Geestelijk Leven Schagens Raad in 1937 Als het jaar gaat sterven Vrijdag 31 December 1937 Vijfde blad door ASTOR Gisterenavond zat ik in een sneltrein; alleen in een afdccling van een derde klasse wagon. Het is wel eens aangenaam om al leen, enkel met je eigen gedachten le zijn. Dan raak je geleidelijk aan het filosofeeren. Dan gaan allerlei gedachten in bonte volg orde door je hoofd. Totdat er een oogcnblik komt dat één bepaalde gedachte ovcrheer- schend wordt en je niet meer wil loslaten. Terwijl de trein met groote vaart door de velden raasde keek ik naar buiten in de duisternis. Het eenige wat ik kon onder scheiden, waren de lichten, die uitstraalden uit ver verspreide woningen. Toen stond plotseling mij klaar voor den geest, wat ik in mijn oudejaarsartikel zou schrijven. Twee dingen hielden mij bezig: de snelvoortrazen- de trein en de lichten der huizen. F.n hoe meer ik er over nadacht, des te sterker zag ik daarin het symbool van het leven. Nietwaar? Met ontzaggelijke snelheid gaan wij door het leven. De dagen volgen op de dagen, de.maanden op de maanden, de jaren op de jaren. Hoe kort schijnt mij ge leden, dat ik mijn overdenking neerschreef bij het einde van 1936. En nu reeds gaat 1937 ons verlaten. Ik probeer in mijn herinnering het stervende jaar terug te roepen. Een heelc reeks van gebeurtenissen komt mij voor den geest. Menschen gingen heen voor goed; menschen, die allen iets hebben beteekend voor den kleinen kring, waarin zij werkten, menschen óók, die gewerkt hebben voor de menschheid. Nog maar enkele dagen gele den sloeg ik de Nieuwe Rottcrdamsclie Cou lant. open. Het eerste wat mijn aandacht trok was het portret van een ouden vriend, een vroegeren studiegenoot, die plotseling was gestorven. Ik zal hem nooit weerzien. Vóór enkele weken was ik nog bij hem en wij spraken samen over onzen studententijd, maar ook over de zware problemen, waar voor de mensrh van tegenwoordig zich ge plaatst ziet. Nu is hij weg. In Westcrveld is slechts een restje asch van hem overge bleven. Weg? Onherroepelijk weg? Maar de boe ken. die hij schreef blijven en in die boeken leeft zijn geest. Weg? Maar hij heeft zijn leerlingen, die zijn geest, zijn gedachten verder dragen, de wereld in. Hij was een zéér knap man en bracht het tot professor aan de Amsterdamsche uni versiteit. Maar wij, doodgewone menschen, wat blijft er van óns over? Zoo menigeen is geneigd om te zeggen, dat wij niets beteekenen. Wij leven en werken, wij hebben onze moeiten en zorgen; dan komt de dood en't is uit! Toch is dit niet zoo. Want zelfs, de eenvoudigste mensch kan iets beteekenen. Daar is geen goed woord, daar is geen edele daad die zonder uitwerking blijft. Ik hoorde eens Domela Nieuwenhuis op een vergadering zeggen: „ook dan, waneer wij maar één. één enkel mensch iets van geestelijke verrijking heb ben gebracht is ons leven niet tcvcrgeefsch geweest." Mijn waarde lezers en ik zeg dit in het bijzonder tot hen, die geneigd zijn om zich zelf volkomen in vloedloos te achten ieder kan iets medewerken aan het groeiproces dat de menschheid moet doormaken om tot hoogerc ontwikkeling te komen en haar be stemming te benaderen. Niemand behoeft waardeloos te zijn. liet komt er maar op aan, dat wij verlost worden van dat ellen dige minderwaardigheidsgevoel, dat bij zoo vele menschen ovcrhecrschend is en waar door zij zichzelf suggereeren, dat zij niets beteekenen en niets zijn. Hoe klein het krin getje, waarin wij leven ook is, in dat krin getje, al is 't alleen maar ons gezin, kunnen wij goede gedachten en edele strevingen op wekken. En ook dan wanneer er maar één enkele is, bij wie ons dat gelukt, hebben wij reeds een steentje bijgebracht voor den bouw der huizing, waarin ééns de mensch heid zich veiliger en gelukkiger zal voelen, dan in de barre, wrecde samenleving van thans. Zóó dacht, ik, toen ik zat, in don trein. Maar die trein denderde voort, almaar voort. Zoo snelt, ook ons leven voort.. Er is geen stilstand. Ja, de trein stopte, even aan een paar hoofdstations. Maar het leven kent geen stopplaatsen. Het gaat zonder ophou den verder. De gebeurtenissen volgen elkan der snel op. Wij hebben nauwelijks den tijd om er rustig over na te denken en er onze levenswijsheid uit. op te bouwen. De, cou ranten vertellen ons eiken dag iets anders. Uit de heele wereld stroomen de berichten toe. Wij lozen van de gruwelen des oorlogs in Spanje, in China: van het misleidende spel der diplomaten; van blijde en van droe vige gebeurtenissen. De Weidman-affaire in Frankrijk doet ons huiveren en geeft ons een kijk in de duistere diepten van de menscheüjke psy che. De wedstrijd F.uweAliechin houdt on ze aandacht gespannen. Een autobotsing herinnert ons aam den dood op den weg. Redevoeringen van Goebbels en Hitier en Mussolini brengen de wereld in beroering. Ach, waar zou ik blijveivAls ik alias zou op sommen wat in den loop van één-enkcl-iaar ons bezig houdt? Maar van dit ééne worden wij ons wel zeer sterk bewust, duizenden dingen spelen zich voor ons oog af en daar bij is zoo geweldig veel. dat ons benauwen kan, dat groote bezorgdheid voor de toe komst in ons wakker roept. Ik kom met tallooze menschen in aanra king. menschen van allerlei kleur en rich ting, maar het valt mij' voortdurend wéér op. dat zoo velen in dezen tijd al hun ge loof in de toekomst verliezen. Zij wanen zich in een doolhof en kunnen den uitweg niet vinden en... loopen maar op goed geluk af rond. Overal om zich heen zien zij duis ternis en er is geen licht meer voor hen in het leven. Zij gaan op den gis. Waar ze terecht komen weten ze niet; een vast doel staat hun niet voor oogen. Hoe vaak hooren wc niet de uitdrukking .och. je. gaat maar door, je ziet je zoo goed mogelijk te redden en voor de rest wacht je maar af". Een echte Westfries drukte liet eens eigen aardig uit, toen hij zeide „de wereld is een hus en zal wel altijd een hus blijven." Het is tragisch, maar tegelijk ook begrij pelijk, dat zóó wordt gedacht en gesproken. Tragisch, omdat er zich een volkomen ge brek aan toekomst-geloof in openbaart.; be grijpelijk, omdat de groote massa niet zich plaatsen kan boven de in razpnd tempo el kaar opvolgende gebeurtenissen en in de bonte wisseling geen lijn weet te hespeuren. Zij beluistert alleen het geluid van den da verenden treiin, maar is er zich niet van be wust, dat die trein in één bepaalde richting gaat. Dat wil zeggen: zij staat vreemd te genover de geschiedenis der menschheid en kent niet de strekking daarvan. Onte genzeggelijk is die geschiedenis een wonder baarlijke opeenvolging van voor het oog van den waarnemer schijnbaar onsamen hangende feiten. Dit is echter maar schijn. Niets staat op zich zelf, alles slaat in on derling verband, is van elkaar afhankelijk en alles tezamen vormt het machtig tafe reel, dat wij de geschiedenis der mensch heid noemen. Grootsch en indrukwekkend en toch mede samengesteld uit uiterst kleine gebeurtenissen. Ik zou deze vergelijking willen maken: de evolueerende menschheid geeft ons één machtig borduursel te zien. Daarin merken wij op groote persoonlijk heden. schokkende tafereclen. treffende fei ten, maar in dat zelfde borduursel speuren we tegelijkertijd minieme, kleine figuurtjes, die gewoonlijk over bet hoofd worden ge zien; figuurtjes, waarvoor maar een enkel naaldenprikje is noodig geweest. Maar toch behoorde dat ééne' naaldenprikje bij de voltooiing van het groote imposante bor duurwerk en zonder dat wij het met be wustheid weten, vormt het daarvan een on ontbeerlijk onderdeel. Deze gedachte moest reeds voldoende zijn om ons tc verlossen van dat ellendige min derwaardigheidsgevoel, dat op noodlottige wijze de geestkracht van duizenden breekt. En nu, waar wij staan bij het sterfbed van 1937, nu willen wij elkander er uitdrukke lijk aan herinneren: vergeet nooit dat in liet groote borduursel, dat de geschiedenis der menschheid vormt, 1 k steekje zijn waarde heeft en iets beteekont voor liet geheel. Ik denk weer terug aan mijn treinreis door den donkeren avond en kom tot de tweede gedachte, welke mij bezig hield. Een groot deel van de reis voerde mij door een verlaten streek. Daarom zag ik maar enkele lichten, als aanduidingen van huizen of huisjes, waarin menschen wonen. En toen raakte ik aan het peinzen: stel je eens voor, dat je niet in den trein zat, maar buiten ronddwaalde in die onbekende streek; wat zou je dan doen Dan zou ik op een der lichten afgaan en vragen naar den weg of om een poos te mogen rusten of misschien om te overnachten. In ieder geval zou ik daar hulp en steun verwachten. Maar gaat 'f. in het leven niet precies zoo? Wij snellen voort., raadselen, moeilijkhe den. duistere, onbegrijpelijke dingen zijn om ons heen. Is het niet oen zegen dat wij nog lichten en lichtjes zien, waarheen we ons kunnen wenden? Ik heb een prachtige boekenverzameling, welke ik in den loop van een halve eeuw heb bijeengebracht, en nog steeds uitbreid. Die boeken zijn de lichten, waarheen ik me wend om raad en voorlichting. De wijsheid uit verre en nabije tijden komt uit die boe ken tot mij' Ik kan lezen in don ouden bij bel en in den Koran (de bijbel van de Mo hammedanen), maar ik kan ook openslaan de werken van de groote wijsgeeren uit het verleden en het heden; van de moderoe dichters en de nieuwe psychologen, van de sociologen (de menschen. die zich in 't bijzon der bezighouden met de hestudecring der maatschappij en hare geschiedenis) van de historici. Begrijpt gij wel wat een rijkdom dat be- teokent? Het bezit van een bibliotheek is oneindig veel waard vertegenwoordigt zij niet de kennis, de wetenschap, dc kunst van hon derden geslachten? Maar, zult gij zeggen, het bezit van een bibliotheek is een bijzonder voorrecht van enkelen. Gij hebt gelijk. Helaas is het zoo. Dit neemt echlcr niet weg. dat ook zij, die niet naar bun boekenkast, kunnen gaan om voorlichting, steun en zelfs troost te ont vangen van geleerde of wijze menschen (zijn er niet. velen, die al hun kracht en levensmoed en berusting putten uit de oude gewijde hoeken, uit de Schrift?), toch lich ten kunnen zien in de duisternis van ban leven. Het is maar de vraag of zij willen. En hier moet ik toch even een klacht uiten. Eén der treurige verschijnselen in dezen tijd is dat talloozen en daaronder, helaas, vele jongere menschen niet meer naar licht uit zien. Het is hun voldoende als zij maar af leiding hebben. Spel, vermaak, wedstrijd dat is het waarnaar zij verlangen. Op zich zelf is daarin niets verkeerds; dat behoort bij de jeugd en voor een deel ook hij de ouderen. Maar het wordt, bedenkelijk, als daar geen ander verlangen naast aanwezig is. En wij moeten het treurige feit erkennen dat dit bij zeer velen het geval is. Ik wil echter in dit oudejaarsartikel hier op niet verder doorgaan. Zij, die zich de moeite geven om de „gees telijke levens" te lezen, behooren in ieder geval tot die menschen. die zoeken naar in nerlijke verrijking en daarom denken willen over de levensvraagstukken. Welnu tot die menschen zeg ik: in deze in velerlei opzicht, zoo duistere, bijna tot wanhoop en vertwijfeling voerende wereld, waarin wij menigmaal als verbijsterde zoe kers ronddolen zijn, gelukkig, nog de lich ten, waarheen wij ons kumjen wenden om raad, hulp. om bemoediging en steun. In de allereerste plaats denk ik thans aan de radio. Zullen niet tienduizenden men schen ontzaglijk veel hebben gehad aan de woorden, die dr. van Schelven voor de mi crofoon heeft gesproken? Tk noem slechts dezen echen naam. Ik zou er vele andere aan kunnen toevoegen. Maar dat is niet noo dig. Het is er mij alleen maar om te doen de lezers te doen heseffen, welk een zeld zame gelegenheid de radio ons geeft om feestelijk rijker te worden, om onze kennis ,n vermeerderen, ons inzicht te verdiepen. T.ichten in de duisternis? Maar mag ik daarbij niet óók wijzen op hen, die (ik laat nu couranten, tijdschriften en boeken buiten beschouwing) door het ge sproken woord trachten voorlichters voor hunne medemenschen te zijn? Let wel: ik zeg met opzet: voorlichters. Want hier die nen wij scherp onderscheid te maken tus- schen twee groepen van sprekers. De ééne groep is te vergelijken met visschers die hun fuiken uitzetten om zooveel mogelijk tc vangen; de andere groep met landbouwers, die gaan over den akker om daarin vol ver trouwen hun zaad uit te strooien in de hoop dat 't zal ontkiemen en vrucht dragen. Gij begrijpt wat ik bedoel, nietwaar? De ééne groep tracht de menschen te winnen voor een partij, die. moet bloeien en groeien in aantal, tracht stemmen te werven; de andere groep beoogt de bevordering van het zelfstandig denken, probeert dc men schen niet alleen verheldering van inzicht in de maatschappelijke en levensvragen bij te brengen, maar ook in hen idealisme en nobele strijdlust, zin voor recht en vrede op tc wekken. En liet zal u wel duidelijk wezen welke groep inijn sympathie heeft. Daaraan heb ik verder geen woord te verspillen. Maar ik had er behoefte aan om juist in dit artikel dat gewijd is aan den oudejaarsavond, nog eens met nadruk er op le wijzen, dat er lichten zijn, die voor ons blijven schijnen. En dan denk ik ook nog aan iets anders, wat gewoonlijk over het hoofd wordt gezien. Daar zijn menschen, klein, onbeduidend zelfs voor de wereld (die gewoonlijk alleen maar voor uiterlijke en schijngrootheid respect heeft!) die toch zoo veel kunnen beteekenen voor ons. Daarom wil ik hiermede volstaan: ik ken uit eigen ervaring menschen voor wie ik zeldzame bewondering heb om de gaaf heid van hun karakter, om de zuiverheid van hun ziel, om de helderheid van hun geest; telkens als ik die menschen ontmoet gaat. de gedachte door mij heen: wat staan jul lie hoog en ik wil het eerlijk bekennen dan voel ik mij veruit den mindere van hen. En wanneer er oogenblikken komen in mijn leven (en in wiens leven komen zij niet?) dat mijn geloof wankelt en mijn strijd lust verflauwt, dan denk ik aan hen. Dan zijn zij de lichten, waarheen ik den blik wend en ik weet bij ervaring, wat dit voor mij beduidt. En nu zou ik u, mijn waarde lezers, de vraag willen stellen: hebt gij niet dezelfde ervaring als ik? En is dat niet heerlijk? Ach, laten wij toch dankbaar zijn voor die licht jes, die schijnen in ons leven. Wij kunnen ze niet missen. Het is zoo duister vaak om ons heen en wij zien geen weg en geen uitkomst. En met nadruk zeggen wij dit. thans nu we afscheid gaan nemen van 1937, een jaar dat over de wereld zoo onnoemelijk veel el lende heeft gebracht, een jaar van bloed en tranen voor duizenden, een jaar ook van onrecht en leugen, van stijgende ellende en dus ook van stijgenden misdaad Niet als wanhopigen en vertwijfelden ne men wij van 1937 afscheid. Wij doen het als menschen, die er zich sterk van bewust zijn, dat er temidden van diepe, zwarte duisternis toch altijd nog de Als het jaar ten einde loopt is een van dc oude gewoonten van. een krantenman om een blik achterwaarts te werpen om zich weer in de herinnering te brengen het voor naamste van wat is gepasseerd. En als wij dat nu doen voor onze ge meente Schagen, spreekt het als vanzelf, dat wij in de allereerste plaats onze aan dacht richten op onzen gemeenteraad en wat deze heeft gepresteerd. In dat lichaam toch klopt als 't ware de hartslag van ons gemeentel even, daar op ons Raadhuis moe ten alle draden en vezels van ons burgerlijk bestaan samenvloeien. Van daaruit behoort de kracht, de energie, liet inzicht te komen om onze zoo belangrijke gemeente nieuw leven cn bewegen te geven. Of dat zoo is geweest, of werkelijke stuwkracht ons edelachtbaar bestuur heeft gedreven? Wij zouden deze vraag niet gaarn* bevestigend beantwoorden. De re sultaten. die 1937 ons als burgers van Schagen heeft gebracht, zijn niet van veel beteekenis. Wij weten wel, de tijden voor besluurde ren van <>en gemeente zijn niet gemakkelijk. Geen geld, verkleinde invloed en allerlei andere omstandigheden, zijn een handicap. Maar toch, in een gemeente als Scha gen. mot zooveel perspectief, zooveel moge lijkheden is nog veel dat werkzame men schen, goedwillende regeerders, moot aan vuren om te probeeren en da.n zal niet steeds het welslagen achterwege blijven. Regeercn, of liever besturen van een ge- mecnle is nog steeds vooruitzien! Dat pa rool moet voor onze gemeentebestuurders het leitmotief blijven. Laat ons hopen, dat veel wat 1937 ons niet bracht, in het volgend jaar zijn be slag zal krijgen. En Iaat ons nu eens opnoemen het voor naamste van datgene wat onze gemeente raad wrocht. lich ten flonkeren, die ons kunnen lokken in de goede richting; als menschen, die weten dat in deze wereld niets onherroepelijk ver loren gaat, ook niet de kleinste daad, die goed en rechtvaardig is. En daarom treden wij 1938 binnen niet als wanhopigen en verslagenen, maar als moedige, dappere strijders, die willen kam pen voor vrijheid, gerechtigheid en mensche- lijkheid. ASTOR. Zullen onze wenschen in vervulling gaan Middernacht! De klokken slaan! Uit de huizen komen menschen Om elkaar Nieuwjaar te wenschen Met een kus. een lach, een traan! Middernacht! Een ster verschiet... Zóó vervlogen d'oude dagen Waar w' herinnering van dragen: Wat geluk en wat verdriet... Middernacht! Muziek weerklinkt, Ketels, fluiten en trompetten. Om 't Nieuwjaar goed in te zetten. En de menschhij drinkt en klinkt! Middernacht! Sirene gilt Van een schip, dat ligt te deinen In de haven. Dan verdwijnen De geluiden, keert de stilt'. 't Is' alsof een drukke gast Ons verlaat op stille voeten En wij, stervelingen, moeten Voort met d'oud' en nieuwen last. Met do oude en nieuwe wenschen Gaan wij voort, wij, kleine menschen Zal één in vervulling gaan, Als de klokken twalef slaan? L1E Al bladerende in onze jaargang van 1937, was het Vrijdag 5 Maart, dat onze vroed schap voor de eerste maal bijeenkwam en wat gaf die zitting? Met den besten wil kunnen wij er geen ander belangrijk punt uit opdiepen, dan het eervol ontslag aan het hoofd der U.L.O.-sehool den heer J. Visser. Verder conversie van eenige geld- leeningen. Dat is het koopje al. plus wat onbelangrijk gekibbel. Een zitting van zeer klein formaat. Wij bedoelen natuurlijk wat de beteekenis betreft. Donderdag 13 Mei was de 2e raadsver gadering. die in wat beteekenis betreft, al heel weinig afweek van haar voorgang ster. Wij kregen een nieuw U.L.O.-hoofd in den persoon van don heer A. van Graaf- ciland. verder wat huishoudelijk gedoe. Het eenige voorstel dat van initiatief ge tuigde was het idéé des heeren De Veer, om de Provincie te verzoéken don weg Witte PaalTin. de oude trambaan door te trekken. Hiermede was het: uit! In de vergadering van Vrijdag 23 Juli waren het de donkere wolken aan den fi- nantieelen hemel die den Raad de meeste zorgen baarden. God. Staten verlaagden het salaris der wethouders. Er was wat gerede kavel over de subsidie voor het R.K. voor bereidend onderwijs. Een tekort op de ge,- meenterekening vari f 6738.20. was de onaan gename surprise. De Winkelweek kreeg een subsidie. Tot slot een. rondvraag, die niets opleverde. Op Maandag 6 September was het een. zeer korte vergadering. Wat hamer stukken cn de financieele toestand der Woningbouw* vereeniging „Schagen" en de vele leegstaan de woningen. Eigen schuld plaagt een mensch het meest. Had de raad vroeger wat meer afwijzend gestaan tegen beslist onnoodige bouwontwerpen de toestand zou nu heel wat gezonder zijn. Maar geda ne zaken nemen geen keer en zal men de omstandigheden moeten opvangen zooals zij zich nu voordoen. Huurverlaging heeft wat verbetering gebracht. De hekkosluiter In de kleine raadsver gaderingenserie van dit jaar was de hijeen- komst onzer vroede dame en Heeren., op Dinsdag, 14 December. Als ingekomen stuk kwam het bedanken van don heer J. Schoorl Pzn. als raadslid ter tafel, wat, zooals begrijpelijk, geen dis cussie uitlokte. De heer van Erp nam weer de afttijd dankbare positie van criticus in en weet blijkbaar dat daarmede sommige kiezers nog wel zijn te vangen. Een of ander goed omlijnd opbouwend plan blijft nu al jaren van die zijde weg. Verblijdend was de mededeeling dat door de hinirverlaging alle woningen der Wo- nimglMxiwvereeniging „Schagen" zijn ver huurd. De clou van deze zitting was het adres der kleine kooplieden, waarin om vaste we- kelijksche steun werd gevraagd. Deze groep armlastigen vormt overal een moeilijk punt bij de steun verleen in g, daa r h un inkomsten zeer wisse.lend zijn en daarenboven moei lijk te. schatten. Het gemeentebestuur protesteerde dan- ook met klem tegen de aantijging des Hoe ren van Erp, dat de bcoordeeling niet juist was en een gemiddeld hoogor steunbedrag voor deze groep noodzakelijk. Er is hier sprake van een toeslag op de inkomsten uit het eigen bedrijf. Daar onze N.S.B.'er niet was te overtuigen sloot do bureremo^s- ter de discussie, temeer daar de zaak niet tot de competentie van den Raad behoort. Even kwam de komende wothoudersver- kiezing om het hoekje kijken toen bij deze besprekingen de heer van Erp zijn natuur lijke tegenstander, de S.D.A.P. voor zijn wagentje trachtte te spannen en haar dc raad gaf te zorgen voor meer zeggenschap in het college van B. en W. opdat de mis- deelden beter gesteund kunnen worden. Het weinige dat gedaan wordt omonze haven leven in te blazen, kwam aan het eind van dit jaar wel sterk tot uitdrukking bij de korte bespreking over het stroover- voer uit de Wieringermeer. Een bepaalde mijnheer in het nieuwe land wilde zelfs niet met onze burgemeester praten. En dus gebeurt er niets. Niemand protesteert. Niemand vraagt of eigen initiatief ook mogelijk is. Is er nu werkelijk geen opbouwend werk te doen? De belangrijke kwestie van de overbe volking onzer Lamdhouwwinterochooi werd volkomen terecht door den heer de Veer aangesneden. B. en W. \venschten slechts in comité me dedeeling te doen. Laat ons hopen dat de uitroep van wethouder Buiskool „Daar sla je steil van achterover, wat wij reeds heb ben gedaan" geen te optimistische verwach tingen heeft doen koesteren, en dat een op lossing wordt gevonden welke ook voor de verre toekomst bevredigend kan worden ge acht. Schagen moet. noodig aan zijn toekomst gaan bouwen. Opvallend is tot dusver ecu totaal gebrek aan constructieve politiek, 't Blijft bij losse plannen zonder dat men tot daden komit. Dit komt het sterkst, tot uitdrukking als men het feit constateert, dat van dé m.il- lioenen van het werkfonds nog geen cent aan Schagen is ten goede gekomen. Waarom niet? Is er wel voldoende contact iftet Den Haag? Werkfonds verleende aan Alkmaar finan- tiëele medewerking voor de bouw van een gymnasium, waarom zou Schagen niet dat zelfde kunnen bereiken voor een Landbouw- winterschool? Wij waardeeron ten zeerote liet streven om de gemeente voor noodlijdendheid te behoeden, doch meenen, dat. wij, evenals anderen, in ruime mate moeien profileeren van de fondsen welke het Rijk beschik baai- stelt. De zuinigheid mag de wijsheid niet be driegen!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1937 | | pagina 17