Het geweld van de Jangtse xe* Loop naar de maan...! per raket de don juan Radioprogramma EDG AR RICE BURROUGHS No. 33. Langs rivieren, over bergen, klimmende langs loodrechte rotsen, vorderde de expedi tie op zoek naar avontuur en rijkdom, lang zaam maar gestadig. Op de vijf en twintigste dag beklom Tarzan, die aan het hoofd stond van de krijgers, de laatste rots. In de verte over een verlaten vallei beneden hem zag hij een prachtig panorama. Opengewerkte torenspitsen, kantelen, minarets en koepels glansden rood en geel in het zonlicht. Die nacht kampeerden ze voor de vestingstad. Vaak had Tarzan het gevoel, alsof hij door onzichtbare ogen werd gadegeslagen. Nu heerste er een vreemde stilte. Omstreeks middernacht schrokken de mannen wakker door een schril geluid van achter de muren, in het begin hoog, dan eindigend in een ake lig geklaag. Het vervulde de zwarten in ieder geval met ontzetting! Ze wilden het avontuur opgeven. Maar bij de eerste stralen der nieu we zon kregen ze hun moed terug en liepen langs de vreselijke muur tot ze een nauwe opening vonden. Ze zagen een trap, waarvan de treden, geheel door het eeuwenlange ge bruik, waren uitgesleten. Tarzan klom naar boven, hij moest zijn brede schouders schuin houden om er door te kunnen en werd op de voet gevolgd door zijn krijgers. Met vele wentelingen voerde de trap hen omhoog, tot zij tenslotte uitkwamen voor een grote tem pel. Tarzan en zijn metgezellen keken vol verwondering rond en plotseling ontwaarden zy jjle schaduwachtige figuren, die in het half duister heen en weer bewogen. Zy had den niets tastbaars, doch gleden daar rond als huiveringwekkende schimmen van een ver verleden. Nog scheen er dus in deze ge heimzinnige dode stad leven te zjjn van een reeds lang vervlogen tijdperk. SCHEPEN EN KANONNEN OP DE RIVIER. „Beschaving van de twintigste eeuw" in het gedrang. Wan trouwend kijkt de Chineesche koelie toe. Met een lengte van 3100 mijlen is de Jangtse-kiang de vijfde rivier der wereld. Haar ligging echter te midden van een rijk,, dat nauwe lijks spoorwegen en slechts weinige karavaanwegen kent, geeft haar in vcrkcers- en handelspolitiek opzicht een bijna nog grooter b3tcekenis dan haar vier grootere zusters: Mis- soufi-Mississippi, Nijl, Amazone, en Ob. Twee enorme handelssteden zijn aan de oevers van dozen stroom ontstaan, Nan king en Hankau. Hier trachten kaden en havenmuren de kracht van de watermas sa's aan banden te loggen. Maar nog is al het werk der menschen zwalc en erbarme lijk vergeleken met de oerkrachten van de- 1 ze reusachtige rivier. Wanneer in Tibet, waar de bergen tot het „dak van den he mel'' reiken, de sneeuw smelt, stijgt het water van de rivier tot 30 meter hoogte en eindelooze gebieden worden dan over stroomd. Enorme plantages danken hun bestaan aan het water van de Jangtse, maar verschrikkelijk ook is haar vernie lende kracht en steeds wanneer de geen boeien duldende rivier buiten haar oevers treedt, maakt zij duizenden en duizenden slachtoffers. En woest en onafhankelijk als de stroom zijn sinds overoude tijden ook de menschen geweest, die de Jangtse-kiang als woonplaats kozen. Geen andere woning dan de planken van hun schip. Geen statistiek noemt het aantal visschers die op hun jonken en pinassen den stroom bevolken. Deze menschen kennen geen an dere woning dan de planken van hun schip. Sinds oeroude tijden wonen zij hier, slechts onderworpen aan eigen recht en wetten. Dikwijls gelijkt de piraat hier nog op den roofridder der Middeleeuwen en- hoe groo ter de buit, die hij van het, gebrandschatte koopvaardijschip mede naar huis brengt, des te hooger is het aanzien, dat hij in zijn gemeente geniet. Het nieuwe recht. Maar ook in dit tot nog toe slechts aan de luimen der rivier onderwor pen leven heeft de twintigste eeuw met machtige hand ingegrepen. Binnen weinige tientallen jaren triomfeerde een nieuwe wet op den stroom en verkondigde „in naam der beschaving" dood aan alle zee- roovers. Toch schijnt dit slechts het eerste begin geweest te zijn van de groote verandering, die de 20ste eeuw ook voor. de Jangtse- kiang medebracht. Onder het dreunen van het scheepsgeschut, onder de detonaties der vliegtuigbommen wordt in deze weken andermaal een nieuwe wet op de Jangtse verkondigd! Half angstig, half verbaasd kijken de zee- roovers uit hun laatste schuilhoeken, de koelies uit hun hutten naar het eigenaar dige schouwspel, dat de „beschaving" op liet oogenblik op de Jangtse-kiang speelt. Eenige tientallen jaren geleden toen wa ren deze vreemde heeren, die op het oogen blik dreigend tegenover elkaar staan, ge meenschappelijk stroomopwaarts gerukt: Engelschen, Japanners, Amerikanen, Duit- schers, Franschen. Reeds de missionaris sen hadden langs de oevers eenige han delscentra gesticht. En spoedig volgden de kooplieden. Daarmede scheen nieuw leven op de oeroude Jangtse te gaan bloeien! Sneller vaarden de oude jonken, volgela den met vreemde schatten. In den zomertijd trokken de schepen zelfs naar de gebieden die reeds beheerscht werden door de met eeuwigen sneeuw bedekte toppen van de Tibetaansche bergen en wanneer zij terug keerden naar de groote handelsplaatsen Nanking en Hankau, dan werd, wat zij aan waren medebrachten, spoedig veranderd in flinke geldsommen. Reeds doken nieuwe, door machines aangedreven schepen op de Jangtse op, maar toch is het aantal buiten- landschc schepen tot op den huidigen dag op deze rivier klein gebleven. Van een re gelmatig verkeer is slechts tusschen Nan king en Hankau sprake, maar hoogerop is nog evenals duizenden jaren geleden het rijk van de jonken en het zijn ook enkel en alleen de handige Chineesche schippers, die de vele hindernissen in den vorm van watervallen en stroomversnellingen weten te overwinnen. Met den nieuwen toestand triumfeerde intusschen ook het nieuwe recht: dood aan de zeerooverij! Met kruit en lood. is deze wet op de Jangtse-kiang geschreven. Maar al te spoedig moesten de buitenland- sche mogendheden bemerken, dat de kleine kanonnen, waarmede men de jonken oor spronkelijk bewapende, geen voldoende bescherming boden tegen de veelzijdige tactiek der zeeroovers, die van alle moeilijk te passeeren plaatsen af hun aanvallen met verdubbelden ijver ondernamen, Zoo kwam het, dat de buitenland- sche mogendheden besloten, de ka- nonneerbooten naar de Jangtse- kiang te zenden, die daar over de „wet der beschaving" moesten wa ken en die nu op het oogenblik in het middelpunt van een volkenrech telijke discussie zijn komen te staan. Boven de Jangtse-kiang trilt de atmos feer van hoogste politieke spanning. De uitmonding van de rivier is bezet door de Japanners. Doch een ontwijken ware zelfs voor de Amerikaansche kanonncerbootcn niet mogelijk, indien de Japanners hen rustig lieten passeeren: zij zijn naar de bij zondere eischen van de rivier zoo vlak ge bouwd, dat zij zich niet op zee zouden kunnen wagen. Zij liggen vast op de Jangtse-kiang Start voor de eerste reis in 1938 Te Boedapest is kort geleden de Ameri kaansche ingenieur Ronald Winstone, een assistent van den beroemden rakctconstruc- teur Goddard, aangekomen. Hij wil daar het patent van een jongen Hongaarschcn uitvin der koopen, die eveneens een raket ont worpen heeft. Mr. Winstone heeft nu in de Hongaarsche hoofdstad opzienbarende verklaringen over de vorderingen van professor Goddard's werk afgelegd. „Ik verzeker u", heeft hij gezegd, „dat u over eenige jaren op de maan uw middag maal zult kunnen gebruiken. Wij werken sinds 8 jaren met een groot aantal Euro- peesche ingenieurs aan de oplossing van het probleem van de rakettenvlucht. De wis kundigen hebben het vraagstuk reeds gron dig bestudeerd. „Is de eerste raket reeds gereed?" werd Mr. Winstone gevraagd. „Zeker en de verschillende experimenten daarmede hebben een bevredigend verloop gehad." „Hoe ziet de raket er uit?" „Zij heeft een lengte van 15 meter, de vorm van een sigaar en een gewicht van 247 kilo gram. Men zal met dit projectiel de maan gemakkelijk in tien uren kunnen bereiken. Over eenige maanden zal het laborato rium van professor Goddard naar Europa verlegd worden. Onze agenten hebben alle patenten van Europeesche uitvinders opge kocht. Naast onze ingenieurs en scheikundi gen houden ook talrijke biologen zich met het vraagstuk bezig. Binnen een jaar zal de raket naar de' maan worden afgeschoten." FEUILLETON. T li. roman door e. phillips- oppenheim ■■Dat doet er niet toe. De ware reden waarom ik dit koos. was dat ik de mannen wenschte te ontvluchten." „En ik dan?" Zij lachte. „Och, u stelt mij misschien in het ongelijk," hernam zij, „of ik behoef voor u niet bang te zijn. Ik bedoel," legde zy nader uit, „het was de schuld van de mannen in de City. die je omringen, en wier oogen altijd en op dezelfde manier hetzelfde aan je vroegen, en die altijd met dezelfde zotte voorstellen kwamen alsof een meisje een zottin was. In 't begin lykt alles oprecht compli mentjes en zoo meer. Ik zal niet beweren, dat het een meisje onaangenaam is als haar gevraagd wordt om mee uit te gaan. maar het gaat onophoudelijk zoo door, tot je weet dat iedere man, die binnenkomt en vijf minuten met je praat, en iedere man dien je ontmoet wanneer je uit bent, je straks op dezelfde manier dezelfde vraag zal doen en daar heb ik genoeg van gekregen, efl dat is de reden waarom ik hier ben." ■Sr* 00^en heken haar vol medegevoel aan. „Men kan zich in een stad niet goed uit denken hoe men zich door het leven zal slaan," merkte hij op. „O, ik heb er niet veel over nagedacht," bekende de jonge vrouw. „Soms dacht ik, dat ik hersenloos was. Ik ben niets anders dan een vrouwelijk menschen wezen van vleesch en bloed, maar er zijn tijden, dat men walgt van hetgeen men is, en van te weten wat iedereen van je verlangt. Ik erger u toch niet, wel, Mr. Cradd?" „Volstrekt niet," antwoordde hij. „Het interesseert mij buitengewoon." „Welnu, in ieder geval," besloot zij, „dat is de reden waarom ik wegging, en mijn vacantie zal spoedig voorbij zijn en ik heb er van genoten, en wat mij later ook overkomt, ik zal er altijd met genoegen aan terugdenken. Wat zou Large van ons moeten hebben?" De schipper kwam roepende over het zand naar hen toe. „De wind wordt wat frischjes, menschen. Wy moeten wat voortmaken, tenzij u over de ondiepten wilt varen en dus niet voor van avond thuis kunt zijn." Zij stonden gehoorzaam op. Zij rekte zich uit haar armen naar de zon gekeerd. „Ik zal het plekje van onze picnic nooit vergeten," zuchtte zij. „Hoe jammer, dat wij hier geen tent kunnen opslaan en blijven." Hij antwoordde niet. Het bloed stroomde hem als vuur door de aderen, hg' voelde en brok in zijn keel. de wildste gedachten joegen door zijn brein. Hij koesterde het onzinnig ver langen om iets te zeggen, maar dat iets zou al dien luister aan den dag ontnomen hebben, dus zweeg hij. Niettemin keek zij hem een weinig eigenaardig aan, toen zij den terugweg naar de boot aanvaardden. „U schynt niet goed op adem te kunnen komen," merkte zij op. „Klopt uw hart te snel „Dat lijkt er vandaag wel op." erkende hij. De wind ging liggen, en de terugweg werd kalm en bedaard afgelegd. De jonge vrouw scheen volkomen levenloos. Peter Cradd had het gevoel alsof hy door een waren maal stroom van gedachten en aandoeningen ge sleurd werd. die onmogelijk te rangschikken, of zelfs te begrijpen waren. Zij lagen stil naast elkaar, terwijl schuimvlokken nu en dan hun gezicht bespatten; de wind was nu minder verfrisschend, de zon stond laag aan den hemel. Voor hen lagen de lange uitge strektheid beboscht land, de rijpende graan akkers, de hooischelven, de met bloemen be kranste heggen, en aan weerskanten het lage moerasland, met hier en daar een glinsteren- den poel, met mauve plekjes wilde lavendel, op één plaats, waar boterbloemen groeiden, hoofdzakelijk geeL Halverwegen richtte zij zich op. „Sprak u er van, mij op de thee te vragen?" vroeg zij. „U zou er mij een groot plezier mee doen," antwoordde hij. „Dan is het beter dat wij ons aankleeden," stelde zij voor. Peter ging naar het achterschip, waar Large zijn pijpje zat te rooken, de roerpen bijna niet in zijn hand voelende. „Ik ga mijn kleeren aantrekken," legde Peter Cradd hem uit. De schipper knikte. „Over een half uurtje zijn wij er, sir," ant woordde hij ongevraagd. Onder de thee heerschte, zonderling genoeg, een eenigszins gedwongen stemming. De tafel was overvloedig voorzien; zij zaten in het eenige groote hotel ter plaatse, een eenvoudig, onpretentieus uitziend gebouw, en werden bediend door een matig voorkomenden kellner, die den standaard van zijn klanten met de juistheid van zijn klasse beoordeelde, maar totaal onwetend was van het fortuintje, dat Peter Cradd onlangs in den schoot gevallen was. Het venster zag over de zee uit, en de jonge vrouw liet haar oogen daar over dwalen. Eindelijk deed ze haar gastheer een vraag. „Wat is u voornemens met al uw geld te doen?" „Ik wou dat ik het wist," antwoordde hij. „Op dit oogenblik is mijn liefste wensch op de wereld om Ben Large en zijn boot te koopen, en het landhuis dat ik nu bewoon, en daar mijn overige levensdagen te slyten." „U zou de boot van Ben Large niet kunnen koopen zonder mij." merkte zij op. „Ik maak er een deel van uit. Hij zou haar aan nie En het menschelijk organisme? „Hoe reageert het menschelijk organisme, indien het aan een snelheid van meer dan 1000 km. per uur wordt onderworpen?" „Niet slechts deze vraag kost ons nog veel hoofdbrekens, maar veel belangrijker is nog, dat de zwaartekracht van de aarde moet worden overwonnen. Wanneer de raket een snelheid van 11 km. per seconde bereikt heeft, zal zij niet meer aan de wetten der zwaartekracht onderworpen zijn. Zonder ©enigen motor zal zij het lucht ruim dan met een snelheid van 40.000 km. per uur doorklieven. Op deze wijze zal het mogelijk zijn den afstand tusschen aarde en maan in tien uren af te leggen. Een sneltrein zou daarvoor zes maanden noo- dig hebben. De kogel van een machinege weer zou een weck lang door de lucht moe ten suizen." „Maar het m-enschelijk organisme?" vroeg voor de tweede maal een der aanwezige journalisten. Mr. Winstone lachtte: „Onze biologen hebben de reactie van den vloedsomloop onder inwerking van hooge snelheden bestudeerd. Zij hebben vastgesteld dat het menschelijk organisme zelfs bij een snelheid van 30 km. per seconde kan stand houden. De raket van prof. Goddard stijgt langzaam op en verhoogt haar snelheid re gelmatig, totdat zij in de stratosfeer die van de aarde bereikt. Dit geschiedt reeds na 8 minuten, wanneer de raket zich op een hoogte van ongeveer 3000 km. bevindt." Talrijke passagiers hebben zich aangemeld. „En hoe vindt daarboven de landing plaats?" „Daar bestaan gccnerlei moeilijkheden. De raket is voorzien van bijzondere remmen. Zij zal ten noorden van den maankrater neerdalen. Wij hebben de plaats reeds vast gesteld: bij den Copernicuskrater." „Men zegt, dat dit onmogelijk is." „Dat weet ia. Mar ik spreek op grond van zeer bepaalde resultaten van ons on derzoek. Slechts Amerika heeft op dit ge bied zulke groote vorderingen kunnen ma ken, wijl hier groote sommen ter beschik king waren gesteld. In Europa zijn derge lijke pogingen van Vallier, Obert en Opel bij gebrek aan geld mislukt. Het is ons zelfs gelukt onze raketten met electrische golven te sturen. Dat beteekent, dat er b.v. post van New. York naar Parijs in zes uren zou kunnen worden overge bracht. Ik ben er van overtuigd, dat de reis door de stratosfeer over ©enige jaren een alle- daagsch verschijnsel zal zijn. Om aan de eerste rakettenvlucht deel te nemen, hebben zich reeds 40 Amerikanen bij prof. Goddard aangemeld. Zij hebben zich zelf bereid verklaard, voor deze reis een groot bedrag te betalen!" Helaas heeft de ingenieur geen tijd ge had om te vertellen, hoe de passagiers van de maan weer op de aarde moeten terug- ZATERDAG 8 JANUARI 1938. Hilversum I. 1875 m. (Tevens over den Jaarsveldzender op 415,5 m.). VARA-uitzendlng. 10.0010.20 v.m. en 7.30 —8.00 VPRO. 8.00 Gramofoonmuziek. 10.00 Morgenwijding. 10.20 Uitzending voor de Arbeiders in de Continubedrijven. 12.001.45 Gramofoonmuziek. 2.00 Economische lezing. 2.20 Zang en piano. m 2.45 Amateurs-uitzending. 3.20 Gramofoonmuziek. 3.30 Residentie-orkest. 4.30 Esperanto-Uitzending. 4.50 Vervolg concert. 5.40 Literaire causerie. 6.00 Orgelspel. 6.30 „De Wielewaal", en declamatie. 7.00 Filmland. 7.30 Lezing: „De plaats van den Bijbel in ons volk". 8.00 Herhaling SOS-berichten. 8.03 Berichten ANP, VARA-Varia. 8.15 VARA-orkest, en solist. 9.00 Radiotooneel. 9.15 „En nu...Oké", gevarieerd programma. 10.30 Berichten ANP. 10.40 Orgelspel. 10.50 Toespraak. 11.00 Souvenir-orkest. 11.3012.00 Gramofoonmuziek. Hilversum II. 301 m. KRO-uitzending. 4.00—5.00 HIRO. 8.009.15 en 10.00 Gramofoonmuziek. 11.30 Godsdienstig halfuur. 12.00 Berichten. 12.15 De KRO-Melodisten en solist. (Om 1.00 Gramofoonmuziek 2.00 Voor de rijpere jeugd. 2.30 KRO-orkest 3.00 Kinderuur. 4.00 Gramofoonplaten. 4.05 „Bellamy's boodschap aan de Nederland- sche vrouw", causerie. 4.25 Gramofoonmuziek. 4.30 HIRO-Post. 4.35 Gramofoonmuziek. 4.50 Lezing: „Waarom sterven wij?". 5.00 KRO-orkcst. (5.30 Esperantencursus) 6.20 Jounalisnek weekoverzicht. 6.45 Gramofoonmuziek. 7.00 Berichten. 7.15 Lezing: „Dreigende goudovervloed?" 7.35 Actueele aetherflitsen. 8.00 Berichten ANP. Mededeelingen. 8.15 Overpeinzingen met muzikale omlijsting. 8.35 Gevarieerd programma. 10.30 Berichten ANP. 10.40 Sportoverzicht. 10.5512.00 Gramofoonmuziek. keeren. En dat is tenslotte het belangrijkste probleem, want een dergelijk pleiziertochtje zonder retourtje zal slechts ten deele een genoegen zijn. mand anders verhuren zoolang ik hier ben." „Dan zou ik u op den koop toe nemen, geloof ik," antwoordde hij. Zij wierp hem over de tafel heen een blik toe. „Ik durf wedden, dat u wel aardig voor mij zou zijn," zei ze opeens. „Tot zoover ben ik zeer met u ingenomen, Mr. Peter Cradd." „Ik hoop, dat u dat altijd zult blijven," zei hij terug. „Ik hoop het ook." „Nu ik tijd gehad heb om er een weinig over na te denken, begint er een groote nieuws gierigheid naar het leven in my op te komen," zei Peter Cradd, terwijl hy zich van aard beienjam bediende. .Waarom is u met mij ingenomen, Miss Eileen? Ik ben alledaags van uiterlijk, en een slecht causeur. Ik weet niets van boeken ik ben zeer dom. Ik weet volstrekt niet hoe met jonge dames om te gaan. Ik vergat zelfs om een tafeltje aan het raam te bestellen, tot u er mij opmerkzaam op maakte." „Ik denk, dat u zoo in myn smaak valt, omdat u zoo geheel anders is," bekende zij hem op den man af. „U heeft zulke aardige rustige blauwe oogen, en het eenige wat ik heb leeren verfoeien, heb ik er nog nooit in gelezen. En u heeft ook zoo aardig met my gepraat. Toen wij op het eiland waren, heeft u zelfs geen poging gedaan om mijn hand vast te houden. Als u eens wist" met een zucht „hoe vervelend ik menschen vind, die altijd mijn handen willen grijpen." „Dat kan alleen verlegenheid, geen bemin1- nelijkheid geweest zijn," waagde hy op te merken. „Dan houd ik van u om die verlegenheid," lachte zij... Daarna bracht hij haar naar het landhuisje waar zy tijdelyk woonde. „En wat doen wy morgen?" vroeg hij. Toen zij antwoord gaf, leek het hem dat er eenige spijt in doorstraalde. „Morgen ga ik met mijn pensionjuffrouw en haar twee nichtjes picnicken. Zy noodigden my een week geleden uit. Wij gaan naar een boerderij, waar familie van hen woont." „Mag ik dan over uw boot beschikken?" Zy trok een zuur gezicht. „O, dus het was de boot, die u wenschte, en niet my." Hy bleef een oogenblik zwygen. Kon zy slechts weten hoe diep zijn teleurstelling was, hoe heerlyk hy het vooruitzicht van een langen dag met haar gevonden zou hebben; het zeilen, de lunch in hun nat badpak, ter wijl de zon hun lichamen droogde, al die intimiteiten gedurende die paar wondermooie uren. Omtrent deze laatste bewaarde hij even wel het stilzwygen. „Ik ben u een maaltijd schuldig," bracht hy haar in herinnering, voordat zy scheidden. „Ik heb u van de helft van uw lunch beroofd. Wilt u morgenavond na uw thuiskomst by my komen soupeeren?" Zij aarzelde zeer geruimen tyd; zoo lang zelfs dat het hem eerst nu duidelyk werd, hoe vurig hij wenschte dat zii zou toestemmen. Zij keek hem aan, en las zijn verlangen in zyn oogen. „U heeft waarlyk geen behoefte aan my," zei zy. „De sandwiches hebben niets te be- teekenen." „Ik heb zeer veel behoefte aan u," ver zekerde hij haar. „Ik zou u graag mijn lande- lyke woning toonen. De tuin is waarlijk ver rukkelijk. „De Oude „Vicariswoning," zoo heet het huis. Een eindje verder, aan den rechter kant het huis met een tuinmuur er om heen." „Hoe laat?" vroeg zy. „Wanneer u maar wilt" „Om half acht?" „Ik zal by de poort staan." De deur waar zy voor stonden ging eens klaps open, en een lange jonge man nam hen aandachtig op. „Het eten staat klaar. Miss Bates." merkte hy op. „Tante vraagt of u binnen wilt komen, omdat de kinders naar bed moeten." Zij lachte veelbeteekenend tegen Mr. Cradd, toen zy hem vaarwel zei. „Zelfs hier," fluisterde zy hem zachtjes toe. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1938 | | pagina 7