Allah is groot De Brabantsche Briet Parijs wacht Engelands Vorstenpaar van Zaterdag 9 April' 1938 Derde blad Maar de Javaansche Mohammedanen kiezen andere goden ONZE CORRESPONDENT IN INDIë SIGNALEERT GEHEIMEN AFGODENDIENST. MALANG, Maart. Over geheel Java verspreid liggen bouwvallen van tempels, van groote, monumentale graven, vindt men go denbeelden, meest van Hindoe-oor sprong, dateerend van vele eeuwen terug. De grootste, schoonste en beroemdste graftempel op Java is de Boro-Boedoer, een Boeddistisch monument, dateerend van on geveer duizend jaar geleden. Menschcn, die er iets, menschen die er veel, en menschen, die er niets van weten, hebben- over dit prachtige, omvangrijke, grootsche bouw werk uitvoerige artikelen en zelfs geheele boeken geschreven. Gidsen en handleidingen over Java geven allerlei bijzonderheden over de tempels, de oude graven en de oude godenbeelden, maar veel merkwaardiger dan deze steenen her inneringen aan de godsdienst-en, die vroeger op Java werden beleden, is wat er hierover in de geesten der bewoners van Java over bleef. De overgroote meerderheid dezer bewoners wordt thans gerekend tot den Islam, tot den Mohammedaan- schen godsdienst te behooren, maar voor de massa dezer menschen is de Islam slechts een dekmanteltje. Licht men dit dekmanteltje op, dan vindt men overblijfselen, vooral van den Hindoe-godsdienst en van een nog oudere natuuraanbidding. Verbazingwekkend is het niet, dat de Is lam geen diepe wortelen kon schieten bij de bewoners van het rijke, vruchtbare Ja va. De Islam is (als .twee andere groote godsdiensten: het Christendom en de Mozaï sche godsdienst) in wezen een „woestijn" godsdienst. De Islam is in vele opzichten uitermate gestreng en kent geen genade of verlossing De god der Mohammedanen, Al lah, is niet. goed, niet rechtvaardig; er zijn geen moreele wetten naar welke hij han delt. Allah heeft geen eigenschappen. Hij is de onbegrepen en voor menschen onbegrij pelijke „Almacht." De Islam is in de letter lijke beteekenis een godsdienst „zonder mu ziek". Mohammed, die een groot dichter was (de Korafe is in letterkundig opzicht het schoonste en grootste, wat ooit in het Ara bisch werd geschreven, schijnt niet muzi kaal fe zijn geweest. Zulk een godsdienst kon moeilijk vasten voet krijgen in den geest der bewoners van Java. De Paradijsvoorstelling In den Koran. De voorstelling, die de Koran geeft van het paradijs, is een voorstelling, ontsproten aan de verbeeldingskracht van woestijnbe woners, die een moeizaam bestaan voeren onder een gloei enden hemel, onder een brandende zon, in uitgestrekte zandvlakten zonder schaduw en zonder water. Het paradijs van den Koran is een para dijs van zinnelijke genietingen, een tuin vol palmen en schaduw met ruischende beken, waar koele dronken steeds voor het grijpen lijn, een geluksdroom van woestijnzwervers Een bewoner van Java, dit heer lijke, vruchtbare eiland, waar het niet ontbreekt aan schaduw noch aan water, waar tusschen palmen en door vruchtbare velden overal beken en rivieren ruischen, zou, in dien hij gaat vergelijken, dit Mo hammedaansche paradijs wel eens achter kunnen stellen bij zijn eigen land. De Arabieren, uit wier geest de Koran geboren werd, zijn trotsche, ongenaakbare menschen met een behoefte aan onbeperkte vrijheid. De bewoners van Java zijn gemoe delijk, vriendelijk, volgzaam. Zij nemen het leven zeer luchtig op en kunnen onmogelijk veel gevoelen voor den eenigszins barschen Allah, die op vele gebieden strenge eischen stelt. De Islam heeft (ten minste voor de vrou wen) strenge voorschriften van zedelijkheid De bewoners van Java daarentegen hebben ten opzichte van de zedelijkheid een zeer vrije opvatting, om het zacht uit te druk ken. Ook dit kon wel eens een overblijfsel zijn van den ouden Hindoe-invloed en mis schien ook nog van oudere invloeden. Tocht naar een oude bede-oord. Dezer da een heb ik een tocht onderno men naar een plaatsje in de nabijheid van Malang, naar Singosari. Daar bevindt zich op een afgesloten ter rein een oud Hindoe-grafgedenkteeken, te gelijk een oud bede-oord, een wonderlijk, schoon bouwwerk. Op dit terrein staan dan nog allerlei afgodenbeelden van Hin doe-oorsprong. En onder deze afgoden heb- ik vele oude kennissen uit Engel sch-Indië herkend. Ik zag weder den Hindoe-god met het olifantenhoofd, de godin met de vele paren armen, den god met de slan gen en nog anderen. Dicht.bij dit afgesloten terrein, waarop men slechts tegen een klein bedrag toe gang krijgt, staan langs den weg twee groote beelden, die door bun zwaarte ge deeltelijk in den grond ziin verzonken. Deze hooiden schenen me don Hindoe god Siva voor te stellen. Merkwaardiger echter dan deze belang wekkende beelden was het dat voor vele dezer beelden bloemen lagen, verdorde en frissche, de laatste pas 's morgens daar gebracht. Dat waren offers, die dezen af goden gewijd werden. Maar hoe was dat mogelijk? Ik bevond me toch in een volkomen Mohammedaansche streek, waar zoogenaamd alleen Moslims wonen, Moslims, die geen anderen God dan Allah mogen kennen en voor wie het brengen van offers aan afgods beelden een onvergeeflijke zonde is. eel .Mohammedaan". Maar voor de recht- geloovigheid van deze menschen van zui ver Mohammedaansch standpunt geef ik geen duit. Zouden deze menschen niet wonen in Nederlandsch-Indië, maar bij voorbeeld in Hedzjaz of Nedzjed, dus in het eigenlijke Arabië, dan zouden ze zich door deze afgodenvereering aan de streng ste straffen bloot ©tellen. Door een werkelijk Mohammedaan sche gemeenschap zouden ze met verachting als de meest afschuw wekkende ketters worden uitgestoo- ten. Hier neemt niemand het hen kwa lijk, met uitzondering dan van en kele „hadji's (menschen, die den pel grimstocht naar Mekka hebben ge maakt), maar ook deze „hadji's" kunnen aan hun afkeuring geen uiting geven, want zij vormen slechts een zeer klein deel der be volking één twee per honderd. Zij beperken zich er toe eens de schou ders op te halen over deze afgoden aanbiddende zoogenaamde Moham medanen. Ergens afgelegen, verborgen tusschen houtgewas, is te Singosari nog een oude Hindoe-bandplaats, die enkele jaren geleden werd blootgelegd. Men kan er komen lancs een smal voetpaadje tusschen hoo- ge struiken. Ik ben er, geleid door iemand, die meer dere talen van het land kent, heen ge gaan. We hebben lang moeten zoeken en herhaaldelijk vragen eer we deze oude Hindoe-badgelegenheid hadden gevonden. Er was een bassin van marmer met stroomend watêr. Aan de eene zijde van het bassin staan allerlei afgodenbeeldjes, die niet alle den toets van strenge zede lijkheid kunnen doorstaan. Frisch water van een bron. stroomt, steeds in dit bassin en vloeit aan één zijde weder wieg. De goden-bewaker. Bij deze Hindoe-badplaats midden tus schen struikgewas had een inlander een klein huisje gebouwd en deze inlander had zichzelf als bewaarder van deze badplaats aangesteld. En hij had waardige, pries^ terlijke allures aangenomen. Zijn geld verdient hij met kleine geldbe dragen, welke bezoekers hem schenken. De ze bezoekers zijn evenwel geen toeristen, daarvoor is deze plek te onbekend, maar inlanders uit de omgeving, die bloemof- fers komen brengen aan deze Hindoe-beeld jes. De-bewaker van deze oude badgelegenheid met zijn priesterlijke manieren is, evenals de inlanders, die er komen offeren, offici- Oude Hindoe-graftempel te Singosari. Maar de bevolking van Java vereert niet alleen Hindoe-afgoden, maar ook nog hei lige steenen en heilige boomen. Over het al gemeen bij voorbeeld wordt de waringin- boom door de bewoners van Java als heilig beschouwd en hier en daar worden aan wa- ringinboomen ook offers gebracht.. In sommige streken is de krokodil voor de bewoners een heilig dier, dat niet ge dood mag worden, ook al rooft het nu en dan een mensch. Te Batavia ligt ergens een oud kanon van eeuwen geleden en ook dat kanon is heilig. Vooral vrouwen brengen daar bloemenoffers en hopen, dat daarvoor het kanon hun mannelijke kinderen moedig en krachtig, tot helden zal maken. Maar bij al deze vereering van afgodsbeel den, van levcnlooze sternen, van boomen, van dieren, van doodè voorwerpen, prevelen deze menschen nu en dan de geloofsbeken- tenis der Mohammedanen: „er is slechts één god.". Dit heeft de meeste schrijvers over Java op een dwaalspoor gebracht en deze schrijvers schijnen niet te hebben op gemerkt, dat overal op Java behalve de god van den Koran, Allah, ook nog tallooze af goden, doode voorwerpen enz. worden ver eerd of wel deze schrijvers hebben niet be seft, dat zulk een vereering volkomen in strijd is met de Mohammedaansche geloofs- bekentenis. J. K. BREDERODE. Amico, Ulvenhout, 7 April 1938. Lijk ik oe verlejen week al schreef, 't tweede telegram van Hanneke was gerust stellender. Er stond in: „Crisis voorby, brief onderweg, Han neke". Dat was 't ant woord op den Vic z'n uitvoerig telegram- antwoord-betaald, dat ie 's Maandags vroeg na dieën critieken Zondag, had wegge stuurd. „Se-nfip je dat nou, Dré?!" bulderde- n-ie: „geen woord, geen letter over geld!! 'k Heb 't nog zóó dui-de-lrjk in m'n telegram gezet: „Roep beste hulp! Let niet op geld!! Zal telegrafisch overmaken! Hoeveel??" vol met uitroepteekens en zoo, maar die zullen die ongelukken wel niet overgesemd hebben, vèrmoed ik" „Ongelukken? Wie. Hoe bedoelde, Vic?" „Wel, aan 't loket! Zoo'n schlemiel vroeg me of al die leesteekens ook overgekabeld moesten worden...! Ik moest toch efkens lachen; zee: „dat ge loof ik nie, Vic, maar die ambte „Hebben alleen maar te doen wat ik zeg en dat heb lk ze eens vervloekt duidelijk ge maakt. 't Gaat hier om leven of dood, heb ik gezegd en maakt als de gloeiende hel dit telegram direct over, of ik brreek hier de heele tent! Toen kwam de directeur-of-zoo- iets te voorschijn. Die was bang. geloof ik, dat ik al onmiddellijk met de sloopery zou beginnen! M'n hart was er goed genoeg voor, Drréü „Wij willen met pleizier al die lees teekens overseinen," zei die dooie diender: „maar uw telegram wordt er tien gulden duurder mee en dan is 't vraag, of de Ameri- kaansche ambtenaren die dubbele en driedub bele uitroepteekens allemaal overnemen". On- dertusschen lag m'n telegram altijd nog te wachten! Vent. schiet toch op, gaf ik 'm ten antwoord en als die Amerikaansche telegra fisten daarvoor 't hart in d'r donder hebben, is er vanavond nog 'n telegram van driedui zend woorden bij President Roosevelt!" „Dat zulke lui zoo onnoozel onpractisch zijn! Zie nou dat meiske-van-me! Crisis voorbij brief onderweg!" Mee z'n wapperende hand sloeg ie op 't telegrammeke: „kan 't korter? „Wat hadde geren nog meer geweten, Vic?" Toen zette-n-ie z'n eigen in postuur, zee: „nou!" Vreef over z'nen kop, den hoed naar achteren: „nou! Eh..., nou van alles! Ja! van alles natuurlijk! Vraag niet zulke stomme din gen!" „Zeg, Vic, ik ben den directeur van 't tele graafkantoor nie!" Toen schoot ie in den lach. Ging op z'n teenen staan, hij is maar kort van stuk, sloeg me hard op m'nen schouwer en blij riep ie: „in ieder geval, Drré! ik kan weer wer ken. Dan, mee 'nen sprong van den vloer: „maar God zij geloofd, ik kan weer licht! wind! ruimte!! schilderen! Donkere bosch kathedralen met gloeiend, smeulend licht!!" Ineens stak ie z'n hand uit, zee „bon jour!" en hy liep weg of ie onweerstaan baar getrokken wierd naar z'n boschhuis. „Wat zegde van dieën telegrafist?" zoo kwam Trui toen te voorschijn uit 't achter huis. Heel de week zag ik 'm nie meer. Toen brocht Driek Frijters, onzen postbooi, op 'nen mergen 'nen brief uit Boston. Van Hanneke. 'k Vergat meteene den Driek, m'n botram men, m'nen koffie en 'k rukte mee mynen vurk den brief los. Hanneke schreef: „Beste Vrienden, Dré en Trui, M'n arme Moe slaapt. En als ik met deze mededeeling m'n brief begin, dan wil dat zeg gen, beste menschen, dat 't van zoo'n groote en gelukkige beteekenis is, dat ik zulks schrijven kén. Want volgens de dokters: „als Moe veel en goed slapen kan, dan ls elke ademhaling 'n stap naar de beterschap! Nu eerst iets anders: Dré, ik weet niet hoe ik Je danken zal, dat Jij Vader op 't idee hebt gebracht, mij naar Amerika te laten gaan. Ja, hij heeft mij alles verteld. Je weet hoe hij is, dat groote, goeie kind; 'n opengeslagen boek. gedrukt met groote let ters. klaar en waar van inhoud, als zijn schil derijen zyn! Neen, ik weet niet hoe ik je danken zal, maar geloof me: fit zal het nooit vergeten. In ieder geval breng ik straks uit Amerika net zoo'n mooie pijp voor Je mee, als Vader van me kreeg. Ik hoop je dan mondeling te danken voor Je wijs en diepmenschelijk in zicht, voor den goeden raad aan „den Vic", KONINGIN EUSABETH. Het zal weinig bekend zijn, dat bij den bouw van het Fransche ministerie van bui- tenlandsche zaken in het jaar 1845 een vleu gel van het gebouw voor het onderbrengen van buitenlandsche heerschers, die een be zoek aan Parijs zouden brengen, bestemd werd. Dit aan de Seine gelegen deel van het ministerie van buitenlandsche zaken be zit eenige groote ontvangsalons, die met de meest kostbare tapijten en gordijnen van de beroemde Fransche gobelinfabriekeh zijn uitgerust. De op den beganen grond geleden eetzaal geeft uitzicht op een park met schitterende bloemperken. Op de eerste ver dieping bevinden zich de vertrekken voor den koninklijken gast en zijn gemalin. De tweede verdieping is voor het gevolg van den koning en de koningin bestemd. Deze groote vleugel, die sinds 1919, dus sinds het bezoek van koning George V van Engeland onbewoond gebleven is, wordt thans niet slechts van binnen en van buiten geheel vernieuwd en verfraaid, maar ook van de laatste snufjes van modern comfort voorzien. De minister ruimt het veld! Met den aanleg van centrale verwarming, moderne baden en allerlei electrisché instal laties is reeds begonnen. Nadat de Fran sche minister van buitenlandsche zaken zich met het ook op deze werkzaamheden reeds eenigen tijd geleden gedwongen heeft gezien, zijn diplomatieke gasten elders te ontvangen, hebben thans ook de onderstaats secretaris De Tessan en de directeur van den Quai d'Orsay Léger het veld voor on- bepaalden tijd moeten ruimen. De voor het zooals Je 'm noemt, gegeven. Ik woon zoolang in 't hospitaal, bij Moe en leef met de nurses de verpleegsters op en neer. Het was een groöte gunst, welke men mij echter gaarne toestand, gezien alle omstandigheden! Enfin, ik vertel dat allemaal wel uitvoerig, als ik ooit weer eens in Ulfen- hout ben. Ooit? Ja! Want ik ga hier niet vandaan, voor Moe weer heelemaal beter is! Wat er van m'n school terecht moet komen, mag Joost weten: maar Moeke gaat voor alles, goede menschen! Laat dat dan maar het „onverstandige" zyn, 't welk eens tijd werd, dat ik doen zou, volgens Vader. Weet Je nog wel, Dré? Van den Winter? In die don kere sneeuwdreef, daar in Jullie bosch? Als een schilderij van Vader, zoo staat me dien stillen, ritselenden sneeuwval in dat donkere bosch, altijd nog voor den geest. Doch laat ik niet te zeer uitweiden. Hoe wel, na die weken van spanning, de reis waar geen eind aan kwam, den toestand, waarin ik mijn Moe aantrof, „stervend", dach ten de dokters, de emoties daarna, als Moe mij herkende, (maar van dat oogenblik af langzaam vooruit begon te gaan!) door dat alles heb ik in geen weken regelmatig kunnen denken. Zulks nu te kunnen doen is 'n zegen op zichzelf. Ja. Dré en Truike, die dagen van Kerstmis in Ulvenhout doorgebracht, zal ik nooit, nooit vergeten. Ik zie hem daar weer staan met de grijze lokken, tegen dien gouden sche mer van kaarsenlicht, vedelend nooit geschre ven, nooit gecomponeerde, maar toch zoo oude muziek. Ik weet niet of Jullie 't heelemaal verstaan hebt, maar er is nooit inniger gebeden om wat vredig geluk. Toen wist ik al, dat Moeder ziek was Neen, ik zal die uren nooit vergeten. Want op dien donkeren Kerstnamiddag, doorgeweven met den gouden lichglanzen, in dat „Don- kele Licht", Dré! hóórde ik wat mijn grij zen vader vedelend bad: ,'n klein beetje ge luk als Julli voorrecht was...! Nu gaat het Paschen worden. Zou ook voor ons, arme, verstrooide menschen een Nieuwe Tijd gaan komenGeen donker, maar Nieuw Licht! Beste Dré, Jij moet ons helpen! Vijftien lange jaren is Moeder van ons weg geweest. Van schuld, van oorzaken weet ik niets. Ik weet slechts dit ééne: vijftien jaren was ons kleine gezin verstrooid. En waarachtig geluk is er voor ons allen nooit meer geweest. Vijf tien lange donkere jaren, met het weinige licht van korte vacantie, alleen met Vader. Zoo was 't op kostschool, zoo was 't op uni versiteit, zoo is 't gebleven. Moeder in Ame rika, Jules in de West. Vader in Jullie bos- schen, lk in 't Geldersche provinciestadje „op kamers". Schuld? Goede God! Er was toch zeker..; boete! En nou, Dré, het groote woord gaat eruit! Ik kom niet alleen naar Holland terug. Daar voor ben ik ten slotte een waarachtige doch ter van den opstandigen Victor Zonneveld: er is genoeg geboet! Hoe zielsveel ik van Vader houd, hoe diep en groot respect ik heb voor zijn genie, er zal nóóit 'n man zijn voor wien ik dieper respect hebben kan. er zal ook nooit 'n mensch kunnen bestaan, die meer voor mij zal kun nen doen, dan Vader poogde en deed, maar... mijn arme, zwakke en witte Moedertje laat ik- nooit meer in den steek! Zeg 'm dat, Dré! En laat me spoedig, spoedig iets vernemen. Uw U zeer toegenegen Hanneke Zonneveld. „Dré, gij gaat vandaag mee den groenten- wagel uit, ik mót naar den Vic!" „Kom-d-in orde, Opa," zee 't manneke bljj. 300 ARBEIDERS MAKEN DE VERTREK* KEN VAN DE HOOGE GASTEN IN ORDE, KONING GEORGE ZAL SLAPEN IN MET BED VAN NAPOLEON L Aan den Quai d'Orsay te Partfs heerscht sinds eenige weken een enorme bedrijvigheid. Driehonderd arbeiders zijn dag en nacht in de weer, om de vertrekken, waar het Engelsche koningspaar bij zijn be zoek aan Parijs in de tweede helft van Juni zal worden gehuisvest voor de hooge gasten in gereedheid te brengen. KONING GEORGE. koninklijk paar gereserveerde vertreden zullen worden gemeubileerd met meubelen uit den tijd van Lodewijk XVI, die zich in de verschillende staatsverzamelingen bevin den. Voor de koningin heeft men het be roemde pronkbed van Marie Antoinette van Versailles naar Parijs laten overbrengen, George VI, die overigens verklaard heeft, geen bepaald^ wenschen ten opzichte van de meubileering der vertrekken te hebben, zal in een empire-slaapvertrek in het bed van Napoleon I rusten. (Nadruk verboden). „Geef oew boekske maar. Waar staan de pof fers? 'k Zal ze..." „Beleefd Dréke, beleefd blijven, horre!" „Opa, ik zal'üë" eèrst verdooven met 'n be leefd smoesje en dan pijnloos 'nen arm uit draaien," zee den dapperen tiep. Vyf minuten later klakte-n-ie mee z'n tong en daar ree ie den erf af, mee Blek. Trui had gewoon geenen tijd om iets te zeggen, zóó nieuwsgierig zat ze Hanneke's brief te lezen 'n Half uur later was lk op de fiets bij den Vic. In 't bosch had ik naast m'n fiets ge kuierd, straf prakizeerend op Hannekes schrijven. Sodemaerel, nou geen fouten maken! 't Kwam er nóu op aan dieën Vic by z'n lurven te pakken, dat ie geen vin verroeren kost. Zachtjes liep ik langs z'n huis. Daar zat ie, gekleed en in z'nen verfjas, den flambard op z'nen rug, de pijp uit, in zijnen makkelijken stoel. Voorover geleund, naar den grond te kijken, 'nen brief los in de handen. 'k Ging binnen, zonder kloppen. Herman, aan mij zoekens-aan gewend, hield zijnen kop. Hij bromde alleen. „Mergen, Vic!" Hy schrok. „Verrek. Jij, Dré? *t Is toch geen Zondag, ofof ben ik in de war?" Z'nen kop stond wel stroef, maar hij zag er overigens uit of ie 'n pak op z'n donder had g'ad. „Ga zitten, Dré. De brief van Hanneke te gekomen." „Goee berichten, Vic? Ja zeker!" „Jawel, jawel. Dré. Met Lien eh met Hannekes moeder gaat het vooruitja..." hij zuchtte, liet den kop weer zakken, hief de hand opr liet ze slap vallen op zijnen knie. „Moeilijkhedn, Vic?" Toen ging ie rechterop zitten. Keek me aan, peinzend, knikte lang den moeien kop. Dan sloot ie z'n oogen, kneep mee de slanke hand z'n voorhoofd, alsof ie de gedachten eruit moest pérsen. Dan hield ie, mee gesloten oogen nog al tij; den brief voor en zee: „hier, lees." „Op één voorwaarde, Vic." Verrast keek ie me aan. „Voor...waarde!" „Ja. Dat gij dan den deuzen leest!" En ik gaf 'm mijnen brief van Hanneke. „Hééé...?" zee-i-ie verrast. „Jij...óók... En hij begost te lezen. Te lezen... mee ze- nuwachtig-vriemelende handen. Ik las zijnen brief van Hanneke maar half. Keek meer over den rand, naar m'nen moeilyken, braven ka meraad. 'Nen drogen snik meende-Ik te hooren. Wéér! Toen sprong ie op, liep naar z'n slaap kamer. 't Duurde lang. Wel 'n kwartier en ik stond 'ns op, liep 't atelier door. Na 'n kwartier gekuierd te hebben ging ik weer zitten. Stak 'n pijp aan. Na 'n uur stak lk m'n vierde pijp aan en docht: 't Kan avond worden, maar ik gaai hier nie vandaan. Toen kwam den Vic te voorschijn. Mee 'nen kop, als gebeiteld uit witten marmer. Hij gaf me 'n hand. Kneep m'nen vlerk lam. Dan wendde-n-ie z'nen geteisterden, witten kop af, slikte, kneep nog harder. Toen wou ie spreken. „Dré..., Hanneke..." Ik liet z'n hand los, pakte 'm heelegaar vast:hee gelijk, Vic!" zee ik. Amico, ik heb nog nooit 'nen man zoo ka pot gezien. „En ik, Vic, ik breng Jou op de boot!" 'Nen gelukkigen glans, lijk 'n zonnestraal deur 'n donker bosch glom deur z'n tranen. Hij is op weg Veul groeten van Trui, Dré m en als altij gin horke minder van oewen t.a.v, JDR4

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1938 | | pagina 9