Een interessant hut-gesprek De Brabantsche Briet van Vrijdag 31 December 1937 Vierde blad ONZE REISCORRESPONDENT VERLAAT BRITSCH-INDIë EN ZET KOERS NAAR ONZE OOST. „De overwinning van Zuid-Airika is tóch voor dien ouden, koppigen Boerl" Rangoen. In December. Benares, Calcutta, een nachtreis in den trein en toen de nnorgen aan brak reden we door laag, groen land, dat in den loop der eeuwen aangespoeld is door de machtige Gangee. Veel tijd had ik niet meer te ver liezen, want reeds lag het Engelsche schip in de haven, dat me zou bren gen naar Nederlandsch-Indië. Rommeliger, levendiger, lawaaieriger dan Bombay is Calcutta, ook bonter door nog meer gemengde bevolking. In de zakenwij ken bewegen zich Hindoes, Europeanen, Pathanen, Boeddisten uit Burma, Japanners Chineezen, Maleiers, Arabieren. Er is zelfs een groote Chineeschc wijk, „China-town" [(Chineesche stad) geheetcn. Behalve automobielen, ossenwagens, met paarden bespannen wagentjes zijn er nog de „riksjaws", de kleine wagentjes voor twee personen, getrokken door een Chi nees of een Hindoe, die dus tegelijk als koetsier en als paard dienst doet en schijn baar onvermoeibaar is. Heilige koeien en stieren dren telen door de stad. In het centrum der stad verheffen zich ihooge kantoorgebouwen van banken, scheepvaartondernemiingen, handelsfirma's Uit alle mogelijke landen, maar kleuriger én belangwekkender zijn de volkswijken met tallooze kleine en groote winkels, met Mohammedaansche en Hindoe-koffiehuisjes én eethuisjes, waar de prijzen ongelooflijk laag zijn. Hier ziet men ook 's nachts laat nog tusschen de bonté menigte koeien en stieren rustig ronddrentelen, „heilige" koei en en stieren, die zich hier volkomen thuis schijnen te gevoelen en niettegenstaande hun heiligheid een bijzondere aanleg ver- tooncn voor „nachtboemelaars." Op reis. Tijd om deze bonte woelige stad nader te Ieeren kenfien had ik niet, daar ik me moest inschepen op het schip, waarmede ik de reis naar Batavia zou maken, een Engelsch „vrachtschip met passngiersgele- genheid." Het reizen met dergelijke sche pen komst steeds aanmerkelijk goedkooper uit dan het reizen met passagiersschepen. De kapitein, de officieren, de machinisten aan boord waren allen Engclschen, maar de rest der bemanning, ook het bedienend personeel, bestond bijna uitsluitend uit Chi neezen. Calcutta ligt niet dadelijk aan de Golf Van Bengalen en na ons vertrek uit de ha ven voeren we nog over veel meer dan hon derd kilometer over den benedenloop van de Ganges, die zich gestadig verbreedt om ten slotte bijna onmerkbaar over te gaan in de Golf van Bengalen. En daar stak al spoedig een sterke wind op en begon regen tc dreigen. In Engclsch-Tndië ben ik aangekomen foen er liet regenseizoen, de mocson, een aanvang nam. 1-Iecl het regentijdperk heb ik er doorgebracht en toen ik Calcutta ver liet, was pas korteh tijd de droge periode begonnen. Maar tczclfder tijd zet op Ma- lakka en in Xcdeilandsch Oost-Indië de re gentijd in. Ik kwam dus vaA den eencn yegenmoeson in den anderen. Het gezelschap Is niet erg amu sant. Aan boord waren wre mot ons vijven pas sagiers: een Amerikaansche dokter, direc teur van» een ziekenhuis, met zijn vrouw, feen alleen reizende, niet zeer jonge Ameri kaansche dame, een Engelsche Zuid-Afri kaan en ik. Wij allen aten te zamen met den kapitein, den eersten officier en den eersten machinist. Genoeglijk reisgezelschap vormden mijn mede-pnssagiei's niet. De bejaarde Ameri kaansche dokter had uitsluitend oogen en woorden voor zijn veel jongere Duitschc Vrouw, die beweerde haar moedertaal ver geten tc hebben: de niet meer zeer jonge alleen reizende Amerikaansche dame had alleen oogon voor een der officieren en de Engelsche Zuid-Afrikaan, mot wien ik één hut deelde, bekeek nve vanaf het eerste oogenhlik met kwade oogen omdatik Isedorlandsch kende. „De Afrikaansche taal is ver schrikkelijk". Deze Engelsche Zuid-Afrikaan was reeds tover de zeventig jaar en maakte een reis om de wereld. Meer dan vijf-en-veertig jaar geleden had hij zich in Zuid-Afrika, in Na- tal, gevestigd en had er daarna steeds ge woond. De geschiedenis van bijna een halve, eeuw had hij ei- medegemaakt en over het verloop dier geschiedenis was hij allerminst tevreden. Deze man, tanig, gepeesd, een beetje uit gedroogd, gaf mij nu en dan, zonder dat liij dit besefte, genoeglijke oogenblikken en dat. wasals hij op de Nederlanders Bchold. Soms trachtte hij dat weer goed tc ma ken door tc zeggen: „Ja de echte Nederlan ders uit Europa, dat gaat nog; ook de echte Europeesche Nederlandsche taal zal ik niet aanvallen, maar liet Afrikaansch, dat is Verschrikkelijk, schandelijk." Toch kende ook hij die taal want nu en dan liet hij enkele Afrikaansch-Nedeiiand- feche uitdrukkingen uit zijn mond vallen.. Vermakelijk voor mij was het, als hij de jongste geschiedenis van Zuid- Afrika be sprak. „Eiken dag meer wordt het En gelsch Zuid-Afrika verdrongen. Wij, geboren Engelschen, zijn er vreem delingen geworden. Om er zaken te doen of er iets te worden moet men Afrikaansch kennen. Rhodes. de groote Rhodes. had één poli tiek. Hij wensehte één machtig Zuid-Afrika onder Engelschen vlag. Het door hem gcwenschtc Zuid- Afrika is er, maar onder onafhan kelijke vlag. Smuts zegt openhartig dat hij den Engelschen koning nog wil erkennen, omdat dit voorloopig nog in het voordeel van Zuid-Afrika is, maar geen Engclschman heeft er nog iets te zeggen. De lakens wor den er uitgedeeld door de Boeren, die vijf-en-zestig procent der Euro peesche bevolking uitmaken. In den Zuid-Afrikaanschen oorlog hebben de Engelsche soldaten het gewon nen, zoo dachten we, maar ten slotte is de overwinning toch nog voor dien ouden koppigen Boer." Met „dien ouden koppigen Boer" bedoel de de bejaarde Engclschman Paul Kruger. Het was een onderwerp, waarop de tanige heer telkens weder terugkwam en ik pro testeerde niet; ik luisterde alleen, vaak met een moeilijk bedwongen lach. En steeds weder ontdekte deze Boerenhater nieuwe gezichtspunten op het vraagstuk. Een keer zcide de verbitterde man: „Van dat Afrikaansch kan je nooit iets begrij pen. Wat is dat eigenlijk voor een taal? Ik heb er eenige jaren geleden drie Belgen zien komen, drie ingenieurs. Ze kenden vrij aardig Engelsch. Toen ik hen na vele maan den weder ontmoette, hadden ze er geen Engelsch bij geleerd maar ze spraken vloei end Afrikaansch. Hoe is het mogelijk? En dat wai'en toch Belgen en geen Nederlan ders." Natuurlijk waren deze Belgen Vlamingen maar van Vlamingen en de Vlaamsche taal had de oude Engclschman nooit gehoord en ik achtte het niet noodig hem dit te ver klaren. Het zou toch onbegonnen werk zijn geweest en ik liet hem rustig praten. In zijn verbittering zong hij, zonder het zelf te weten, telkens weder een zegezang der Zuid-Afrikaansche Boeren voor me. Ik vrees echter, dat mijn aanwezigheid voor den Boerenhater een deel van zijn reisgenoegen. heeft bedorven. Ik geniet van de zee. Dc gesprekken met den Zuid-Afrikaan, waarbij ik meestal zwijgend toeluisterde, hadden alleen plaats 'smorgens, als ik uit bed kwam en 's avonds als ik me te slapen wilde leggen. Overdag vermeed ik dezen reisgenoot zooveel mogelijk en zat ik alleen ergens op het dek. verzonken in den aan blik van de zee, die steeds dezelfde is en toch steeds verandert, evenals de hemel waarlangs soms donkere wolken trokken. En 's avonds was er voor me, in de rich ting, waarheen we voeren, vaak zichtbaar het Zuiderkruis het hier schitterende ster renbeeld. De ander passagiers zat<en dan in de eetkamer en speelden kaart en ik vroeg me af waarom deze menschen dan toch eigenlijk op reis waren. Kaart spelen kon den ze toch even goed thuis. Alleen verder. Te Rangoen de eerste haven, die we aan liepen, gingen we met ons vijven passa giers- aan land. maar bij den eersten straathoek liet ik op slinksche wijze de andere passagiers in den steek. Deze men schen hadden zich op zoodanige manier gekleed en uitgerust, dat ze op grooten af stand als toeristen waren te herkennen, zoodat ze steeds werden gevolgd door vele riksjaws, geldwisselaars, gidsen on allerlei BOEDDHISTENTEMPEL TE RANGOEN. De hooge torens zijn met bladgoud bedekt en worden 's avonds electrisch verlicht. kooplieden, die hen geen oogenhlik met rüst lieten. Rangoen, een stad van meer dan vierhonderdduizend inwoners, was weder levendig, kleurig, rommelig. Er zijn hier Hindoetempels, mos keeën. maar ook pagoden, de tem pels der Boeddhisten, en enkele tempels der aanhangers van Con- fucius. Het is de nabijheid van China, die zich hier doet gevoelen. De pagoden hebben hooge torens, die met bladgoud zijn belegd en 's avonds electrisch verlicht worden Vreemd en fantastisch is deze stad, waar zich zoovele invloeden van zoovele rassen en zoovele godsdiensten doen gelden en tot uiting komen. J. K. BR EDERODE Amico, Wat is dat jonk- goed van teugen- woordig toch on- strant. Motte we ten, amico, dieën kitsigen brak van me, Dré III, had veur ons Stalleke twee nuuwe schaapskes gefi guurzaagd. Hij had 't netjes en pron-** tekes gedaan ze waren zelfs nie grooter dan den ezel en da's al heel iets als knutseleers zulke verhoudings in de gaten houwen dus stond ik 'm toe om dan maar 'ns heel beleefd aan den Vic te gaan vragen, of hij ze asteblieft veur 'm beschilde ren wou. Zekers ik weet 't! 't Was 'n bietje buiten de schreef om 'nen genialen kunstschil der op te knappen mee 't verven van spulgoed, maar allee...! Ik heb gelezen (gezien nie, in ons Don kere Zuiën) dat op Eersten Kerstdag, volgens ,de Nederlandsche wet, de winkels tot 's avonds 10 uren „mochten" open blijven. Terwijl ik ook mee veul verwondering gelezen had (gezien nie, in ons Donkere Zuiën) dat op Sinterklaas dag, 5 December, den besten „oogst"-dag veur den zwaar-belasten winkelier de win kels geslóten moesten zijn...! Zoodat van 't jaar in Nederland te beleven viel, dat den Geboortedag van Sinterklaas openbaarlijk plechtiger wierd gevierd in onze christelijke samenleving, dan den Geboortedag van... Christus. Zoo zoude 'r werendig toe komen, als ge óók „wettelijk" ging denken van den veroms- tuit brandnetels te verslijten veur.'n edel gewas! En als de Wet (denk er om, telkens 'n hoofdletter, hoore veur de „Wet". Denk om 't Gezag, amico! Daar zit al 'nen college van oe in den bak gestoken...!) En als de Wet sjuust was nageleefd, dan zou er in Nederland van den Eersten Kerstdag 1937 al net zoo wei nig te bespeuren zijn gewist, als in 't Rusland der Godloozen. Laat ik liever veromgaan tot mijn baaske en den Vic. Da's toch veul plazieriger, dan al die (brand-)netelige politiek? Zoo is 't! 't Liep dan af, sjuust als ik wel gedocht had: den Vic was mijn baaske ter wille. Maar nóu de vrijpostigheid van 't jonkbloed, 't „Jonkbloed", want ze zijn allemaal zoo, nie Dré III alleen! Deuze jeugd is veul pootiger, vrger, daadkrachtiger, dan in onzen tijd. En da's wel goed, van eenen kant! De bolsturige, dolle maatschappij, die 'r eigen gedraagt als 'nen kwajen hond, zal dan ook straks teugenover zich krijgen 'nen kloeken, energieken meester, die 't bekschuimend mon ster aan den ketting zal leggen, temmen, dres- seeren, naar 't handje zetten! Wij, ouweren, wij maken dat nie meer klaar. Maar ik dool weer van m'n champieter! Zit 'm in 't Ouwejaar, amico; dag van afrekenin gen, ee? Den Vic dan, had die schaapkes zóó manje- fiek beschilderd, dat Dré III, vol ambitie veur z'n stalleke, 'n benneke uit de schuur haalt, alle beeldekes daar in legt, in wat strooisel, en er mee naar den Vic stapt! Ochèrm. „Veul weten is veul vergeven" zee den Franschman. En 't stalleke is den Dré alles in deuze dagen. Hij is-'t-er ook mee opgegroeid! En niks wat zoo diep in 't zielement dringt, dan datte wat er in prille jaren speulenderwijs wierd inge- druppeld. Japansche, Russische. Duitsche, Italiaansche, Spaansche kinders, ik zag ze op prillen leef tijd (spulgoed)-bommen gooien, bajetaanval- leke-speulen, ja 'k zag ze mee gasmaskers..! Mot zóó den kwajen hond in de toekomst getemd worden? Mot ie... kapot-geranseld worden Dan God zij dank, da'k den „onbezurgden" jongenskiel al zoolang ontwassen ben...! Ik zeg: niks wat zoo diep in 't zielement dringt, dan- datte wat er in prille jaren speu- lenderwijze wierd ingedruppeld. En nou Dré III van 't jaar 't stalleke alleen-en-zelfstandig zou opbouwen, nou ie straks aan Vader en Moeder, Dré II en Wieske, zoo langs z'n neus weg zou kunnen vragen: „hoe vinden guilie „mijn" stalleke van 't jaar?" ge verstaat, amico, 't moest er nou ook piekfijn bij komen te staan! Allee ruim veertig jaren zgn ze oud, de bullekes. Sinte Josef was er veul kaal afge komen, „de Driekoningen leken wel landloo- pers", zee Dré III, Onslievrouwke was zwart van keersenwalm... „ik vond, Opa, heel Bethle- hem mocht wel 'ns 'n streek hebben," aldus mijnen pittigen architect! „Jawel, jawel Kloriske, maar 't gaat toch nie op, om mee zo'nen snuisterij, liefst 'n mand vol, iemand als Meneer Zonneveld lastig te vallen?" Trui snoof 'ns en zee, half veur 'r eigen: „da's 'nen halven gek. Net als gij!" „En waarom?" vroeg ik 'n bietje giftig. „Déarom." zee Trui: „omdat ik 't zeg!" (Amico, kunde gij haar nie gebruiken bij jou aan de krant? Afdeeling KunstcritiekIk vind dat ze wel „autoriteit" in d'r stem draagt... „Vertel me 'ns, Dréke, hoe is 't gegaan, bij den Vi... bij Meneer Zonneveld?" (Dat dee ik expres: teugen dat „meneer Zonneveld" was Trui nie opgewassen, voelde-n-ik wel!) „Nou," zee Dré III: „ik keerde de mand op z'n tafel om en zee: meneer Zonneveld, ge hebt die schaapkes zoo prachtig geverfd, geef huillie-hier ook 'ns 'n streek asteblieft." „En toen?" „Nou, toen zee-t-ie: ben je beddenk jij dat m'n atelier 'n speelgoedfabriek is?" „En toen?" „Nou, toen schrok ik efkena en keek 'm 'n bietje betutterd aan." „En toen?" „Nou, toen ik alles weer in m'n benneke wil de doen, toen pakte-n-ie de poppekes 'ns vast en begost stillekes te lachen." „En toen?" Nou, toen zee-t-ie: „weetjewat, snotaap, laat ze maar hier. Kom morgenavond maar terug. Misschien zijn ze klaar, misschien niet, maar meenemen moet je ze!" „En toen?" „Nou, veul bedankt, meneer Zonneveld, zee ik, maar ik moest gin ho! roepen veur ik over de brug wus zee-t-ie." „En toen?" „Nou? En toen! Toen ben 'k 'm gesmeerd, wiedes!" „En toen?" „Zeg toch 'ns iets anders?" zee Trui lastig. „En toen?" vroeg ik dus. „Entoen entoen entoen" knikte Trui mee veul misbaar. „Nou vanavond, Opa. ben ik verom gegaan. Ik dacht als die vent..." „Hè!" „die beeldekes nou maar geverfd heb, dan kan ie me verder m'n klompen kussen." „Flink zoo, manneke, gg wordt al 'nen gróóten jongen, ee?" Dré kreeg 'n kleur, sprak rap verder. „Nou, toen 'k daar in 't boschhuis kwam, stonden de beeldekens geschilderd op tafel. Zóó prachtig, Opa. zóó prachtig, dat..." Hij begost verlegen te lachen. „Ik ben hard weggeloopen. Heb bij vrouwke Oomen een prachtig blikkie sigaren gaan koopen, van tien, tachtig spie en toen heb ik die aan Meneer Zonneveld gegeven en gezeed: asteblieft, Meneer Zonneveld hopende alsdat ik u niet affronteer, is dat goed ge zeed, Opa?" „Jawel, kearel. En toen?" ,,'t Was veul geld, tachten centen, maar..." „Die krijgde verom, Dréke." „Wil ik nie! Maar de beeldjes zijn zoo mooi, Opa, Kijk zie je de ooghaartjes van Onslie vrouwke? Ze liggen op haar biddend gezichtje, Opa! Net echt!" „En toen?" „Nou ik gaf 'm die doos, hè, en toen pakte-n-ie m'n kop vast, tusschen z'n handen, zachte handen hee-t-ie, Opa! en toen zee-t-ie: jij bent 'n... hahaha," lachte Dré. „Nou?!" „Jij bent 'n... ha... lieve jongen," zee-t-Ie: en ik ben big. Dré, dat ik die beeldjes voor jou mocht schilderen!" „Nou, teen heb ik ze heel. héél veurzichtig ingepakt en toen zee-t-ie: „vriendelijke groeten aan grootvader, Dré en zeg, als ik mag, dat ik- ook bij jullie stalleke kom zitten, ik zal mijn viool meebrengen!" „Okdénog!" zuchtte Trui. „En toen?" ..Nou, ik heb gezeed alsdat dat vast goed was!" „Pront, m'nen kearel, pront! En hier zijn oev tachtig centen," Amico, toen heb ik ook z'nen kop 'ns tus schen m'n handen genomen en 't zelfde onder gaan als den Vic! 't Is zoo schoon in jongen, eerlijken oogenglans te zien...! „Je kijkt net, als den Vic, Opa!" „Hoe is dat, Dré?" „Weetikféél, 'k ga *eer timmeren!" Ge verstaat, amico, ik kan nie alles gaan vertellen van onzen Kerst. Maar den Vic is gewist! Mee z'n viool èn... mee z'n Hanneke! En dieën „ongeloovigen," „brutalen" Vis, waar- veur ie hier versleten wordt, hee ons schoonst- devolle uur van 't heele jaar, gewrjd, veredelt mee zijnen gesourdineerden snarenmuziek, dat de horkes in m'nen kouwen nek recht overend gingen staan. Hanneke? Zat mee heur dunne witte han- dekes gevouwen op d'r schoot. Ze staarde wijd weg, teugen den grond en nou en dan keek ze 'n bietje triest maar veul trotsch naar dieën prachtigen witten kop van heuren Vader. Maar die Vic zag ons gin van allen. Hij zag alleen „maar"... Bethlehem, wat ie zijnen mu- zikalen communie opdroeg. Ik vroeg 's avonds: „Trui, is dieën mensch gek?" „Ik heb me maar 'n uur lang afgevraagd: wtórom is die vrouw toch weggeloopen", zee Trui. Daar piekert ze al maanden over, amico. Maar nou zal er dan toch 'ns 'n stukske Ouwe-en-nuuwe moten komen! Zeuvenendertig is weer onherroepelijk! Beeldhouwer Tijd hakte, als 'nen Mozes, mee 'nen beitel in de harde rotsen der Eeuwen, de feiten van '37, die daar nou. ter onzer eer of... oneer vermeld staan in de Geschiedenis tot den allerlesten dag, waarop gin Nuuwjaar meer volgt. En 't is aan lederen mensch, veur z'n e4gen geweten, om na te gaan hoewijd ie meewerkte aan die eer of... oneer. Want lijk 'nen berg, die mee z'n toppen in den eeuwigen sneeuw zit, tenslotte bestaat uit fijne deeltjes, lijk zonnestofkes zoo klein, zoo bestaat 't Menschdom uit millioenen en mil- lioenen menschkes. En zooals ieder stofke dieën berg mee ver heft en richt in den eeuwigen sneeuw, zoo richt iederen mensch 't Menschdom mee. En zoo is 't aan ieder, veur z'n eigen gewe ten, om uit te zoeken, hoe ie meegewerkt hee aan de eer of... oneer van 't veurbije jaar. Eiken meester op school kan 't oe zeggen: daar zijn „goeie" en daar zijn „slechte" klassen leerlingen. Verklaren kan ie 't nie, maar 't is zoo! Den meester treft z'n klassen, waarmee Ie „alles doen kan" in plazierigen arbeid de leerdij bijbrengen. Maar ook treft ie klassen waarmee „niks te beginnen valt"; 't zwaar en moeizaam werken is om de leerdij er, zoo goed en zoo kwaad als 't dan maar gaat, in te pompen. 't Is zelfs op den akker zóo. Ja, is 't in 'nen kolenmijn niet sjuust zoo gesteld? 't Eene jaar mee 't andere is veul verschil in deugdelijkheid van gewas, van productie. En zoo zal, vaneigens, den boer aan 'nen savoyenkool van 't ééne jaar, aandere eischen stellen, dan aan 'nen savoyenkool van 'n ande oorgstjaar. Zal den kolenhandel 't ééne jaar hoogere eischen stellen aan 'n levering brandstof, dan 'n ander jaar. Zal den meester in 't ééne jaar tevrejen zijn over 'nen leerling, die in 'n ander leerjaar am per kost overgaan. Maar zoo zal ook O. L. H. Zijn „klassen" langzamerhand boven krijgen...! „Goeie" en „slechte" klassen. Hij zal 't wèl kunnen verklaren. De schuld kunnen vaststellen. Wéér ze ook ligt! En waar de klas op eerde tekort kwam, daar zal Zijnen „herhalingscursus", daar zal 't Va gevuur 't ontbrekende wel bijbrengen...! Wa'k daarmee allemaal zeggen wil, amico? Ik geloof dat de maatschappij waarin wij leven, nie een van de beste klassen is op de school. Hoe 't komt? Ik weet 'e evenmin als dieën meester van daarsjuust. Wèl kan ik, net als hij, 'n paar veurnaamste kwaaie eigenschappen opnoemen van deuze „klas" (van deus geslacht)Onze delijkheid, Wangunst, Egoïsme, IJdelheid! Van zoo'n klas goeie resultaten verwachten, da's reihen onzin. En daar helpen alle mooie en geleerdschijnende uitvluchten nie aan! Ge- leerddoenerij is 'n kwaai ding van deuze tgen. God's Woord wordt meer nageplozen, dan... geloofd! In '37 werd b.v. „uitgeplozen", dat deuzen Eersten Kerstdag toch eigenlijk „maar" 'nen Zaterdag was...! Neeë. Mooie resultaten verwachten van 'n achterlijke en ongezeggelijke klas, da's 'n huiske bouwen op 't ijs. Mee zulke huiskes belegt ge gin kapitaal in den Hemel. Zulk bouwsel is wrakhout, dat weg drijft bij de eerste weersverandeingr. En nou ik dat zoo zeg: ga-d-'ns na, amico, wat er leste twintig jaren al aan nuuwe, „m o- d e r n e" bouwsels als wrakhout is wegge spoeld...! Elk kwartaal brocht 'n nuuw boek van „wijs heid", „geleerdheid", van „inzicht". Maar ze dreven weg, die boeken, als wrakhout naar de zee. Elk jaar brocht nuuwste muziek en 't was wegdrijvend wrakhout. Elk jaar brocht moderner schilderkunst en...- 't was wrakhout! 't Waren allemaal: huiskes op 't ijs gebouwd. Er bleef niks van over. 't Was huizenbouw onder architect... Cul tuur. Ik geloof vast: dieën architect draagt 'nen valschen naam! Is ie wel... bouwmeester? In dieën stroom van wrakhout dreef ook 1937 weer weg. Van alle pampieren deur „groote" Staats mannen beschreven, geteekend mee gouwen pennen, gezegeld mee indrukwekkende lak- stempels, bleef niks aanders over, dan stof nesten. Van alle dik-, geleerd-, deftigdoenerg deur gerokte Staatsmannen, bleef niks anders over dan Spanje-Spanje, China-Japan. Waarover... gin pampierke (gin oorlogsverklaringske) ge schreven wierd...! Deuze „klas" kén gin resultaten hebben. Ze is behept mee te veul ondugd. Oók... als ge leerden er op wijzen, dat vorige geslachten evenmin „heilige boontjes" waren. Zooals den berg z'n toppen vernevelen in den hemel, omdat dieën berg zoo hoog gericht wordt deur de stofkes waaruit ie bestaat, zoo zullen de millioenen menschkens, waaruit 't Menschdom bestaat, stuk veur stuk d'r eigen motten richten naar hooger, naar hoogste doel! Naar den hemel. Naar God. Stuk veur stuk! 'n Goei veurnemen op deuzen lesten dag van 't jaar, nouw vanavond den echo van den lesten klokkeslag alweer dreunen zal in 't... Nuuwe Jaar 1938. En nou, amico, vol! Ik mot er gaan afscheien. Maar toch nie zonder jou en al m'n lezers en lezereskes te hebben toegewenscht 'n hartelijk gemeende ZALIG NUUWJAAR, namens Trui, namens Dré III, namens al m'n kameraads en gin horke minder van oewen t.a.v. DRE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 13