De Brabantsche Briet Bazen zoeken in Zuid-Afrika van Dré Hoe men bouwt in de Unie Rusland voorziet zichzelf van katoen Brieven uit Zuid-Afrika Een mislukte vischvangst VI. Mijn vorig schrijven handelde over werk gelegenheid, loonen, afbetalingssysteem, en levensonderhoudskosten. Thans zal ik het een en ander schrijven van onze verdere lotge vallen. Zooals reed., eerder medegede ..ld is, zou het eerste werk, dat wy kregen, slechts van korten duur zyn en inderdaad: na nog geen 14 dagen gewerkt te hebben was de bouw zoo goed als klaar; de voorman kwam 's mid dags zeggen dat wij ons gereedschap wel in orde konden maken, daar het om 5 uur af- geloopen was. Je krijgt altijd 2 uur van te voren vrijaf om je zaakjes te regelen. Hy gaf ons een adres van een Engelschen pa troon en daar gingen wij ons den volgenden ochtend melden, De patroon was echter niet aanwezig en wij moesten wachten. Het was een groote zaak met bureaux voor teekenin- gen en boekhouding en machinale houtbe werking en opslagplaatsen.. Nadat de baas was gekomen en zich hier en daar van op de hoogte had gesteld, stond hy ons te woord en vroeg: „are you carpen- ter or joiner I want joiners" en daar wij niet wisten wat joiner was. zeiden wij: „No car- penter, want in Holland ben je timmerman of je bent het niet. Je bent hier echter tim merman in den bouw of beton en finisher of joiner is weer iets anders. Finisher is het aftimmeren van een gebouw en joiner is meer het klaarmaken van ramen, deuren of kozij nen, kasten enz. dus meer het fijne werk. Toen wy het later beter wisten zeiden wij by een dergelyke vraag: We are all round car- penter, we do anything you want. Na eenig nadenken gaf de patroon ons een brief voor den voorman, van een zyner werken en een situatieteekening, waar het werk ongeveer was te vinden. Wij er op af, vol hoop, doch toen wy eenige verdiepingen hadden beklommen en den voor man te pakken kregen, welke zich nauwe lijks tijd gunde ons te woord te staan, klom hij van de ladder met onzen brief naar be neden. Toen wij hem volgden zet hij: „wait a minute" en kwam terug. Hij had niemand noodig... Wy trokken dus verder en kregen na eenig zoeken met nog 2 anderen werk aan een verbouwing van een hospitaal. Moes ten nu iederen dag met de bus daarheen. Wij moesten werken als paarden en waren drijfnat van 't zweet, daar het op dat mo ment (November) zeer warm is. Na 4 dagen lag een zolder voor concrete (beton) er in en was alles klaar om gestort te worden. Vrijdags betaling en meteen weer afgeloopen, dus stonden wij wéér op straat. Bij navraag wat er aan mankeerde, zei men- wel het is nu stortklaar en we kunnen niet verder. Zoo gaat het op vele bouwwerken, ze nemen een ploeg volk aan om gauw door te kunnen gaan met storten van beton en is het zoover, dan kun je weer gaan tot ze hooger op trek ken. Het is niet zooals in Holland, dat men zorgt, dat je tijdens de storting weer ander werk kan doen en meestal tijdens den ge- heelen bouw kunt blijven werken. Na eenig zoeken kwamen wij den volgen den dag weer bij een Schotschen patroon klaar om 's Maandags te beginnen. Deze heer had de lieflijke gewoonte om de meesten van zijn personeel af en toe eens flink uit te vloeken, doch bij nader inzien bleek hij niet zoo kwaad te zijn; wij werkten nogal naar zyn zin, al bleek dat pas later by het schei den van de markt na eenige weken. Inmid dels werd nog mijn heele kist met gereed schap gestolen, zoodat ik op een ochtend zon der gereedschap stond. Mijn kaffer zei: „baas mijn hart doet baie zeer, maar ek kan nie help nie, ek het hulle goed opgeberg en ge- sluit." Ik ging, nadat ik de politie in kennis had gesteld, dus maar nieuw koopen en heb er nooit meer iets van gehoord. De kaffers stelen geweldig en dit *zal wel komen, door dat zij zoo'n karig loon hebben en dikwyls een hondsche behandeling. Tevens hoorde ik later, dat tegen de Kerstdagen veel wordt gestolen om de holyday's goed te maken als geen loon wordt betaald en ze dus op alle manieren geld zien te maken. Daar ons al eenige keeren was gezegd, dat wij een werkkaart moesten bezitten van de Union (vereeniging of organisaie), welke op gezette tijden door een inspecteur van de Union wordt opgevraagd, besloten wij een onderzoek in te stellen naar het gebouw van de buildingtrade om ons aan te melden. Het bleek dat je een kennis moest hébben die je op de meeting moest voorstellen als z;'nde bekwaam vakman. Wy kregen zoo iemand in ons boardinghouse en togen er op uit. Er bleken meer nieuwelingen te zyn en wij moesten ons na aanmelding verwijderen in een zijkamer, werd er buiten onze tegenwoor digheid beraadslaagd over de toetreding Na eenigen tyd werden wij weer binnen geroepen, waarna ons de voornaamste ver plichtingen als goed lid werden voorgelezen, alles in het Engelsch natuurlijk. Hierna wer den wij door het bestuur gefeliciteerd met ons lidmaatschap en na eenig applaus namen wij plaats om de besprekingen aan te hooren, welke wij maar ten deele konden volgen. Na afloop is ieder in de gelegenheid zijn contributie te betalen, hetwelk elke 14 dagen plaats vind. Wij, de nieuwelingen n.1., moes ten een pound entreegeld en de eerste fort- night (14 dagen) n.1. 3 shilling 9 penny. We ontvingen onze driemaandelijksche werkkaart welke elke drie maanden wordt vernieuwd, tenzy men te veel achter is.met betaling of in strijd met de voorschriften heeft gehandeld. Deze kaart moet men altijd by zich dragen om bij navraag te kunnen toonen en er staat op: this card certifies that the holder is in good standing with his Union and no Em ployee is eliglible for employment by mem- bers of the MBA (Master Building Assosla- tion) unless they are in possesion of a working card. Dit wil zeggen, dat de houder in goede verstandhouding staat met zijn organisatie en geen werknemer toegestaan is werk te aan vaarden bij leden van den vereenigden patroons bond, alleen als zij in bezit zijn van een werk kaart. Het vak waar men zich voor aanmeld staat tevens op de kaart, evenals naam en adres en is voorzien van een nummer. Men krijgt geen werkloozensteun uit de organisatie, alleen is men vrij van contributie tydens die periode Voorts krijgt men vergoe- ding by 't stelen van gereedschap en een uit- keering bij overlijden veroorzaakt door onge val van 50 tot 100 pound na gelang den tijd van lidmaatschap, doch niet eerder dan na 1 jaar lid te zijn. Den volgenden dag op het werk wordt mij door den patroon aangezegd, dat ik den daar op volgenden dag met den Belvilletrein naar Goodwood moet vertrekken om een gebouw af te maken. Ik weet niet wat de Belvilletrein is en bij geen benadering waar Goodwood ligt, maar ga 's avonds naar het station voor alle zekerheid om uit te zoeken welk perron ik moet hebben en de tijd van vertrek. 's Morgens in Goodwood aangekomen is het nog een puzzle om het werk te vinden en daar op tijd aan te komen. Na lang zoeken, veel vragen en moe van het loopen kom ik eindelijk op het werk aan, want bijna niemand schijnt het werk of naam van de fa. te kennen en ik voorzie mij maar gauw van een koffer om gauw wat werk in zicht te brengen, want het is reeds een uur te laat en ik wil niet gaarne een vloekprestatie van den patroon verwekken. 's Middags komt de patroon nogal in een goede bui, doch eenige kaffers krijgen er van langs. Mijn kaffer zegt, die baas heeft een schot in zijn kop gehad in den oorlog en daar om bij buien zoo opvliegend. Na 2 dagen ga ik weer terug naar" Kaapstad op het andere werk en myn maat die niet veel Engelsch spreekt of verstaat is blij, want hij zegt; die baas raast maar en ik versta hem niet. Al spoedig komt de patroon naar my met een opdracht en zegt: Teil your mate what to do, I can 't understand what he 's talking to me. What the heil for language is that, maar wy denken hij moet maar eens probeeren in Holland te werken met zijn taal. Wij werken er naar ons zin, doch opeens komt de patroon zeggen, dat wij maar moe ten stoppen en over een dag of vier kunnen wy dan weer terug komen. Wij hebben dat gedaan, doch tijd kost geld en wij verloren dus eenige pounden met dat z.g. inzien en zoeken in het vervolg naar een nieuwen baas, dien je meestal gauw weer hebt. Met den tijd leer je al die dingen wel. Wy werken nadien weer een week en dan ia het geheel afgeloopen. Wij hebben weer vlug een andere patroon, weer een Engelschman, doch veel gemoede lijker; er is een Duitsche voorman, die ook al niet kwaad is, doch nu werken wij buiten en maken kennis met regenverzuim, waar voor niets wordt betaald. Inmiddels naderen de Kerstdagen en dus ook de gebn ikelijke 10 vacantiedagen, waarvoor geen betaling ge schiedt. Wij plaatsen juist voor dien tijd de eerste kapspanten op de muren en worden daarvoor getracteerd op bier, limonade en gekookte worst die bij een geheele emmer vol op het vuur staat, 's Avonds na afloop van 't werk 23 December gaat onze vacantie in tot 4 Januari. Wij hebben nog niet veel geld over om op vacantiereis te gaan en besluiten maar wat vischtuig te koopen en te gaan visschen in de baai, want er moet op gezette tyden geld naar Holland gezonden worden voor levensonderhoud van ons gezin en wy weten ook nog niet hoe het ons verder zal gaan in dit voor ons nog vreemde land. Den volgenden dag reeds gaan wy met onze vischlijn op stap en vragen wat aas aan de steiger, waar honderden kreeften worden overgeladen uit de vischschluiten, waar vele vischjes tusschen zyn verdwaald; juist goed voor den amateurviSscher. Het ruikt er vree- selijk onaangenaam met deze warmte, maar wij hopen al reeds op onze versche braad. Wij waren spoedig na aankomst op de pier gereed voor onze eerste worp met de lyn en het duurde maar heel kort of wij voelde eenige forsche rukken aan de lyn. We haas ten ons deze binnen te halen, doch er bleek een jonge haai aan te zitten ter groote van een flinke schelvisch. Die zyn niet eetbaar, want de pier lag n.1. vol van deze doodge slagen exemplaren en dus onderging de onze hetzelfde lot. Telkens wanneer wij ophaalden hadden wij hetzelfde resultaat en zelfs een maal 2 tegelijk. Het is wel aardig voor de visscher geregeld contact te hebben met de buit, doch wij had den gaarne met wat eetbaars thuis gekomen, daar onze misses al had gezegd, de pan op te zullen zetten en wij nu wel merkten dat dit niet noodig zou blijken. Een keer nog hadden wij een flinke kreeft aan de haak, doch toen wij hem bijna boven de hooge walmuur uit hadden gehaald viel hy af. Toen wij geen resultaat hadden, was de aardigheid er gauw af en een onzer verloor ook nog zyn heele vischtuig bij een groot exemplaar en dus keerden maar onverrichter zaak naar huis toe. Bij onze terugtocht zagen wij onze boot de „Themistocles" weer aan den wal liggen, die ons naar Afrika bracht en nu van Australië op terugreis was naar Engeland. Wy ontmoeten daar nog vele ken nissen onder het personeel, steward en ste- wardes van onze hut en eenige touristen die naar Johannesburg naar de wereldtentoon stelling waren geweest, die ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan dezer stad daar is aangekomen. Nu wij daar den laatsten tijd zijn geweest kunnen wij niet begrypen, dat zoo'n stad met vele wolkenkrabbers daar in 50 jaar zoo is ontwikkeld, doch hierover later. Hier liggen veel walvischvaarders die een eigenaardige bouw hebben, zooiets als een mijnenlegger. Daar de zon erg warm was en wy moe werden, namen wy de bus maar en waren voor 3 penny vlug tehuis. We gebruikten ons diner maar zonder de gewenschte visch en moesten nu maar weer ons Engelsch-Afri- kaansche kost zonder vet eten waar wij zoo langzamerhand al aan wennen. Wij besluiten een camera te koopen en dan de bergen maar weer eens in te gaan, waar vele mooie plekjes zijn om op de foto vast te leggen. Nadat wij ons maal hebben gebruikt, gaan wij nog wat op het balcon zitten om van de avondsche mering over den Tafelberg te genieten. J. v. W. Amico, Ulvenhout, 16 Juni 1938. Blinkend blanke wol kenklodders stonden stil in 'n blaauwe locht, waarlangs de Pinksterzon heuren gouwen glorie toover- de. Ons Zondags-prope re dorpke spiegelde in 't witte licht van deuzen kraakhelderen dag, die van den kil len hemel glansde. De velden aan den overkant, beneden van den steenweg, lagen daar in den vollen zonne- gloei in den onbewogen rust van den Zondag op den buiten. Mee hier en daar 'n donkeren slagschaduw van 'n zoo'nen hoogen, zilveren wolk. 't Liep naar elf uren omtrent, als ik mee Trui, in onze beste, Zondagsche spullen voor bij de kerk kwam; gedempt neuriede den orgelmuziek deur de muren. d'Hoogmis was dus nog nie ten ende. In den koelen schaduw van 't kerkplein stonden trouwens de fietsen nog van de wijdwonende parochianen, daar. langs de binnenwegeltjes. diep in 't land. De stoelen in 't versch-gerijfde zand veur 't café teugenover de kerk, stonden dus nog leeg. Den „nuuwen" veldwachter salueerde en Trui zee: ,'t is toch 'nen netten mensch, 'k snap niet da gulie 'm nie meugt." „Daar is gin mcnsch," antwoordde-n-ik: „die hum 'n strooike in den weg legt. En den Jaan tapten we vroeger al z'n bloed in drupkes af. Me dunkt, dieën nuuwe hee niks te mur- mereeren." Maar vrouwen begrijpen dat zoo nie, amico! Wijerop, wierd 't nog wat stiller, dan om de kerk, 't was den durpelingen te kil om veur de deur te gaan zitten. Ze dronken den Zon- dagschen koffie-mee-koek binnen. „Ik vraag m'n eigen af," zoo begon Trui weer: „wa'k toch mot praten, mee die menschen „Allee, dat gaat vaneigens, Toeteloeris." „Jawel, veur jou! Gy zijt zo 'nen onstran- terik, maar ik hou geren m'n fatsoen bij zulke vreemde menschen." „Ik soms nie, ikke?" „Ge wit wa'k bedoel," snibde ze. Want er veur uitkomen dat ze bij vreemde, stadsche menschen een bietje verlegen is, verbergt ze liever onder 'n „grooten mond". We sloegen links den steenweg af, 'n wcgel- tje-n-in mee lage huizekes, allemaal mee 'n vrij stukske grond veur eigen gerief, 't Straatje eindigt in korenland weerszijjen en die akkers veurbij. stapt ge 't bosch binnen. ,,'t Ons staat hooger," zee Trui. „Allicht," zee ik ort: ,,'t ons lee vrij. Nie teugen d enboschkant". „Ze kosten hier beter peeën zetten", vond Trui, die om 'n smoesje verlegen was. Heelegaar ongelijk had ze nie, maar ik stak m'n pijp aan. Zoo geraakten we 't bosch binnen. Schoon als alty. 't Bietje gerucht van den steenweg 'n auto, 'n paar stoeiende kinders bleef achter ons, of we 'n deur hadden toegedaan. Hier was alleen 't licht geruisch van de stilte eigens, die hier thuis is, onder de boomen. Oeuwen stap hoort ge nog nie, zoo zacht is den bojem. De zonnekringen op de dikke stammen, op den bojem en in 't loof van 't lage hout dwerlden als witte veugels deur 't bosch. Den roep van de kievieten scheurde deur de stilte, 't Wolkenwit plekte hel deur de dichte boomkroonen, die éénen werl waren van licht en schaduw. Trui begost langzamer te gaan. Zij komt nie veul meer in de bosschen. Op haar valt de plechtige schoonheid van 't bosch wat zwaar der dus. „Moei, Toeteloeris?" „Waarvan?" ,,'k Docht maar". „Dré, blijf daar nou weer nie zitten plakken, ee? As ge tenminste oew eten geren op tijd hebt". „Wéér?? Ik kom er veur 't eerst vandaag, sinds z'n vrouw thuis is". „Nouja maar as gij eenmaal zit, witte van gin opstaan, gij". „As gij zegt: 'k mot om m'n eerpels gaan denken, dan stappen we op, Trui". „We zullen zien". Ze was allemaal bitsig van onrust. Zoo offi cieel op visite gaan, kennis gaan maken mee 'n grootstadsche dame, die veul gereisd had en zoo't beviel mn' ouwe niks. „Dré?" „Trui?" ,,'k Maak allemaal zonde van m'n bakske koffie bij ons eigen thuis". „Trui, ge zijt kinderachtig". „Kan wel. Nieverans beter dan thuis!" Twintig minuten later stonden we by den Vic, neeë, bij de familie Zonneveld! op den erf. Sodemearel! D'n kearel had 'm vol blommen laten zetten! In de koezijnen: blom men! Aan den gevel: potten mee hanggerani- ums. Bezijjen stond 'n soortement van wagel- tje mee 'n tuinslang daar op gerold. 'k Vergat te kloppen. Wat was hier veul veranderd in veertien dagen tijds. „Hij hee jouw blommenhoveke niemeer noo dig. Trui". „Zou ik ook zoo zeggen", zee Trui: ,,'t ziet er hier gezellig uit". „Veertien dagen gelejen bloeide hier nog niks!" „DA's toch niet waar?!" „Verduld! Hee-t-ie allegaar aan laten leg gen en 't is goed gelukt ook!" Toen klonk ineens de harde, lachende stem van tien Vic: „hoe denken jullie er over? De koffie van Moeder staat potdome kóud te wor den!" „Vic, ge hebt getóóverd hier!" „Leuk, hè? Ja, Moeder en Hanneke houwen van bloemen, dus!" „Ge had ze van den mergoi gin water hoe ven te geven", zee Trui: „daar komt nog ge- nogt vandaag of vannacht". „Ah! Ja. Truike, da's iets van Hanneke, hè! Tuinmannetje spelen op eigen' erf! En fluisterde-n-ie toen: „Moeder zit dan daar voor 't raam en die twee Toen stond Hanneke ineens tusschen ons in. Ze kwam armen tekort om ons alle drie naar binnen te dringen. God. wat was die meid veranderd. Sjuust lijk den Vic gezeed had. Ge kende ze nie meer terug. Heur vroeger doffe oogskes ze glans De bouw van Europa's grootste spermuur in het dal der Saaie, waardoor een ge weldig meer zal ontstaan, dat groote electriciteitswerken van de noodige energie zal voorzien, vordert gestadig. De stuwdam wordt 75 Meter hoog. den als gitten. Ook was ze dikker geworden, docht me, ronder van vurm en bewegingen. De hoekige leerares, mee 't strakke zenuwenmond je in 't witte nonengezichtje was veranderd in 'n op-en-top-vrouwelyk wezentje mee de ronde, moederlyke manieren. Ook haar kleeren zaten anders, „losser", natuurlijker aan 't lijf. Den Vic zag mij naar dat alles kyken en trotsch vroeg ie: „ènZei ik teveel, Dré?" „Vic, ge zijt 'nen toovenéér! Oewen voorhof, Hannekeas mevrouw dalijk eigens de koffie inschenkt, dan .zal 't me al niemeer ver wonderen!" Den Vic lachte. Ge wit wel, dieën wyzen stil len lach van 'm, dien ie mee uit Amerika brocht En toen zee Anneke: „Dré, Moeder bréngt zelf al, eiken morgen Vaders halfelfje in 't atelier! Ee? Vader?" Toen kuste ze 'm. „En..." zee Hanneke ondeugend: „wat ze dan uitvoe ren daar, weet ik niet, maar 't duurt soms wel 'n half uur voor ze terug is, in de huiskamer!" „Malle meid", zee den Vic gelukkig: „jij hebt Moeder toch heel den dag voor je! Mag ik ze dan niet 'ns 'n halfuurtje by me hebben!" Hanneke zweeg efkens naar den grond. Keek dan mij en Trui aan mee 'n vochtig oogske en drong ons dan wijer de stoep op en naar binnen. Nou, daar was hier veul veranderd !n In den portiek moest ik al dalijk veul voorzichtig zijn. Den vloer was gladdig en blinkend. Schoone kleekes lagen er gespreid in donkerrooien wijnkleur. 'n Koperen kan mee blommen stond op 'n tafeltje en sierde den intree mee kleuren en glanzings. Op den trap lag ook al tapyt, vastgehouwen mee blinkende koperen latten. Aan de wanden hongen kleejen, 'nen gebeeld- houwden kapstok, 'nen spiegel, afijn, ik kan 't nie allegaar percies meer herinneren, maar ook hier was getooverd! Deur Hanneke denk ik. Vroeger gooiden-n-ik m'nen das of zoo maar op den trap, zoo dee den Vic 't ook, maar nou moest ik alles prontekes aan Hanneke geven, die 't veur me aan den kapstok hong. Trui zweeg maar en keek. Ze vond 't alle maal zoo schoon! En vooral, dat zee ze me later, zoo proper en zoo blinkend! En, terwijl wij zoo stonden te scherlen mee de spullen, daar in dieën prachtigen portiek, stond den Vic maar stillekes te glimlachen en nou en dan 'n oogske naar me te knippen. Daar was hier al dalyk zooveul te vertellen, dat ie maar zweeg. En Hannekè was éénen glorie. Ze kost heur vrienden nou ontvangen lijk ze 't zoo geren dee. By Vader en Moeder in 'n schoon huizeke! „Hanneke, Hanneke, wat hebt ge 't toch mooi gemaakt", pluimde-n-ik. „Ik zou bekans denken aan 'n verkeerd adres te zijn bin nengekomen. Ik ken 't niemeer!" „Verkeerd adres? Dré en Trui, jullie z\jn hier aan 'n adres, waar de deur altijd voor je open zal staan!" Ocherm, wat was die Trui bedeesd. Ik keek ze 'ns aan en in m'n oogen mot gestaan heb ben: „en thuis altij zooveul praat!" Want ze gaf me ongemerkt 'nen stomp. Zoo gingen we binnen. Waarachtig! Mevrouw Zonneveld zat op! Gekleed en wel, in 'nen makkelyken stoel, bij de koffietafel. Ze was donker gekleed en heur witte kopke leek 'n teere blom, in 't donkere loof van het bosch. Heur veurhoofd wierd rosig van zenuwen als wij binnenkwamen. En in haar zenuw achtigheid» sprak ze veul Engelsch. Och ja na vijftien jaren...! „Ah," zee ze: „det is nau Deree en Terui" (ze sukkelt veul met de „r", die daarveur by den Vic zooveul te beter rolt! Ze zal 't dus wel weer leeren). „Deree is soo 'n koed frend of Vic. no... no..." lachte ze „exkjoes mie, dèn Vic! Hè? En van Hanneke. Teruike, waai moest koed frendinnen worden, yes?" „Geren, mevrouw Zonneveld", lachte Trui verlegen. „Ge mot maar dikkels bij ons ko men. En mevrouw, bevalt 't u goed in 't bosch?" zoo begost Trui. „Ah..., 't bosch... yes.... ja... 't is verriè schoon, bloetifoel, prachtig, j...ja! Aai... ik ben... hier... soo... verrie... gelukkig. Baai maain koede husman en dochter". Heur blaaue oogskes liepen vol: „aai ik wil kwikly gauw sterruk wodden. Teruike gluk- kig levenmet Victor en Hanneke. Men- nieveel yaers, aai hoop!" Zenuwachtig friemelden haar witte handjes aan 'n zakdoekske Twee rooie vlekskes kleur den op 't porceleinig gezichtje en ik docht: wat is ze toch mooi gewist. Toen klopte den Vic heur zachtekens op den schouwer, trotsch, gelukkig zat ie naast z'n vrouw, en zee: „Moeder, je zult eens zien hoe gauw dat je hier de ouwe bent. Je komt met 't uur bij, Lien! En weet je, wat je nou 'ns doen moest Z£lf de koffie schenken voor onze vrienden! Den Dré zit daarop te wachten en hij gelooft 't niet voor ie 't ziet!" En als wij onze koffie gedronken hadden, dan troonde den Vic me mee naar z'n atelier, waar 't wel 'n bietje, maar nie veul veran derd was. Dat dee me toch plazier! Hier zou ik 'm weer veul gaan opzoeken, doch ik da lijk. Er was alleenig 'nen makkelijken stoel mee kussens bijgekomen, mee 'n tafeltje. „Hier zit ze nau 's morgens 'n halfuurtje," zee-t-ie zacht. „Ons beste oogenblik van den heelen gelukkigen dag, Dré! En... man. ze houdt van de kunst. Heeft er kyk op! Da's verrekt plezierig voor me, Dré!" „Gaat 't werken weer 'n bietje Vic?" ar stond en van eën zon^ u „Reusachtig, man!... Kijk hierHij sloeg 'n laken weg: „wat vind je!?" „Dat heb ik nog nooit van oe gezien, Vio, da's éénen bonk licht! Da's muziek! Da's.. da's... da's 'nen fanfare aan de Scheping! da's schoon...!" „En dit...?" Hij smeet weer 'n laken open... daar stoi Hanneke. In éénen flonker van licht kleuren, sjuu3t zooals ik daarstraks dieën newerl in de boomkroonen had gezien. „Vic, ik weet nie, of ik, als boerenmenscri 't zoo zeggen mag: maar ge hebt oew kunstj volmAAkt! Ik geloof, gij schildert nou mee d> kleuren uit den hemel en de blommen eigens! Hanneke... 't is 'n blommengodin..., ik geloof, ge schildert mee... mee góud! Ge stopt oewei kwast in de zon van oewen voorhof, smellap! Ly 'n kind zoo gelukkig stond ie in z'n ate lier, waarin 'nen nuuwen, volmaakten gees' gevaren scheen. En in al z'n nuuwe geluk, hier op deuzeJ aan den arbeid gewijde plek, mee den grootenj crusifix aan den gebeitsten wand, mee... den stoel van z'n vrouw, daar naast 't zonneraamj waarvan de kruishoutjes schaduwden op den' bruinen vloer, deuze plek, waarvan den Vió z'n zielement twee maanden gelejen moest losscheuren, maar waar ie nou al z'n geluk uit schildert, zee-t-ie toen niks anders dan^ „we zullen hier 'ns 'n versche pijp aansteken, Dré!" Ja we hadden om Moeder Zonneveld nog nie gerookt, ziede. Den Vic gaf me zijnen tabaksbuil aan. Toen kwam Hanneke binnen, zachtekens en 'n bietje heimelijk. „Vader, mag ik even den sleutel van ja bureau?" „Die zit er op meiske!" Na 'n minuut was Hanneke weer btj ons en zee: „Dré, eindelijk kan ik 'm dan aan j^ geven. Ze stond daar mee 'n pakske, 'n bietje verlegen te tobben. Toen ineens: „Dré, alsjeblief, je pijp. Uit Amerika." Ik voelde hoe haar aanspraak mislukt was! Ik maakte rap 't pakket open, toen dé prachtige étui en daar lag 'n pijp in m'n han den, amico, 'n pijp... van meerschuim blankj als melk en van barnsteen, levend als zonnen goud. Licht lijk dons. 'n Prachtstuk als ik nooit bezeten heb. „Hanneke, meske, 't is veul te veul, maar.., ik ben er kolossaal blij mee, horre! Ik hoop er m'n heele verdere leven van te profiteeren!'] En ik kneep ze 'ns ferm in d'r knuisteke. „Neen Dré, niks te veel. Het minste wat ik doen kon. Maar tien weken heb ik ze bewaard^ In 't ziekenhuis daar in 't verre Boston. Opj de boot. En altijd was ze onder m'n bereik. Want ze wist me altyd weer te vertellen: daar ver, ver weg, daar in 't groene UlvenhoutJ daar woont, zoo'n goeie vriend van ons en dan, Dré, dan zag ik Vaders atelier, later zag ik 't met Moeder daarin. Dan zag ik het boschj jouw huis, je plattebuis, Truike en zoo hielpi die pijp me door de moeilijke oogenblikken, als ik soms dacht dat Ulvenhout, Ons Geluk, zoo ver weg nog was...! Ik heb gesnakt, weken lang, naar 't oogenblik dat ik ze je geven kon, want, dan zou... alles... goed... zijn... Di Het... is... alles... goed. DAnk!" Ze snikte, goeie prulleke. En den Vic Die was niet te zien. Die had 'n rookgordijn geformeerd, waar ie veilig achter zat, den smakker. Verlejen jaar nazomer, als den Vic op Ulvenhout kwam ,dan wist ik meteen, ik heb 't oe ook geschreven g'ad da'k er 'neiij goei enkameraad had bygekregen. Maar da'k er ook Hanneke nog als kameraad by zou krijgen, kost ik toen nie weten. Afijn. Zoo is dat mee den Vic. 't Is 'nen witten toovenèèr. Hy doet alles beter, dan wie ook. Ge kent nou z'n geschiedenis. Ik hoop oe er nie mee verveeld te hebben. Veul groet envan Trui, Dré III, en als altj gin horke minder van oewen t.a.v. DRé. De katoenaanplant heeft dit Jaar in di Sovjet Unie een gunstig verloop gehad. Oi de katoenvelden werken tractoren met eer totale capaciteit van ruim 600.000 p.k. Di laatste jaren heeft de Sovjet Unie den in voer van katoen gestaakt, dank zij de uit breiding van den katoenaanplant en danl zij den hoogeren opbrengst van den oogst Tijdens het tweede vijfjarenplan is de oogst opbrengst der kunstmatig bevloeide katoen velden verdubbeld. In de negen katoen districten, waar katoen zonder kunstmatig bevloeiing verbouwd wordt., als Noord Kaukasië, de Krim en Zuid-Ukraine zijn d oogsten negenvoudig toegenomen. Verledei jaar was de oogst aan ruwe katoen 125J ton hooger dan in 1936,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1938 | | pagina 14