Geestelijk Leven 10,00» io? TRIUMPH De onsterfelijke kat van Locamo Bevredig Uw smaak— wordt 'n „triumphatorin smaak Rook- Ruwe schrale huid PUROLI KERSTLICHT Vrijdag 24 December 1937 Tweede blad door ASTOR Gij zult het hindeken vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe. Luc. II :12 'Als ik mij neerzet om mijn jaarlijksche Kerstartikel te schrijven en overdenk wat ik daarvan zal maken, staar ik even naar buiten. Daar ligt mijn tuin in wintersclie schoonheid. Een witte wade van sneeuw is gespreid over den grond, er is nagenoeg geen wind; de zon schijnt; bijna roerloos staan mijn prachtige coniferen als ideale kersthoo- men met over alle takjes een dun laagje wit; de zuiljuniperussen buigen even liet ihoofd naar omlaag; de douglasdcnnen boren zich fier omhoog in de heldere winterlucht; de populieren rekken hun slanke lijf naai den hemel; de duizendtakkige berken pron ken met hun zilveren stammen; de rhodo- dendrons laten hun bladen triest neerhan gen als verkleumde kinderen Is dat niet de sfeer om een kerstmisbeschouwing te gaan schrijven? Hoevele malen heb ik. dit nu reeds gedaan? Kunt u zich dan niet voorstellen, dat de gedachte wel eens bij mij opkomt: wat moet ik voor Kerstmis schrijven zonder al te veel in herhaling te vervallen? Wéér over het bekende „Vrede op aarde"? Wéér wijzen op de schrille tegenstelling tusschen die tot in het krankzinnige opgevoerde oorlogsvoorbe reiding en de woorden, die in de kerken wor den gesproken, terwijl die kerken er maar niet toe durven komen om het advies van minister Slotcmaker de Bruine op te vol gen, die immers een paar jaar geleden in de Martinikerk te Groningen uitriep, dat de kerk den oorlog moest verdoemen? Weer de aandacht vestigen op de bekoring, welke on danks alles, het kerstfeest voor de menschen heeft, zoo sterk zelfs, dat alle, letterlijk alle bladen hun kolommen openstellen voor „overdenkingen", „beschouwingen", „medita ties", „mijmeringen', „overpeinzingen" aan dit oude. geliefde feest gewijd? Neen, beste menschen, dat zal ik niet doen. Zooals ik alle jaren doe, heb ik ook dit Jaar vóór mijn Kerstoverdenking te schrij ven en ik wilde per sé niet over „vrede op aarde" gaan redeneeren! mijn bijbel opengeslagen om het evangelie van Lukas voor de zooveelste keer in mijn leven te her lezen. Ik 'ken het begin van dit evangelie bijna van buiten en toch lees ik het steeds weer met belangstelling over. Hoe dat komt, weet ik niet. Zou dat de een of andere drang yezen in mijn onderbewustzijn? Zou hef'de sobere en daarom indruk makende manier .van médedeeling zijn? ik verraste eens een dokier (die heclenianl geen kerksch man was!.) bij de lezing van bet. Nieuwe Testa ment en toen ik mijn lichte verwondering liet blijken, zeide hij mij, dat hij er zooveel moois in vond en altijd opnieuw getroffen werd door de gedachten, welke daarin wor den uitgesproken, ook al werden deze ge dachten gestoken in het kleed der legende. Onwillekeurig kwam die dokter, die nogal filosofisch was aangelegd, mij voor dón geest, toen ik mijn bijbel opensloeg. Ik zag hem weer voor mij met zijn rustig gelaat en hoorde weer zijn kalme stem en herinnerde mij menig gesprek Eigenaardig dat doo- den ons soms zoo erg nabij kunnen we zen Ik herlas dus weer het oude geboortever haal in de hoop en de verwachting, dat het een of andere woord mij stof zou geven voor een artikel. En inderdaad dit is gebeurd. „Gij zult het kindeken vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe". Toen ik die woorden las, wist ik onmid dellijk wat ik zou schrijven. Is liet. niet opmerkelijk, dat wij honderd keeren iets kunnen lezen zonder dat het bij zonderen indruk op ons maakt en dat wij de honderd en eerste keer plotseling er een mooie diepe gedachte, een stralende waar heid in vinden? Ineens ging mij door het hoofd: welk een prachtigen zin hebben deze woorden! Ik zal probeeren in deze „overdenking" '(want dit is het geworden) neer te schrij ven, wat er door het lezen van dat éene, kleine zinnetje uit het Lucasevangelie in mij is opgekomen. Bij het „Kindeke" denkt de lezer terstond aan het Jezus- of Christuskindje. Dit is be grijpelijk; de christelijke traditie, welke reeds eeuwen oud is, brengt hiertoe als vanzelf. Honderden kunstenaars hebben sedert het begin van onze jaartelling dit. tafereel op het doek uitgebeeld. Het heeft altijd een mach tige bekoring uitgeoefend en de verbeelding geprikkeld. Natuurlijk "denk ik óók aan dat Christus- kindje. In tegenstelling met dc meesten ech ter wil ik geen historisch feit zien in wat in dat éénc zinnetje wordt gezegd, maar een eeuwig feit. D.w.z. ik denk niet aan een kindeke, dat op een bepaald tijdstip in de geschiedenis is geboren, maar aan wat zich nog altijd afspeelt in de menschheid. Ik hoorde den u allen welbekenden caba- rettier Daan Pool eens een zeer gevoelig lied zingen, dat. tot titel had: „Ik zoek een mensch". Dit lied en de voortreffelijke wijze waarop Daan Pool het vertolkte, komt mij thans voor den geest. Ik zoek een mensch! Daar zal wel nie mand zijn. die niet voelt, hoe er iets van innerlijke bewogenheid over hem komt, als hij zich van de bctcckenis dezer woorden be wust wordt. Gaat er niet een zekere bekoring uit van dat eene kleine woordje „mensch"? Dit is geen fantasie van mijne zijde. Zoo wordt liet door ieder aangevoeld. Let maar eens op: als iemand u zegt van een ander „bij is een mensch", dan beteekent dit een lofspraak. Een vurig en overtuigd nationaal- socialist, waarmede ik eenige briefwisseling had en die een grootc vereering (in tegen stelling met mij) heeft voor Adolf Hitier, schreef mij eens en daarmede bedoelde hij het allerhoogste „Adolf Hitier is een Mensch (met een hoofdletter)" liet was hein i niet mogelijk iets beters van dezen dictator te zeggen! Welnu, die Mensch is voor duizenden, neen, voor millioenen belichaamd in den tra- ditioneelen Jezus of Christus. (Ik maak on derscheid tusschcn deze twee namen. De eerste is voor mij de naam van een histo risch persoon; de tweede is mij een begrip, een idée.) Daarom wordt' voor hem het hoogst be reikbare: het christen-zijn, maar in werke lijkheid bedoelen zij met dit. Christen-zijn niets anders dan wat niet-christenen (of al thans niet-positieve-christcnen om met Colijn te spreken) verstaan onder „mensch"-zijri. In ons allen leeft niet alleen een verlan gen naar het waarachtige „mensch "-zijn, maar ook een onbewust besef van war de inhoud van dit „mcnsch"-zijn is. Niemand zal dit precies kunnen omschrijven, maar allen voelen toch wel als hoofdtrek van dit „mensch"-zijn, de aanwezigheid van wat we aanduiden als liefde, waarheid, gerechtig heid, karaktervastheid, trouw, sexuccle rein heid. Ik zoek een mensch! Dit. is dan de grond toon van mijn Kerstoverdenking. En dan staan wij direct voor de vraag: waar zullen wij hem vinden? En ons bijbelwoord geeft er het eenig juiste antwoord op: gij zult het kindeken vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe! Hoe meer ik er over nadenk, des te tref fender worden mij deze woorden. Wij vinden den „mensch" als een klein, on bewust en onbeholpen kindje. Wat beduidt dit anders dan dat wij hem vinden als kiem, als beginsel. Of laat ik het anders zeggen: dat wij hem vinden als een poten tie in onszelf en in anderen. Dit. is misschien voor velen niet duidelijk en daarom wil ik verklaren wat met, dit woord potentie wordt bedoeld. Het stamt uit het Latijn en betee kent.: vermogen, mogelijkheid. Ér wordt dus mede aangeduid dat er iets aanwezig is wat tot ontwikkeling kan komen. Een voorbeeld moge dit duidelijk maken: neem een eikel of een tarwekorrel of een mosterdzaadje. In die vruchten zit potentieel de eikeboom, de tarwehalm, de mosterdplant. Wanneer de omstandigheden gunstig zijn, zullen deze zich daaruit ontwikkelen. Die schijnbaar doodc vruchten hebben in zich het vermogen, de mogelijkheid om te gaan groeien, om zich zelf te verwezenlijken. Welnu, die potentie is ook in den mensch. In hem is iets dat kan uitgroeien en zich verwezenlijken. Hierbij valt te bedenken, dat wij onderscheid heb ben te maken tusschen den mensch als stof felijk, lichamelijk wezen en den mensch als geestelijk wezen, als persoonlijkheid. Trou wens dit. wordt wel door iedereen aange voeld. Niemand denkt 01* zelfs maar een oogenblik aan 0111, als ik zeg: bij of zij is een mensch, daarbij te denken aan de uiter lijke verschijningsvorm. Iedereen weet on middellijk, dat dan gedoeld wordt op den mensch als geest. Zóó dacluook- Multatuli er over, toen hij schreef: „de roeping van den mensch is mensch te zijn". Voor mij staat het onwrikbaar vast dat in alle menschclijke wezens die potentie aanwe zig is, als een „kindeken" gelijk do evange list zegt. Maar dit kindeken kan groeien. Evenals het lichamelijk zich tot het volwassen-zijn kan ontwikkelen, zoo kan het ook geestelijk grooter, sterker en uiteindelijk volwassen worden. Dan is het kindeken tot mensch ge worden. Echter nu komt daarbij een groot be zwaar naar voren. Wanneer gij diep in u- zelf zoekt, dan zult gij ervaren, dat het, kin deken in doeken gewonden is een in een kribbe ligt! Wat wil dit zeggen? Niet anders dan dat er allerlei belemme ringen zyn, die den groei tot mensch tegen werken en bemoeilijken. Het is goed, dat de moeder het tecrc kind beschut tegen koude en het, daarom kleedt en neerlegt in een vei lig bedje, al is 't maar gelegd in een kribbe. Het jonge levende wezentje is nog zoo broos en zoo hulpbehoevend. Wat zou er van te recht komen als de moeder er niet voor zorgde. Maar de wordende mensch, die in kiem in ieder kind aanwezig is, wordt óók in doe ken gewikkeld en daarin schuilt een zeer groot gevaar. Want die doeken wordejj tot een belemmering van den groei. Merkwaardig! Elke moeder weet dat de kleertjes steeds moeten worden vergroot, dat ze nooit te eng mogen zijn, opdat zij de lichamelijke ontwikkeling niet zullen belem- mren, maar hoevelen denken er aan dat de inwikkclingen van den geegt, nooit de ontwikkeling van dien geest mogen tegen houden? De mensch, die in ons allen potentieel aan wezig is, kan maar al te vaak niet tot ont plooiing komen omdat hij daarin gehinderd wordt door dat vele wat men hem reeds van zijn vroege jeugd af bijbrengt. Ik denk hierbij in dc eerste plaats aan het bang maken voor onzichtbare, duizenden machten. Hierdoor wordt de vrees geboren voor het onbekende, het duistere, het, ge heimzinnige en angst om te trachten dit al les te aanvaarden als een wereld, die onder zocht en begrepen moeworden. Vele menschen komen hun heele leven lang van die vj-ees niet meer af; zij blij ven huiverig voor vrij onderzoek; zij dur ven de vrijmakende waarheid niet aan. Maar hierbij blijft het niet. Wanneer wij onszelf en onze medemenschcn nauwkeurig bestudeeren, komen wij al heel spoedig tot de erkenning, dat er nog heel wat. meer is, hetwelk de oorzaak is van de grocibelemme- ring van den „mensch" in ons. Allemaal doeken en windselen, die het „kindeken" hinderen. Tc veel 0111 alles op te noemen. Daarom wil ik maar op de voornaamste en gevaarlijkste wijzen. Ze zijn te onderschei den in twee groepen. De inwendige en de uitwendige. Tot de eersten bchooren de driften, die in den mensch zelf aanwezig zijn en vaak veel sterker zijn dan de naar wasdom dor stende geest. Ik noem de sexucele drift, de aanvalsdrift, de drift om te heerschen, te onderwerpen. Deze kunnen zóó sterk zijn. dat zij elk streven naar geestelijken groei over woekeren en den mensch tot een ellendigen slaaf van deze driften (hartstochten) maken. Wat komt er dan terecht van het „kinde ken"? Tot de tweeden bchooren de dogma's, de conventies, de maatschappelijke leugens en dc maatschappelijke omstandigheden met den daarmede verbonden noodzaak om der wille van het bestaan den geestelijken mensch te vcrwaarloozen. Ach, gewoonlijk geeft men zich hiervan niet voldoende rekenschap. Men komt er zoo gevolg van gemakzucht licht toe om al die belemmeringen als iets onver mijdelijks te aanvaarden en zich daarbij neer te leggen eerst met een zwak protest, maar al spoedig zonder protest. En dan wordt de eenige zorg te waken alléén over het lichamelijk bestaan. Het is niet zonder oorzaak dat de wereld barstend vol zit van kleine, erg kleine menschjes, die misschien voor het oog heel wat beteekencn, die prach tige posities bekleeden, die schitterende klee- ren dragen en klinkende namen, maar in wie het „mensch-zijn" allerdroevigst is. Dit klinkt alles niet erg prettig, ik geef het u gaarne toe; maar het moét gezegd wor den. Wij moeten deze waarheid onverschrok ken onder dc oogen ddrven zien. Onze ijdcl- hcid wordt er ongetwijfeld door gekwetst. Maar is dat niet buitengewoon heilzaam? Laten wij het maar eerlijk en dapper er kennen, dat het ons te vaak ontbreekt aan moed om fiere, vrije menschen te zijn. Waar om? Omdat wij bekneld zitten in die wind selen, waarvan ik zoocven sprak. Omdat niet het geestelijk hóógstaan di. het waarachtig „mensch" zijn voor ons het voornaamste is, maar omdat wij dc grootste waarde toeken nen aan ons stoffelijk bestaan. Het opvallende hierbij is, dat daarnaast staat het verschijnsel, dat nagenoeg dc heele wereld doet alsof zij juist het geestelijk be staan van bijzonder groote beteeken is acht. Wat is dat toch? Is het komediespel, is bet bewuste huchelarij? Want, niet, waar, men praat zoo graag over dat „kindeken in de doeken", men looft en prijst bet, men brengt 't goud en wierook en myrrtic, maar men laat 't verder aan zijn lot over en laat 't in de windselen verstikken. Toch is hierin ook een lichtzijde: de stil zwijgende erkenning, dat het „kindeken", d.i. de mensch, dc gcestesmcnsch een waar de voor óns vertegenwoordigt. En het is deze erkenning, welke ons hoop geeft voor de toekomst. Dat „kindeken" wil groeien uit kracht van zijn wezen, uit innerlijken levensdrang. Het wil de belemmeringen overwinnen, het wil niet blijven het zwakke en hulpclooze wicht, wiens wereld de kribbe is. Ik ben er innerlijk heel zeker van dat al len in de beste oogenblikken van hun leven dit evenals ik zeer diep beseffen. Want in ieder Is de drang tot mensch-zijn aanwezig. Wat zullen wij elkaar dan op dezen Kerst dag toewenschen? Kracht en durf om de belemmeringen voor de „mensch"-wording te verbreken. Dit vercischt strijd, zwaren strijd naar binnen en naar buiten. Wat. nood? Maakt de strijd voor het heroïsch „mensch" zijn het leven niet mooi, niet rijk? Strijd naar binnen wil zeggen: de beteu geling der driften, hun onderwerping aan de rede. Strijd naar buiten beteekent: de overwin ning van de uiterlijke belemmeringen; de wijziging van de noodlottige sociale verhou dingen, waaronder wij leven; de terzijde stelling van alle maatschappelijke (in wezen zoo onwaardige) conventies; van alle dog ma's, die de vrijheid van denken verhinde ren. Veroverd moet worden dc vrijheid om zichzelf te zijn, om zichzelf als „mensch" te kunnen ontplooien. Prof. Huizinga begon zijn beroemd gewor den boek: „In de schaduwen van morgen" met deze veelzeggende woorden: „Wij leven in een bezeten wereld en wij weten het." Die bezetenheid wordt misschien niet dui delijker aangewezen dan door het feit, dat in deze wereld de „mensch" verstikt, ver sterft. Dien „mensch", dat „kindeken in de wind selen" te redden, is de taak van ieder, die het leven van den geest als het hoogste en voor de gansche menschheid meest waarde volle en hoop gevende heeft leeren erken nen. ASTOR. van handen en gelaat, schrale lippen, gesprongen handen genezen snel met Dooi30-60ft.6IjApoth.en Drogisten MIJNHARDTMBM Een origineel dierenhandelaar te Parijs. Dat een beroemd verdrag door een katje tot stand gekomen is, zal men waarschijnlijk nog wel nooit ge hoord hebben. Toch was een Parij- schc dierenkoopman, de thans on langs overleden vader Ganuouchc, zoo slim, dit verhaaltje te verzin nen! Hij veidiende er veel geld mee en daar was het hem om te doen. Toch komt hierdoor ook dc confe rentie Briand-Streseman, welke ruim 12 jaar geleden gehouden werd, in een aardig licht te staan. Met Père Léon Gamoucbe, den kattenva- der van de Parijsohc wijk van dierenhande laars, is een bijna historische persoonlijk heid overleden, die zioh volkomen van zijn belangrijkheid bewust was en die ook heel goed wist, hoezeer hij bij de vreemdelingen bekend was. Reeds dc winkel van den ouden Camouchc aan de rechter oever van de Seine was een belangrijke Parijsche be zienswaardigheid. Daar het nauwe en klei ne winkeltje niet genoeg plaats bood voor de talrijke kooien en hokken, stond ook het hele trottoir vol met een reusachtige ver zameling bergruimten, waaruit alle moge lijke katten de v roemde 1 in gen tegenmiauw- den. Voor de tallooze voorbijgangers was dit steeds weer een interessant schouwspel. Te miidden van deze tallooze „roofdieren" troonde vader Camouche. Zoowel 's zomers als 's winters stond bij daar in de frisschc lucht en leunde meesial met zijn rechter arm op een hok, dat er bijzonder frisch en goedverzorgd uitzag en dat als opschrift had. „De Conferentickat van Locamo" Aardige anecdote. Mot den gevangene juist van deze kooi had vader Camouche, de vindingrijkste die renhandelaar van Parijs, gedurende de laat ste 12 jaar va.11 zijn leven, het grootste deel van zijn niet onbelangrijk vermogen verdiend. Ilij had namelijk eens de schitte rende idee gehad, een alleraardigste anecdo te uit hot leven van don bekenden Fran- schcn staatsman Briand te gebruiken, om daarmee vreemdelingen te lokken. Of de in houd van de kleine, door Léon gehoorde „Legende van het katje van de wereldvre de" waar of slechts bedacht is, zal men waarschijnlijk wel nooit kunnen bewijzen. De anecdote luidt als volgt Op een keer waren Briand en Streseman in het, be koorlijke voorstadje Ascona van Locarno in een romantisch herbergje bij elkaar geko men, om daar onder vier oogen nog eens een belangrijk onderwerp rustig te hespre ken. Het gesprek van de beide staatslieden liep evenwel niet erg vlot van stapel, voort durend stokte het even, men kon het maar niet met elkaar eens worden en tenslotte was men op een dood punt gekomen. Het leek wel of de wereldvrede nooit tot stand zou komen. Toen de beide mannen daar zoo stil tegenover elkaar zaten, met diepe rimpels van de zorgen op het voorhoofd, liet de herbergier stal letjes zijn katje Jossy naar binnen wandelen. liet speolsche, jonge diertje, dat in het geheel niet schuw was, begon onmiddellijk gezellig te snorren en langs de beenen van de heide voorname hccrcn te strijken. Bijna op het zelfde oogenblik bogen de beide politici zich over Jossy heen en streelden haar zacht vel letje. En of men het nu gelooven wil of niet, daar op den rug van het katje ontmoetten hun handen elkaar en vonden elkaar in 'n stevige hand druk, waarbij het gesprek opeens weer vlotte. Het gevaarlijke, doode punt was overwon nen en op de volgende vergadering te Lo carno weiden de reglementen van het vier- landen-pact vastgesteld een katje had door zijn onschuldig spel de conferentie ge red. Hel beest aan een rijken Ameri kaan verdocht. Of het de alleraardigste Jossy was, die na derhand door vader Camouche als „vredes- kat van Locarno" aan een rijken Ameri kaan verkocht werd, zal men wol nooit te weten komen. Zeker is het, dat Léon Ca mouche den Amerikaan zekere, uit Ascona afkomstige documenten toonen kon, waarin de aardige anecdote en de afstamming van het katje bekrachtigd werden. Hoe vader Ca mouche dit voorval in de herberg van Ascona eigenlijk tor oore gekomen was en hoe hij aan de papieren had weten, te komen, wist niemand. Sinds dien tijd verkocht vader Camóucihe jaar in jaar uit een nieuwe Jossy, die door de toenemende ouderdom natuurlijk lang niet meer zoo sierlijk en jong was, dan destijds het zoogenaamde origineel. Tedere keer zei Camouche togen den kooper er bij, dat Jossy de vredestichter, (geluk aan zou brengen. Men vertelt, dat inderdaad alle door Camouclic verkochte Jossy's ge- luksdieren zijn. Wenschen gin-gen in ver vulling, schitterende successen worden be haald, ziekten werden genezen, spel bracht geluk, ongelukken werden voorkomen. Over al deze gebeurtenissen kreeg vader Camou che bericht en zorgvuldig bewaarde hij deze kostbare documenten. "Briand Herinnert Hel zlcH niet Er was slechts één ongel00vige in de reeks personen, die nnot de Jossv van vader Camouche kennis maakten. Het was Aristide Briand zelf: Moedig geworden door zijn successen, stuurde Camouche den grooten staatsman, kort voor diens overlijden een kat, die in een aardig met lauriertakken versierd mandje, verpakt was. In een bijgaande brief verklaarde Camouche hot geval en hij was van meening, dat Briand er wel zeer mee ingenomen zou zijn. Briand bleef er evenwel koud on der, daar hij van dc „historische scène" waaraan Camouche hem. herinnerde, niets afwist. Dit maal bracht Jossy geen geluk, maar ook geen ongeluk, «laar zij zonder meer naar haar pleegvader Camouche teruggestuurd werd. Thans, met het overlijden van Léon Ca mouche, zal Jossy wel voorgoed uit de historie verdwijnen. Toch is het een aardig feit, waaruit men zien kan. hoe een handig en geslepen koopman uit dc wereldgeschie denis nog zijn voordeel kan trekken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 5