonnen te knetteren. Maar Hans deed nog
altijd alsof hem dat niets aanging. Eerst toen
hij den doordringenden reuk van de vlam vat
tende naalden in zijn neus kreeg, zag hij 't ge
vaar en met een ruwe hand wilde hij de kaars
die dit veroorzaakte, uitdooven. Maar daar
ontwaakte ook opeens de Kerstboom en met
zware stem vroeg hij: „Wat is hier aan de
hand? Sapperloot! daar branden zelfs twee
lichtjes en dat nog wel zóó onordelijk, dat ze
me warempel een heel gat in mijn groene
kleed gebrand hebben! Hoe krijgen jullie
liet in je hoofd en dat midden in den nacht,
terwijl iedereen in huis slaapt?"
„Vraag niet langer, lieve vriend!" rie
pen de beide kaarsjes, „help ons liever! De
inhalige Hans staat hier tusschen ons en
tracht alles te stelen, wat hij te pakken kan
krijgen. Het suikerpoppetje heeft hij met ledi-
kantje en al reeds in zijn mond "gestoken en
nu begint hij met alles van jou naar zich toe
te trekken en in zijn zakken te steken. Wan
neer jij je ni'et gauw verweert, zul je morgen
bij het aanbreken van den dag hier geheel
kaal en mishandeld staan. Wij hebben allebei
reeds naar hem gespuwd en onze tong uitge
stoken, maar hij trekt er zich niets van aan!"
„Wat? trekt hij zich daar niets van
aan?" bromde de groote boom en schudde al
zijn takken en twijgen, dat het er van kraakte,
„Trekt hij er zich niets van aan? Dat zullen
we nog eens een keertje zien!" En onderwijl
veegde hij den verbluften Hans met een bree-
den tak, welke deze juist naar beneden getrok
ken en geplunderd had, over diens gezicht.
En als was dit het sein tot een algemeenen
aanval, vlogen op hetzelfde oogenblik den ver
bijsterden jongen van rechts en links, van bo
ven en onder ballen, appelen, sinaasappelen
en noten en wat al niet meer om de ooren; en
toen Hans verschrikt bukte en zijn handen
beschermend boven zijn hoofd hield, kletste
een met cognac gevulde chocoladeflesch, die
moeder voor vader bestemd had, hoog boven
uit den boom precies in den hals van Hans,
viel in stukken, terwijl de lekkere inhoud bij
de kraag van zijn pyama inliep en langs zijn
blooten rug ncerdroop. En als was dat nog niet
genoeg, begon nu eerst het spcctakel goed los
te breken. De talrijke groote en kleine verguldo
ballen aan den boom begonnen als waanzin
nig te ratelen; de vele glazen klokjes hieven
een oorverdoovend gerinkel en geklingel aan;
twintig chocoladevarkentjcs schreeuwden als
speenvarkens, vijf en dertig schaapjes brachten
een luidruchtig „bch" uit en vier engelen, die
met zijden vleugels in het midden van den
boom zweefden met in de eene hand een guir
lande waarop een spreuk en in de andere hand
een lange zilveren bazuin, begonnen een blaas-
orkest alsof de laatste oordeelsdag was aange
broken.
Hevig geschrokken sprong Hansje achter
uit, staarde den boom met angstige oogen aan
en probeerde zich de ooren met zijn handen
toe te stoppen; maar toen gebeurde er iets ont
zettends, waardoor zijn haren te berde rezen.
Op dat oogenblik namelijk klonk er een harde
De beide lichtjes
keken een beetje
verbaasd en nog
wat slaperig naar
beneden
sommige kinderen
hadden hun Kerstge
schenken mee naar bed
genomen.
knal. Wat was er gebeurd? Onder een*hevig
gekraak was de stam van den Kerstboom be
neden in tweeën gespleten en ook de houten
plank waarop de boom stond, deelde zich onder
het luid gerinkel van de voorwerpen, die aan
de takken hingen, in tweeën. En toen gebeurde
het de groene, bont opgesmukte reus
strekte zijn linker been voorbij zijn rechter en
zette zich dreigend in beweging. Met reusach
tige, zware stappen kwam hij
uit den hoek te voorschijn en
met een langen sleep van
fladderend engelenhaar en
glinsterende kralen snoeren
achter zich aan begon hij
Hans tot in alle hoeken van
de kamer na te zetten. Deze bukte zich,
rende een stoel omver, vloog onder de
tafel, maar met dreunende schreden stapte
de spookachtige boom alle kanten heen, zijn
slachtoffer steeds maar met zijn groote takken
dreigend. Hans begon het hart in de keel te
kloppen en zijn beenen waren als door angst
verlamd, maar de vrees voor den vertoornden
reus dreef hem van den eenen hoek naar den
anderen. Wat hielp het hem nu, of hij nu al
berouw had, dat hij thans duidelijk inzag, hoe
ïeelijk het van hem geweest was, als een dief
midden in den nacht naar de groote kamer to
sluipen, en den goeden Kerstboom, die toch
als een beste vriend en in een stralend licht
in de kamer stond, zoo schandelijk te beroo-
vcn? Niets hielp meer; nu was het te laat! De
goede vriend was door Hans' lcelijke inhalig
heid in een wrekend monster veranderd, dat
hem steeds maar weer om de tafel achterna
zat. Tenslotte kon Ilans niet meer; hij kon
geen stap meer doen. Het zweet stroomde van
zijn voorhoofd en zijn hart klopte in zijn
borst, alsof het op springen stond. Maar ner
gens zag hij een uitweg. Of was er misschien
toch nog één? Jaéén was er nog! Hij zou
zich voor den razenden boom op zijn knieën
kunnen werpen en om vergeving en genade
smeeken. Misschien dat dan de vertoornde
vriend hem verder met rust zou laten. Maar
dat zou dan direct moeten gebeuren, want reeds
was de grimmige reus vlak bij hem en liet
de zware takken als geweldige armen op on
heilspellende wijze boven zijn hoofd zweven.
Met een luiden schreeuw draaide Hans
zich naar zijn vervolger om, strekte smeekend
zijn handen naar hem uit en wierp zich vol
berouw, met het gezicht voorover, voor de
voeten van den reus.
Het gaf een behoorlijke bons; dan was
alles stil. Als verdoofd bleef de jongen eenige
oogenblikken bewegingloos met gesloten oog
leden liggen en wachtte vol angst op datgene,
wat hij vreesde dat nu komen zou. Maar er
kwam niets. Alles bleef stil. Een groote leege
stilte had als het ware het gruwelijke lawaai
van daarnet opgeslokt. Verbaasd deed Hans
zijn oogen weer open en zag voorzichtig om
zich heen en verbaasde zich
nog meer, toen hij zag, dat hij
in zijn slaapkamer voor zijn
bed op den grond lag. Lang
zaam kwam hij overeind en
wreef zich de oogen uit.
Hoe was hij toch weer hier gekomen?
Had hij alles misschien maar gedroomd? Hij
zag dat hij met dekens en al uit het bed was
getuimeld. Een ongeloovig lachje speelde nog
over zijn gezicht. In minder dan .geen tijd
stond hij op zijn beenen en met één sprong in
de kamer er naast. Ja, natuurlijk, daar stond
nog de groote Kerstboom in het eerste bleeke
morgenlicht, geurend en behangen met allo
geschenken, wenkend in den hoek. Alle ver
gulde sterren en bollen glinsterden, alle ap
pels lachten met hun glad gewreven wangetjes
en de suikerprinses knikte hem bemoedigend
toe. En daar heel boven in den top lichtte de
groote zilveren ster en op de zijden vanen der
bazuin-engeltjes kon men reeds duidelijk in
het nog onzekere licht de woorden lezen: Vre
de op aarde en in den menschen een welbe
hagen.
Hans haalde verlicht adem en ging lang
zaam naar den boom toe, terwijl in zijn oogen
een paar tranen opwelden. Maar hij slikte zo
weer direct weg en zacht streek hij met zijn
hand over de neerhangende takken. Zoo
als hij daar stond, heel stil, was het alsof hij
den boom een belofte deed. Met heel wat ze
kerder stappen dan waarmee hij binnen geko
men was, verliet hij de kamer weer om naar
zijn slaapkamer terug te kceren, waar hij de
dekens van den grond nam, in zijn bed kroop
om spoedig in te slapen en niet eerder wakker
werd dan toen zijn moeder hem riep aan het
ontbijt te komen.
Dèèr lag op zijn bordje een heeleboel
lekkers, waar Hans echter maar weinig van
nam, zoodat zijn oudste zuster hem lachend
aanstootte en vroeg: „Wat nu, Hansje-lekker
bek! smaakt het je niet? Heb je gisteravond
soms te veel in je mond gestoken?!" Toen
moesten allen lachen, maar moeder keek zeer
verwonderd, dat Hans niets terug zei, zooals hij
anders altijd deed. Nog meer verwonderd was
ze echter, toen Hans de daarop volgende dagen
zóo goed als geen enkele keer naar den Kerst
boom toeging en deze nog wel een weck vol-
bcladen bleef staan, tot n& Nieuwjaar, en er
in (lien tusschentijd niet één enkel stukje lek
kers van werd weggenomen. Was d&t de be
lofte geweest, die Hans aan den goeden Kerst
boom gedaan had