Geestelijk Leven
Schagens Raad in 1937
Als het jaar
gaat sterven
Vrijdag 31 December 1937
Vijfde blad
door ASTOR
Gisterenavond zat ik in een sneltrein;
alleen in een afdccling van een derde klasse
wagon. Het is wel eens aangenaam om al
leen, enkel met je eigen gedachten le zijn.
Dan raak je geleidelijk aan het filosofeeren.
Dan gaan allerlei gedachten in bonte volg
orde door je hoofd. Totdat er een oogcnblik
komt dat één bepaalde gedachte ovcrheer-
schend wordt en je niet meer wil loslaten.
Terwijl de trein met groote vaart door de
velden raasde keek ik naar buiten in de
duisternis. Het eenige wat ik kon onder
scheiden, waren de lichten, die uitstraalden
uit ver verspreide woningen. Toen stond
plotseling mij klaar voor den geest, wat ik
in mijn oudejaarsartikel zou schrijven. Twee
dingen hielden mij bezig: de snelvoortrazen-
de trein en de lichten der huizen. F.n hoe
meer ik er over nadacht, des te sterker zag
ik daarin het symbool van het leven.
Nietwaar? Met ontzaggelijke snelheid
gaan wij door het leven. De dagen volgen op
de dagen, de.maanden op de maanden, de
jaren op de jaren. Hoe kort schijnt mij ge
leden, dat ik mijn overdenking neerschreef
bij het einde van 1936. En nu reeds gaat 1937
ons verlaten. Ik probeer in mijn herinnering
het stervende jaar terug te roepen. Een heelc
reeks van gebeurtenissen komt mij voor den
geest. Menschen gingen heen voor goed;
menschen, die allen iets hebben beteekend
voor den kleinen kring, waarin zij werkten,
menschen óók, die gewerkt hebben voor de
menschheid. Nog maar enkele dagen gele
den sloeg ik de Nieuwe Rottcrdamsclie Cou
lant. open. Het eerste wat mijn aandacht
trok was het portret van een ouden vriend,
een vroegeren studiegenoot, die plotseling
was gestorven. Ik zal hem nooit weerzien.
Vóór enkele weken was ik nog bij hem en
wij spraken samen over onzen studententijd,
maar ook over de zware problemen, waar
voor de mensrh van tegenwoordig zich ge
plaatst ziet. Nu is hij weg. In Westcrveld
is slechts een restje asch van hem overge
bleven.
Weg? Onherroepelijk weg? Maar de boe
ken. die hij schreef blijven en in die boeken
leeft zijn geest. Weg? Maar hij heeft zijn
leerlingen, die zijn geest, zijn gedachten
verder dragen, de wereld in.
Hij was een zéér knap man en bracht het
tot professor aan de Amsterdamsche uni
versiteit. Maar wij, doodgewone menschen,
wat blijft er van óns over?
Zoo menigeen is geneigd om te zeggen, dat
wij niets beteekenen. Wij leven en werken,
wij hebben onze moeiten en zorgen; dan
komt de dood en't is uit! Toch is dit
niet zoo. Want zelfs, de eenvoudigste mensch
kan iets beteekenen. Daar is geen goed
woord, daar is geen edele daad die zonder
uitwerking blijft. Ik hoorde eens Domela
Nieuwenhuis op een vergadering zeggen:
„ook dan, waneer wij maar één. één enkel
mensch iets van geestelijke verrijking heb
ben gebracht is ons leven niet tcvcrgeefsch
geweest."
Mijn waarde lezers en ik zeg dit in het
bijzonder tot hen, die geneigd zijn om zich
zelf volkomen in vloedloos te achten ieder
kan iets medewerken aan het groeiproces
dat de menschheid moet doormaken om tot
hoogerc ontwikkeling te komen en haar be
stemming te benaderen. Niemand behoeft
waardeloos te zijn. liet komt er maar op
aan, dat wij verlost worden van dat ellen
dige minderwaardigheidsgevoel, dat bij zoo
vele menschen ovcrhecrschend is en waar
door zij zichzelf suggereeren, dat zij niets
beteekenen en niets zijn. Hoe klein het krin
getje, waarin wij leven ook is, in dat krin
getje, al is 't alleen maar ons gezin, kunnen
wij goede gedachten en edele strevingen op
wekken. En ook dan wanneer er maar één
enkele is, bij wie ons dat gelukt, hebben
wij reeds een steentje bijgebracht voor den
bouw der huizing, waarin ééns de mensch
heid zich veiliger en gelukkiger zal voelen,
dan in de barre, wrecde samenleving van
thans.
Zóó dacht, ik, toen ik zat, in don trein.
Maar die trein denderde voort, almaar voort.
Zoo snelt, ook ons leven voort.. Er is geen
stilstand. Ja, de trein stopte, even aan een
paar hoofdstations. Maar het leven kent
geen stopplaatsen. Het gaat zonder ophou
den verder. De gebeurtenissen volgen elkan
der snel op. Wij hebben nauwelijks den tijd
om er rustig over na te denken en er onze
levenswijsheid uit. op te bouwen. De, cou
ranten vertellen ons eiken dag iets anders.
Uit de heele wereld stroomen de berichten
toe. Wij lozen van de gruwelen des oorlogs
in Spanje, in China: van het misleidende
spel der diplomaten; van blijde en van droe
vige gebeurtenissen.
De Weidman-affaire in Frankrijk doet
ons huiveren en geeft ons een kijk in de
duistere diepten van de menscheüjke psy
che. De wedstrijd F.uweAliechin houdt on
ze aandacht gespannen. Een autobotsing
herinnert ons aam den dood op den weg.
Redevoeringen van Goebbels en Hitier en
Mussolini brengen de wereld in beroering.
Ach, waar zou ik blijveivAls ik alias zou op
sommen wat in den loop van één-enkcl-iaar
ons bezig houdt? Maar van dit ééne worden
wij ons wel zeer sterk bewust, duizenden
dingen spelen zich voor ons oog af en daar
bij is zoo geweldig veel. dat ons benauwen
kan, dat groote bezorgdheid voor de toe
komst in ons wakker roept.
Ik kom met tallooze menschen in aanra
king. menschen van allerlei kleur en rich
ting, maar het valt mij' voortdurend wéér
op. dat zoo velen in dezen tijd al hun ge
loof in de toekomst verliezen. Zij wanen
zich in een doolhof en kunnen den uitweg
niet vinden en... loopen maar op goed geluk
af rond. Overal om zich heen zien zij duis
ternis en er is geen licht meer voor hen
in het leven. Zij gaan op den gis. Waar ze
terecht komen weten ze niet; een vast
doel staat hun niet voor oogen. Hoe vaak
hooren wc niet de uitdrukking .och. je. gaat
maar door, je ziet je zoo goed mogelijk te
redden en voor de rest wacht je maar af".
Een echte Westfries drukte liet eens eigen
aardig uit, toen hij zeide „de wereld is een
hus en zal wel altijd een hus blijven."
Het is tragisch, maar tegelijk ook begrij
pelijk, dat zóó wordt gedacht en gesproken.
Tragisch, omdat er zich een volkomen ge
brek aan toekomst-geloof in openbaart.; be
grijpelijk, omdat de groote massa niet zich
plaatsen kan boven de in razpnd tempo el
kaar opvolgende gebeurtenissen en in de
bonte wisseling geen lijn weet te hespeuren.
Zij beluistert alleen het geluid van den da
verenden treiin, maar is er zich niet van be
wust, dat die trein in één bepaalde richting
gaat. Dat wil zeggen: zij staat vreemd te
genover de geschiedenis der menschheid
en kent niet de strekking daarvan. Onte
genzeggelijk is die geschiedenis een wonder
baarlijke opeenvolging van voor het oog
van den waarnemer schijnbaar onsamen
hangende feiten. Dit is echter maar schijn.
Niets staat op zich zelf, alles slaat in on
derling verband, is van elkaar afhankelijk
en alles tezamen vormt het machtig tafe
reel, dat wij de geschiedenis der mensch
heid noemen. Grootsch en indrukwekkend
en toch mede samengesteld uit uiterst kleine
gebeurtenissen. Ik zou deze vergelijking
willen maken: de evolueerende menschheid
geeft ons één machtig borduursel te zien.
Daarin merken wij op groote persoonlijk
heden. schokkende tafereclen. treffende fei
ten, maar in dat zelfde borduursel speuren
we tegelijkertijd minieme, kleine figuurtjes,
die gewoonlijk over bet hoofd worden ge
zien; figuurtjes, waarvoor maar een enkel
naaldenprikje is noodig geweest. Maar toch
behoorde dat ééne' naaldenprikje bij de
voltooiing van het groote imposante bor
duurwerk en zonder dat wij het met be
wustheid weten, vormt het daarvan een on
ontbeerlijk onderdeel.
Deze gedachte moest reeds voldoende zijn
om ons tc verlossen van dat ellendige min
derwaardigheidsgevoel, dat op noodlottige
wijze de geestkracht van duizenden breekt.
En nu, waar wij staan bij het sterfbed van
1937, nu willen wij elkander er uitdrukke
lijk aan herinneren: vergeet nooit dat in liet
groote borduursel, dat de geschiedenis der
menschheid vormt, 1 k steekje zijn waarde
heeft en iets beteekont voor liet geheel.
Ik denk weer terug aan mijn treinreis
door den donkeren avond en kom tot de
tweede gedachte, welke mij bezig hield. Een
groot deel van de reis voerde mij door een
verlaten streek. Daarom zag ik maar enkele
lichten, als aanduidingen van huizen of
huisjes, waarin menschen wonen. En toen
raakte ik aan het peinzen: stel je eens voor,
dat je niet in den trein zat, maar buiten
ronddwaalde in die onbekende streek; wat
zou je dan doen Dan zou ik op een der
lichten afgaan en vragen naar den weg of
om een poos te mogen rusten of misschien
om te overnachten. In ieder geval zou ik
daar hulp en steun verwachten.
Maar gaat 'f. in het leven niet precies zoo?
Wij snellen voort., raadselen, moeilijkhe
den. duistere, onbegrijpelijke dingen zijn om
ons heen. Is het niet oen zegen dat wij nog
lichten en lichtjes zien, waarheen we ons
kunnen wenden?
Ik heb een prachtige boekenverzameling,
welke ik in den loop van een halve eeuw
heb bijeengebracht, en nog steeds uitbreid.
Die boeken zijn de lichten, waarheen ik me
wend om raad en voorlichting. De wijsheid
uit verre en nabije tijden komt uit die boe
ken tot mij' Ik kan lezen in don ouden bij
bel en in den Koran (de bijbel van de Mo
hammedanen), maar ik kan ook openslaan
de werken van de groote wijsgeeren uit het
verleden en het heden; van de moderoe
dichters en de nieuwe psychologen, van de
sociologen (de menschen. die zich in 't bijzon
der bezighouden met de hestudecring der
maatschappij en hare geschiedenis) van de
historici.
Begrijpt gij wel wat een rijkdom dat be-
teokent?
Het bezit van een bibliotheek is oneindig
veel waard vertegenwoordigt zij niet de
kennis, de wetenschap, dc kunst van hon
derden geslachten?
Maar, zult gij zeggen, het bezit van een
bibliotheek is een bijzonder voorrecht van
enkelen. Gij hebt gelijk. Helaas is het zoo.
Dit neemt echlcr niet weg. dat ook zij, die
niet naar bun boekenkast, kunnen gaan om
voorlichting, steun en zelfs troost te ont
vangen van geleerde of wijze menschen
(zijn er niet. velen, die al hun kracht en
levensmoed en berusting putten uit de oude
gewijde hoeken, uit de Schrift?), toch lich
ten kunnen zien in de duisternis van ban
leven. Het is maar de vraag of zij willen.
En hier moet ik toch even een klacht uiten.
Eén der treurige verschijnselen in dezen tijd
is dat talloozen en daaronder, helaas, vele
jongere menschen niet meer naar licht uit
zien. Het is hun voldoende als zij maar af
leiding hebben. Spel, vermaak, wedstrijd
dat is het waarnaar zij verlangen. Op zich
zelf is daarin niets verkeerds; dat behoort
bij de jeugd en voor een deel ook hij de
ouderen. Maar het wordt, bedenkelijk, als
daar geen ander verlangen naast aanwezig
is. En wij moeten het treurige feit erkennen
dat dit bij zeer velen het geval is.
Ik wil echter in dit oudejaarsartikel hier
op niet verder doorgaan.
Zij, die zich de moeite geven om de „gees
telijke levens" te lezen, behooren in ieder
geval tot die menschen. die zoeken naar in
nerlijke verrijking en daarom denken willen
over de levensvraagstukken.
Welnu tot die menschen zeg ik: in deze
in velerlei opzicht, zoo duistere, bijna tot
wanhoop en vertwijfeling voerende wereld,
waarin wij menigmaal als verbijsterde zoe
kers ronddolen zijn, gelukkig, nog de lich
ten, waarheen wij ons kumjen wenden om
raad, hulp. om bemoediging en steun.
In de allereerste plaats denk ik thans aan
de radio. Zullen niet tienduizenden men
schen ontzaglijk veel hebben gehad aan de
woorden, die dr. van Schelven voor de mi
crofoon heeft gesproken? Tk noem slechts
dezen echen naam. Ik zou er vele andere
aan kunnen toevoegen. Maar dat is niet noo
dig. Het is er mij alleen maar om te doen
de lezers te doen heseffen, welk een zeld
zame gelegenheid de radio ons geeft om
feestelijk rijker te worden, om onze kennis
,n vermeerderen, ons inzicht te verdiepen.
T.ichten in de duisternis?
Maar mag ik daarbij niet óók wijzen op
hen, die (ik laat nu couranten, tijdschriften
en boeken buiten beschouwing) door het ge
sproken woord trachten voorlichters voor
hunne medemenschen te zijn? Let wel: ik
zeg met opzet: voorlichters. Want hier die
nen wij scherp onderscheid te maken tus-
schen twee groepen van sprekers. De ééne
groep is te vergelijken met visschers die
hun fuiken uitzetten om zooveel mogelijk tc
vangen; de andere groep met landbouwers,
die gaan over den akker om daarin vol ver
trouwen hun zaad uit te strooien in de hoop
dat 't zal ontkiemen en vrucht dragen.
Gij begrijpt wat ik bedoel, nietwaar? De
ééne groep tracht de menschen te winnen
voor een partij, die. moet bloeien en groeien
in aantal, tracht stemmen te werven; de
andere groep beoogt de bevordering van
het zelfstandig denken, probeert dc men
schen niet alleen verheldering van inzicht
in de maatschappelijke en levensvragen bij
te brengen, maar ook in hen idealisme en
nobele strijdlust, zin voor recht en vrede op
tc wekken.
En liet zal u wel duidelijk wezen welke
groep inijn sympathie heeft. Daaraan heb
ik verder geen woord te verspillen. Maar ik
had er behoefte aan om juist in dit artikel
dat gewijd is aan den oudejaarsavond, nog
eens met nadruk er op le wijzen, dat er
lichten zijn, die voor ons blijven schijnen.
En dan denk ik ook nog aan iets anders,
wat gewoonlijk over het hoofd wordt gezien.
Daar zijn menschen, klein, onbeduidend zelfs
voor de wereld (die gewoonlijk alleen maar
voor uiterlijke en schijngrootheid respect
heeft!) die toch zoo veel kunnen beteekenen
voor ons. Daarom wil ik hiermede volstaan:
ik ken uit eigen ervaring menschen voor wie
ik zeldzame bewondering heb om de gaaf
heid van hun karakter, om de zuiverheid van
hun ziel, om de helderheid van hun geest;
telkens als ik die menschen ontmoet gaat.
de gedachte door mij heen: wat staan jul
lie hoog en ik wil het eerlijk bekennen
dan voel ik mij veruit den mindere van
hen. En wanneer er oogenblikken komen in
mijn leven (en in wiens leven komen zij
niet?) dat mijn geloof wankelt en mijn strijd
lust verflauwt, dan denk ik aan hen. Dan
zijn zij de lichten, waarheen ik den blik
wend en ik weet bij ervaring, wat dit voor
mij beduidt.
En nu zou ik u, mijn waarde lezers, de
vraag willen stellen: hebt gij niet dezelfde
ervaring als ik? En is dat niet heerlijk? Ach,
laten wij toch dankbaar zijn voor die licht
jes, die schijnen in ons leven. Wij kunnen
ze niet missen. Het is zoo duister vaak om
ons heen en wij zien geen weg en geen
uitkomst.
En met nadruk zeggen wij dit. thans nu
we afscheid gaan nemen van 1937, een jaar
dat over de wereld zoo onnoemelijk veel el
lende heeft gebracht, een jaar van bloed en
tranen voor duizenden, een jaar ook van
onrecht en leugen, van stijgende ellende en
dus ook van stijgenden misdaad
Niet als wanhopigen en vertwijfelden ne
men wij van 1937 afscheid.
Wij doen het als menschen, die er zich
sterk van bewust zijn, dat er temidden van
diepe, zwarte duisternis toch altijd nog de
Als het jaar ten einde loopt is een van dc
oude gewoonten van. een krantenman om
een blik achterwaarts te werpen om zich
weer in de herinnering te brengen het voor
naamste van wat is gepasseerd.
En als wij dat nu doen voor onze ge
meente Schagen, spreekt het als vanzelf,
dat wij in de allereerste plaats onze aan
dacht richten op onzen gemeenteraad en
wat deze heeft gepresteerd. In dat lichaam
toch klopt als 't ware de hartslag van ons
gemeentel even, daar op ons Raadhuis moe
ten alle draden en vezels van ons burgerlijk
bestaan samenvloeien. Van daaruit behoort
de kracht, de energie, liet inzicht te komen
om onze zoo belangrijke gemeente nieuw
leven cn bewegen te geven.
Of dat zoo is geweest, of werkelijke
stuwkracht ons edelachtbaar bestuur heeft
gedreven? Wij zouden deze vraag niet
gaarn* bevestigend beantwoorden. De re
sultaten. die 1937 ons als burgers van
Schagen heeft gebracht, zijn niet van veel
beteekenis.
Wij weten wel, de tijden voor besluurde
ren van <>en gemeente zijn niet gemakkelijk.
Geen geld, verkleinde invloed en allerlei
andere omstandigheden, zijn een handicap.
Maar toch, in een gemeente als Scha
gen. mot zooveel perspectief, zooveel moge
lijkheden is nog veel dat werkzame men
schen, goedwillende regeerders, moot aan
vuren om te probeeren en da.n zal niet
steeds het welslagen achterwege blijven.
Regeercn, of liever besturen van een ge-
mecnle is nog steeds vooruitzien! Dat pa
rool moet voor onze gemeentebestuurders
het leitmotief blijven.
Laat ons hopen, dat veel wat 1937 ons
niet bracht, in het volgend jaar zijn be
slag zal krijgen.
En Iaat ons nu eens opnoemen het voor
naamste van datgene wat onze gemeente
raad wrocht.
lich ten flonkeren, die ons kunnen lokken in
de goede richting; als menschen, die weten
dat in deze wereld niets onherroepelijk ver
loren gaat, ook niet de kleinste daad, die
goed en rechtvaardig is.
En daarom treden wij 1938 binnen niet
als wanhopigen en verslagenen, maar als
moedige, dappere strijders, die willen kam
pen voor vrijheid, gerechtigheid en mensche-
lijkheid.
ASTOR.
Zullen onze wenschen in vervulling gaan
Middernacht! De klokken slaan!
Uit de huizen komen menschen
Om elkaar Nieuwjaar te wenschen
Met een kus. een lach, een traan!
Middernacht! Een ster verschiet...
Zóó vervlogen d'oude dagen
Waar w' herinnering van dragen:
Wat geluk en wat verdriet...
Middernacht! Muziek weerklinkt,
Ketels, fluiten en trompetten.
Om 't Nieuwjaar goed in te zetten.
En de menschhij drinkt en klinkt!
Middernacht! Sirene gilt
Van een schip, dat ligt te deinen
In de haven. Dan verdwijnen
De geluiden, keert de stilt'.
't Is' alsof een drukke gast
Ons verlaat op stille voeten
En wij, stervelingen, moeten
Voort met d'oud' en nieuwen last.
Met do oude en nieuwe wenschen
Gaan wij voort, wij, kleine menschen
Zal één in vervulling gaan,
Als de klokken twalef slaan?
L1E
Al bladerende in onze jaargang van 1937,
was het Vrijdag 5 Maart, dat onze vroed
schap voor de eerste maal bijeenkwam en
wat gaf die zitting? Met den besten wil
kunnen wij er geen ander belangrijk punt
uit opdiepen, dan het eervol ontslag aan
het hoofd der U.L.O.-sehool den heer J.
Visser. Verder conversie van eenige geld-
leeningen. Dat is het koopje al. plus wat
onbelangrijk gekibbel. Een zitting van zeer
klein formaat. Wij bedoelen natuurlijk
wat de beteekenis betreft.
Donderdag 13 Mei was de 2e raadsver
gadering. die in wat beteekenis betreft, al
heel weinig afweek van haar voorgang
ster. Wij kregen een nieuw U.L.O.-hoofd in
den persoon van don heer A. van Graaf-
ciland. verder wat huishoudelijk gedoe.
Het eenige voorstel dat van initiatief ge
tuigde was het idéé des heeren De Veer,
om de Provincie te verzoéken don weg
Witte PaalTin. de oude trambaan door
te trekken. Hiermede was het: uit!
In de vergadering van Vrijdag 23 Juli
waren het de donkere wolken aan den fi-
nantieelen hemel die den Raad de meeste
zorgen baarden. God. Staten verlaagden het
salaris der wethouders. Er was wat gerede
kavel over de subsidie voor het R.K. voor
bereidend onderwijs. Een tekort op de ge,-
meenterekening vari f 6738.20. was de onaan
gename surprise. De Winkelweek kreeg
een subsidie. Tot slot een. rondvraag, die
niets opleverde.
Op Maandag 6 September was het een.
zeer korte vergadering. Wat hamer stukken
cn de financieele toestand der Woningbouw*
vereeniging „Schagen" en de vele leegstaan
de woningen. Eigen schuld plaagt een
mensch het meest. Had de raad vroeger
wat meer afwijzend gestaan tegen beslist
onnoodige bouwontwerpen de toestand
zou nu heel wat gezonder zijn. Maar geda
ne zaken nemen geen keer en zal men de
omstandigheden moeten opvangen zooals zij
zich nu voordoen. Huurverlaging heeft wat
verbetering gebracht.
De hekkosluiter In de kleine raadsver
gaderingenserie van dit jaar was de hijeen-
komst onzer vroede dame en Heeren., op
Dinsdag, 14 December.
Als ingekomen stuk kwam het bedanken
van don heer J. Schoorl Pzn. als raadslid
ter tafel, wat, zooals begrijpelijk, geen dis
cussie uitlokte.
De heer van Erp nam weer de afttijd
dankbare positie van criticus in en weet
blijkbaar dat daarmede sommige kiezers
nog wel zijn te vangen. Een of ander goed
omlijnd opbouwend plan blijft nu al jaren
van die zijde weg.
Verblijdend was de mededeeling dat door
de hinirverlaging alle woningen der Wo-
nimglMxiwvereeniging „Schagen" zijn ver
huurd.
De clou van deze zitting was het adres
der kleine kooplieden, waarin om vaste we-
kelijksche steun werd gevraagd. Deze groep
armlastigen vormt overal een moeilijk punt
bij de steun verleen in g, daa r h un inkomsten
zeer wisse.lend zijn en daarenboven moei
lijk te. schatten.
Het gemeentebestuur protesteerde dan-
ook met klem tegen de aantijging des Hoe
ren van Erp, dat de bcoordeeling niet juist
was en een gemiddeld hoogor steunbedrag
voor deze groep noodzakelijk. Er is hier
sprake van een toeslag op de inkomsten
uit het eigen bedrijf. Daar onze N.S.B.'er
niet was te overtuigen sloot do bureremo^s-
ter de discussie, temeer daar de zaak niet
tot de competentie van den Raad behoort.
Even kwam de komende wothoudersver-
kiezing om het hoekje kijken toen bij deze
besprekingen de heer van Erp zijn natuur
lijke tegenstander, de S.D.A.P. voor zijn
wagentje trachtte te spannen en haar dc
raad gaf te zorgen voor meer zeggenschap
in het college van B. en W. opdat de mis-
deelden beter gesteund kunnen worden.
Het weinige dat gedaan wordt omonze
haven leven in te blazen, kwam aan het
eind van dit jaar wel sterk tot uitdrukking
bij de korte bespreking over het stroover-
voer uit de Wieringermeer. Een bepaalde
mijnheer in het nieuwe land wilde zelfs niet
met onze burgemeester praten. En dus
gebeurt er niets.
Niemand protesteert. Niemand vraagt of
eigen initiatief ook mogelijk is.
Is er nu werkelijk geen opbouwend werk
te doen?
De belangrijke kwestie van de overbe
volking onzer Lamdhouwwinterochooi werd
volkomen terecht door den heer de Veer
aangesneden.
B. en W. \venschten slechts in comité me
dedeeling te doen. Laat ons hopen dat de
uitroep van wethouder Buiskool „Daar sla
je steil van achterover, wat wij reeds heb
ben gedaan" geen te optimistische verwach
tingen heeft doen koesteren, en dat een op
lossing wordt gevonden welke ook voor de
verre toekomst bevredigend kan worden ge
acht.
Schagen moet. noodig aan zijn toekomst
gaan bouwen. Opvallend is tot dusver ecu
totaal gebrek aan constructieve politiek, 't
Blijft bij losse plannen zonder dat men tot
daden komit.
Dit komt het sterkst, tot uitdrukking als
men het feit constateert, dat van dé m.il-
lioenen van het werkfonds nog geen cent
aan Schagen is ten goede gekomen.
Waarom niet?
Is er wel voldoende contact iftet Den
Haag?
Werkfonds verleende aan Alkmaar finan-
tiëele medewerking voor de bouw van een
gymnasium, waarom zou Schagen niet dat
zelfde kunnen bereiken voor een Landbouw-
winterschool?
Wij waardeeron ten zeerote liet streven
om de gemeente voor noodlijdendheid te
behoeden, doch meenen, dat. wij, evenals
anderen, in ruime mate moeien profileeren
van de fondsen welke het Rijk beschik baai-
stelt.
De zuinigheid mag de wijsheid niet be
driegen!