Kanton
stad der verschrikking
Twee nichten
en twee neven
Wreede spot
der Japanners?
EEN SCHOKKEND VERHAAL VAN DE
GRUWZAME GEVOLGEN DER BOMBAR
DEMENTEN. BUITENLANDERS DOOR
TWEE8RLEI GEVAAR BEDREIGD.
Een onbeschrijflijke verschrikking gaat uit van Kan
ton, de Chineesche millioenenstad, welke dag na dag het
voorwerp is van de meest gruwzame bombardementen van
dezen tijd. Versuft en ontdaan kwam een journalist uit
de stad terug. Een telegram werd hem in de hand ge
duwd, waarin Reuter mededeelde, dat de Japansche lucht
vloot steeds bedacht is op de veiligheid der burgerbevol
king. Wreede spota
Toen onze boot, zoo vertelt een particu
lier correspondent van de N.R.Ct., van Hon-
kong naar Kanton varende, door het vreed
zame en schoone gebied van de delta der
Parelrivier voer, keerden de Japansche bom-
hardeervliegtuigen, juist weer eens na hun
verrichten vernielingsarbeid naar hun moe
derschepen in de buurt van Hongkong te
rug. Reeds van verre zag men groote rook
wolken opstijgen uit de dicht aaneenge-
schoven armoedige woningen van deze mil
lioenenstad. Aan de rivierhaven wemelde
het van door schrik bevangen menschen,
die in de enkele groote massieve steenen
gebouwen schuiling hadden gezodht. Want
de schuilplaatsen, waar men voor bommen
veilig is, zijn enkel bestemd voor de auto
riteiten. Het gewone volk blijft betzij apa
thisch thuis, als er alarm gemaakt wordt,
of ze zoeken angstig een toevlucht op straat
en dwalen zonder eenig bepaald doel rond.
De toegangen tot het exterritoriale ge
bied waren afgesloten, echter steeds meer
daklooze menschen verdringen zich voor de
prikkeldraadversperringen.
Het gedrang was van dien aard, dat "de
Britsch-Indische politieagenten, die dienst
doen hij deze brugtoegangen, op onzachte
wijze voor ons een Aveg moesten banen dooi
de opeengepakte menigte.
Zelfs de neutrale bodem van Sjamlen
wordt al een paar dagen lang niet meer
door de Japansche bommenwerpers geres
pecteerd en toen ik arriveerde, waren de
builenlandsche consuls er juist mee be
zig bij hun regeeringen telegrafisch te pro
testeeren.
Ook onder cle buitenlanders Eenï
men het gevoel van absolute veilig
heid niet meer. Zij zijn ongerust zoo
wel voor de Japansche bommen als
voor een bestorming van het eiland
door de Chineesche menigte, welke
komen kan, zoodra de terreur, te
weeggebracht door nog krachtiger
aanvajlen uit de lucht, of het bin
nenrukken van Japansche troepen
in Kanton, de Chineezen tot blinde
wanhoop zal hebben gebracht.
De ellende In de straten.
Een rit "door de stad maakt de vlucht van
'de bevolking maar al te begrijpelijk. Van
twaalf ver van elkaar gelegen plekken, die
ik in de stad bezocht, ging een onbeschrijfe
lijke verschrikking uit. Allereerst bij het
Chineesche spoorwegstation, hij hetwelk de
naburige huizen nog veel meer hadden ge
leden dan het station zelf. In een paar uur
zijn -de rails weer gerepareerd. Er loopen
alweer treinen tot vlak bij het station, waar
men druk aan het herstellen was, zoodat de
militaire schade niet van blijvende beteeke-
nis is. Maar tot in verren omtrek waren de
woningen van de armsten der armen ver
nield. Moderne schoolgebouwen waren door
ingeslagen bommen tot in het hart openge
broken.
Steeds meer dooden en gekwet
sten
werden uit het puin te voorschijn gegraven.
Wanhopig stonden de hulpelooze menschen
in groepen er omheen; anderen zochten in
het puin en bleven zoeken. Dat was de
eenige plek, waar een werkelijk „militair''
doel aanleiding tot het bombardement zou
kunnen hebben gegeven. Nergens anders
binnen een kring van 1 a 2 kilometer be
vond zich eenig gebouw van militairen
aard. Dat wordt door alle buitenlanders,
die Kanton goed kennen, eenstemmig toe
gegeven.
Wij kwamen in een kleine buitenwijk,
vervolgde de correspondent, zijn triest ver
haal. Bij de primitieve brug naast een klei
nen tempel, welke brug de toegang vormt
tot de ellendige, maar schilderachtige wijk,
lagen vijf lijken, bleeke, bcibloedc voeten
staken uit dc stroomatten, waarmee men de
lijken had bedekt. De hoofden waren iets
hooger gelegd op een onderlaag van gesta
pelde baksteenen. Weer wat verder zat een
groepje luid klagende menschen om een
armzalig open lijkkist geschaard. Een klein
vuurtje werd ten nutte van dé ziel des af
gestorvenen aangestoken, terwijl een man
het verbrijzelde lijk van een grijsaard
vviesch. Op een groen weitje bij een bosch-
je aan de beek lag een kleine jongen, in
zijn doodskramp verstijfd. Het lijkje was
naakt,
over ïïet gezicht was een wit stuk papier
gelegd en een groen blad. Elders een jonge
vrouw, ook dood; haar zuigeling werd door
een andere vrouw, die hartverscheurend
snikte, in de armen gewiegd. Ginds nog een
groep van drie verminkte dooden, gedeelte
lijk met takken bedekt. Te midden van een
kring van verstarde menschen staat, een
oude vrouw wanhopig te gillen. Haar doo
den zijn al weggehaald, haar zielig hutje
was nog slechts een puinhoop. Weer verder
was een heel slop krotten tot een mest
vaalt geworden.
Men ziet diepe kraters van ingeslagen
bommen, daar weer iemand, die een lijk
wascht; koelies brengen nieuwe doodkis
ten, vrouwen liggen geknield te schreien,
in de deur van een half ingestorten klei
nen tempel zit een oude man voor zich
heen te lachen op een nog geredden stoel.
Wij zijn hier bij het terrein van een groot
stedelijk asvl voor behoeftige ouden van
dagen. Het gesticht heeft geleden van bom
men en granaten. Wie door de gangen van
deze wijk der armoede loopt, bespeurt nog
overal de vreeselijke doodsangst op het ge
laat van de half verhongerde onwaarschijn
lijk oude vrouwen van wie er hief- honder
den rondsukkelcn: Hier en daar klaagt
öf scheldt een van haar op luiden toon en
wijst op kogelsporen in den zolder van
haar kamertje.
IN DE HOSPITALEN.
Achter een van de ziekenzusters
loopt, verlegen lachend en onthutst,
een driejarig jongetje, wiens heele
lamilie om het leven is gekomen...
In de gang van het stedelijk zie
kenhuis liep, het hoofd gebogen, een
jonge vrouw, wier nietige woning
was vernield, wier man was gedood
en wier oudste kind was verplet
terd. Het tweede kind, dat een
jaar oud geweest zal zijn, droeg zij
op den rug. Zijn hoofdje is dicht
omwikkeld; het kind zal blind blij
ven; de magere armpjes en beentjes
hangen krachteloos aan het li
chaampje. Daarginds ligt een tieib-
jarig meisje, dat een been verloren
heeft. Daarnaast een vrouw van 70
jaar, wie hetzelfde lot heeft getrof
fen. Een jonge arbeidster, die letsel
heeft gekregen aan de ruggegraat
zal haar leven lang niet meer kun
nen werken; dit beteekent voortaan
gebreklijden. Onbarmhartig toont
zich hier de ellende, waaraan half
naakte en onbedekt gelaten zwaar
gewonden in de hitte terneer lig
gen
In een andere zaal ligt een jonge, ïïalf
verhongerde koelie, die over het geheele
lichaam met wonden bedekt is, in ster
vensnood. Een jongen van twaalf jaar, die
half verlamd is, kromt zich in pijn. lederen
dag sterven er vele patiënten. De jonge
Chineesche dokter, die in Duitschland heeft
gestudeerd, zegt' afwisselend: „is gered; is
een ernstig geval". Daar tusschemloor
klaagt hij op hartstochtelijke wijze de Ja
panners aan. Ook de patiënten spraken
onderling niets anders dan over den oorlog.
In een ouderwetsch C'hinecsch weldadig
heidsziekenhuis, waar men nog volgens
traditioneels methoden behandeld wordt,
paart zich de ellende van honderden
zwaar gekwetsten op wreede wijze met ar-
BOMMEN.,..,
moede en wanhoop. De atmosfeer in deze
aan een gevangenis herinnerende donkert
lokalen is zwanger van stank en gesteun.
In met bloed bevlekte lompen liggen daar
beklagenswaardige menschen. Men vindt er
mannen, vrouwen en kinderen; degenen,
die alweer aan de toekomst kunnén den
ken, terwijl zij op hun houten britsen lig
gen, vreezen voor den dag, waarop zij
uit het ziekenhuis zullen worden ontsla
gen, want zij hebben al, wat zij ooit beza
ten, en dat was niet veel, thans verloren...
Wreede spot
Toen ik 's avonds laat op Sjamien terug
kwam, besluit de journalist, versuft en ont
daan door wat ik gezien had, stelde men
mij zonder een woord te zeggen een Rem
terbericht ter hand, het antwoord béhel*
zende van den Japanschen minister van
buitenJandsche zaken op het spontane pro
test van de Chineezen en de buitenlanders
te Kanton, en ik las: De Japansche lucht»
vloot heeft de burgerbevolking van Kan
ton niet aangevallen, want zii is steeds be
dacht op de veiligheid van de burgerij. De
Japansche bombardeervliegtuigen nemen
niet alleen alle mogelijke maatregelen van
voorzorg, doch zij keeren zelfs naar hun
vliegbasis terug, zonder ook maer een en
kele boni uit te gooien, als het waarschijn-,
lijk is, dat het leven van burgers in ge
vaar zou kunnen komen. Wreede spot
ZONDAG 19 JUNI.
Hilversum I, 1875 en 415,5 m.
8.30 KRO. 9.30 NCRV. 12.15 KRO. 5.05
NCRV. 7.45—11.30 KRO.
8.30 Morgenwijding.
9.30 Gewijde muziek (gr. pij.
9.50 Vrij-Evangelische Kerkdienst. Na afloop:
Gewijde muziek (gr. pl.),
12.15 KRO-orkest.
1.001.20 Boekbespreking.
1.50 Causerie „Het oor der wereld",
2.00 Vragenbeantwoording.
2.45 Gramofoonmuziek.
2.50 Gramofoonmuziek en Causerie „Land
bouwkundige Missie-Actie",
3.20 Gramofoonmuziek.
3.30 KRO-Melodisten.
4.30 Ziekenhalfuurtje.
4.505.00 Gramofoonmuziek.
5.05 Orgelconcert.
6.00 Neder-Duitsch Hervormde Kerkdienst.
Na afloop: Gewijde muziek (gr. pl.),
7.45 Sportnieuws.
7.50 Causerie „De Middenstander als Bankier"
8.10 Berichten ANP. Mededeelingen.
8.25 Gramofoonmuziek.
8.30 KRO-orkest. KRO-Melodisten en solisten.
9.30 De Koninklijke Militaire Kapel.
10.30 Berichten ANP,
10.40 Epiloog.
11.0011.30 Esperantolezing,
Hilversum H, 301,5 m.
8.55 VARA. 10.00 VPRO. 12.00 AVRO. 5.00
VARA. 8.00—12.00 AVRO.
8.55 Gramofoonmuziek,
9.00 Berichten.
9.05 Tuinpraatje.
9.30 Gramofoonmuziek.
9.40 Causerie „Van Staat en Maatschappij",
9.50 Berichten.
.00 Zondagsschool.
.30 Doopsgezinde Kerkdienst.
.50 Causerie „De Bondsreizen van de V. C.
J. B.".
:.00 Het woord van de week.
.05 Filmpraatje.
.30 Aeolian-orkest en soliste.
.15 Gramofoonmuziek.
30 Orgelspel.
,00 Boekenhalfuur.
.30 Het Koninklijk Hengelo's Mannenkoor.
.50 Gramofoonmuziek.
.00 Het Residentie-orkest en soliste. In de
pauze:, Gramofoonmuziek.
.30 Gramofoonmuziek, hierna: Sportnieuws
ANP.
.00 Gramofoonmuziek,
.00 Noviteiten-orkest.
.30 Sportuitzending.
.45 Sportnieuws ANP.
.50 Schaaknieuws, gramofoonmuziek.
.00 De Ramblers, het Esmeralda-septet en
declamatie.
.00 Berichten ANP. Mededeelingen.
.15 Het Kovacs Lajos-orkest en solist.
.00 Radiotooneel.
.30 Zang.
.15 Causerie „En nu...tv? volhouden",
.15 Radiojournaal.
.40 Gramofoonmuziek,
.50 Schaaknieuws.
.00 Berichten ANP, hierna tot 12.00 het Om-
roeporkst.
MAANDAG 20 JUNI,
Hilversum I, 1875 en 415,5 m,
NCRV-Uitzending.
8.00 Schriftlezing, meditatie.
8,15 Berichten, gramofoonmuziek,
9.30 Gelukwenschen.
9.45 Gramofoonmuziek,
10.30 Morgendienst.
11.00 Christelijke Lectuuu,
11.30 Gramofoonmuziek,
12.00 Berichten.
12.15 Gramofoonmuziek.
12.30 De Gooilanders, In de pauzet Gramoi
foonmuziek.
2.00 Gramofoonmuziek.
2.15 Pianovoordracht. In de pauzes: Gramo*
foonmuziek.
3.00 Causerie over kamerplanten,
3.40 Gramofoonplaten,
3.45 Bijbellezing.
4.45 Gramofoonmuziek,
5.15 Kinderuur.
6.15 Gramofoonmuziek.
6.30 Vragenuur.
7.007.15 Berichten.
7.458.00 Reportage, eventueel gramofoon
muziek.
8.05 Berichten ANP, herhaling SOS-Berichten*
8.15 Stafmuziek van het 5de Reg. Infanterie,
9.00 Causerie „Psycho-analyse en Christen
dom".
9.35 Vervolg concert,
10.00 Berichten ANP.
10.05 Amsterdamsch Trio,
10.45 Gymnastiekles.
11.00 Gramofoonmuziek.
11.50—12.00 Schriftlezing.
Hilversum H, 301,5 m.
Algemeen programma, erzorgd door del
VARA. 10.00—10.20 v.m. VPRO.
8.00 Gramofoonmuziek
8.16 Berichten.
10.00 Morgenwijding, -
10,20 Declamatie.
10.40 Gramofoonmuziek.
11.10 Vervolg declamatie,
11.30 Orgelspel.
12.00 Gramofoonmuziek,
12.15 Berichten.
12.451.45 VARA-Orkest en gramofoonmuziek
2.00 Gramofoonmuzie,
3.10 Declamatie.
3.30 Pianovoordracht en gramofoonmuziek.
4.00 Orgelspel en gramofoonmuziek.
5.00 Voor de kinderen.
5.30 Gramofoonmuziek,
6.00 „Fantasia".
6.30 Muzikale causerie,
7.05 Sportpraatje.
7.30 Gramofoonmuziek.
8.05 Herhaling SOS-Berichten,
8.07 Berichten ANP,
8.15 VARA-Orkest.
9.00 Joegoslavische volksmuziek XGramo*
foonopnamen).
9.30 Causerie „Zomerpostzegels"g
9.35 De Ramblers.
10.00 Berichten ANP.
10.05 Vindobona-kwartet, m.m.v. solist.
10.40 Populaire muziek.
11.00 Schaaknieuws.
11.0512.00 Gramofoonmuziek,
FEUILLETON.
Naar het Engelscb
19.
Het was Janie, als maakte zij een nacht
merrie door. Deze verschrikking was zoo on
heilspellend gauw gevolgd op dien langen,
droeven dag! Slechts enkele minuten geleden
had ze, op de breede vensterbank in de keu
ken gezeten, al luisterend naar de woorden
van Rorke, die haar ineens het leven zoozeer
„vermooid" hadden en nu was dit alles ver
geten in de geduchte worsteling met den
dood.
Slechts met oogen voor ha&r knielde Rorke
bij het bedje en bleef de vingers met kracht
tegen de wonde drukken, waarin immers het
eenig behoud van Charlie gelegen was.
Nog nooit was Janie zóó blij geweest bij
het verschijnen van dokter Peil! Zelfs Rorke
vergat zijn vijandige gevoelens jegens den
man, terwijl die zijn medische hulp verleende.
Maar de vrede was slechts van korten duur;
zoodra de wond verbonden was en men den
armen, kleinen patiënt voorzichtig te bed ge
legd had, vroeg de dokter naar de aanleiding
van het ongeval en Rorke was zeer stroef en
kortaf in zijn antwoorden en eindigde met te
zeggen, dat Peil maar beter deed, nu ook
zijn aandacht te wijden aan de moeder van
het kind en haar iets kalmeerends toe te die
nen: ze had een schok gehad.
„Als allen hier in huis!" meende Peil eerst
grootmoedig, waarna hij op zijn gewonen on-
beschaamden toon voortging: „Dat er op dit
uur zoo iets.gebeuren moest!Maar u was
op, hè, u en miss Carleton?-. Gelukkig, man!
heel gelukkig ook, want, zooals je weet, kun
nen een paar minuten leven of dood beteeke-
nen in een geval als dit! Het zal altijd een
groote voldoening voor je blijven, Gilchrist,
dat je toevallig nog op was en zoo dicht bin
nen het bereik, zoodat je met recht je broertje
het leven hebt kunnen redden!"
„Is zijn leven dan gered?" vroeg Janie.
Het gezichtje op het kussen was bijna even
wit als het linnen, waarop het rustte. Het
kind had ééns de oogen opgeslagen, had een
zucht «an verlichting laten hooren op het zien
van Janie en was toen weer in half-bewuste-
loozen, half-sluimerenden toestand gevallen.
„Hij zal veel zorg behoeven," antwoordde
de dokter, zjjn instrumenten bij elkaar pak
kend. „Behalve zijn groot bloedverlies hebben
zijn zenuwen een schok doorstaan. Blijf hem
steeds gadeslaan. Maar u moet natuurlijk een.
verpleegster hebben."
„O, ik zal hemzelf verplegen," zei Janie,
vastberaden. „Hij moet nu geen vreemde bij
zich hebben. Hij zal naar mij verlangen!"
„Of hij naar u verlangen zal," zei Peil met
een blik, waar Rorke hem voor gegeeseld zou
hebben. „Maar een gediplomeerd verpleegster
zou beter voor hem zijn en waarschijnlijk ook
voor u. U. ziet er niet naar uit, of u bestand
zoudt zijn tegen dien inspannenden arbeid."
Janie voelde, dat hij hier feitelijk ge
lijk in had. Ze was doodop en duizelig, maar
was intusschen door niets af te brengen van
haar voornemen en werd daarin ondersteund
door Rorke, die begreep, dat zij anders rust
noch duur zou hebben. De schouders ophalend,
trok de dokter zich terug.
Dien heelen nacht waakte Janie bij Char-
lie's bed, sluimerde wel een oogenblik, maar
was toch altijd bij de hand, om hem te
kalmeeren, als hij bij zijn ontwaken eenig
teeken van vrees gaf.
Twee dagen lang verpleegde zij het patiën
tje met de grootste zorg, waakte over ieder
van zijn bewegingen voorkwam zijn geringste
wenschen. Er was een gediplomeerd verpleeg
ster in huis voor den ouden Andrew Cilchrist;
de dokten kwam één of tweemaal per dag.
Rorke was altijd bij de hand, om haar te hel
pen. Charlie's moeder werd angstvallig van
hem afgehouden; zij werd met groote streng
heid bewaakt door Seline en had bovendien
weer zoo'n „zenuwbui".
Al dien tijd werd er geen woord gewisseld
tusschen Rorke en Janie, dat geen betrekking
had op Charlie. Het tragische incident had
een nadere verklaring tusschen die twee
onderbroken en Janie wilde daar nu ook geen
gedachte aan wijden, tot het kind buiten ge
vaar zóu zijn.
Zijzelve maakte een ware crisis door; voelde
zich zóó zwak door overspanning en gebrek
aan slaap, dat alles haar een onwerkelijkheid
leek.
Toen zij den derden dag weigerde naar
bed te gaan bracht Rorke hier met groote
beslistheid tegen in, dat zij nu wel degelijk
moest rusten op haar eigen kamer, al zou
hij haar dan ook zelf daar opsluiten. Hij zou
blijven opzitten bij het patiëntje.
Te vergeefs bepleitte zij haar zaak; hij
bleef onvermurwbaar; bovendien kreeg zij
een duizeling, wat de kracht van haar argu
menten niet versterkte. Totaal afgemat en
uitgeput, begaf ze zich dus te bed.
Het was net, of ze een slaapdrank had
gebruikt, zóó zwaar droomde ze. Ze hoorde
stemmen en zou zijn opgestaan, maar het
was, of haar ledematen met lood bezwaard
waren, en met het grauwen van den ochtend
stond ze tóch op, deed haar morgenjapon aan
en begaf zich naar de kamer van het kind.
Nog- altijd brandde daar de kaars op de
tafel bij het bedje. Rorke stónd aan het voe
teneinde en zóó als zij hem zag, vond ze iets
vreemds, iets verontrustends in zijn houding.
Zij ging langs hem heen, terwijl ze zachtjes
Charlie riep.
Er volgde geen antwoord. Het kind lag
roerloos, hoog op het kussen.
Ze keek naar Rorke.
„Zóó heb ik hem gevonden," sprak hij
heesch. „Gedurende het eerste deel van den
nacht heeft hij kalm geslapen. Tegen het
aanbreken van den dag werd ik bij oom op
de kamer geroepen. Ze dachten, dat hjj ster
vende was. Ik bleef daar eenigen tijd; het
kan een uur, het kan ook langer zijn geweest.
Ik kon er niets uitrichten. Oom was bewus
teloos, toen ik daar wegging; ze zeiden, dat
hi„ niet meer zou bijkomen. Toen ik hier bij
Charlie op de kamer kwam, meende ik, dat
hij nog net zoo lag, als ik bij hem weggegaan
was, met de sprei over zich heen. Ik ging in
de vensterbank zitten, denkende dat hij
sliep. Ik weet niet. hoe lang het heeft ge
duurd, eer ik aan het bed trad en merkte, dat
hy zich bewogen had en dat het naaisel van
de wonde was losgegaan".
„Maar waarom heb je toen de zuster niet
geroepen, of Minnie naar den dokter ge
stuurd?"
„Dat heb ik ook gedaan, maar dat gaf
niets meer. Zie je dan niet, dat... hij dood
is?"
„Dood?Is hg dood?O, Charlie,
Charlie!
Ze knielde bij het bedje neer en verborg
het gelaat in het dek.
Rorke liet haar enkele minuten snikken.
Toen trad hij op haar toe en legde haar de
hand op den schouder, terwijl hg overredend
sprak
„Ga naar je kamer. Je kunt hier niets
doen! Dit is te veel voor je! Ga nu, dan zal
ik iemand by je sturen."
Janie ging naar haar kamer en wierp zich
snikkend op haar bed.
Ze lag daar nog, toen Minnie eenigen tijd
later binnenkwam en stil aan het voeten
einde ging zitten.
Na een kwartier was het 't meisje toch
onmogelijk te blijven zwijgen en ze begon:
„Het lijkt wel of hier de narigheid in huis
niet ophoudt! Ouwe mr. Gilchrist dood; Mrs.
George een zenuwbui en nu dit alles met dien
armen kleinen master Charlie! 'Dat beduidt
niet veel goeds voor mr. Rorke. Jammer, dat
u vannacht niet bij hem gewaakt heeft!"
Dit was juist de gedachte, waar Janie steeds
van vervuld was geweest. Met toonlooze, on
vaste stem antwoordde zij;
„Och het kon Immers tóch gebeurd zflntj
Het was niet de schuld van mr. Rorke".
„Hy heeft u naar bed gestuurd, is 't niet?..*
Dat heeft de zuster tenminste aan doktet
Peil verteld".
„Wat had die er mee noodig?" klonk hefi
scherp.
„Hij meende zeker, dat hij er wèl mee
noodig had. Ik was er niet, maar Ludlow heeft
het gehoord. Die zei, dat de dokter heel op
gewonden was, toen hij Charlie zag. Het kind
kon zich onmogelijk zóó bewogen hebben, dat
hij zich leed kon hebben toegebracht. Hij ver-*
klaarde ronduit, hoe hij niet begreep, dat mr,
Rorke bij het kind op de kamer was gekomen
en niets gemerkt had".
„Wat denkt hij dan?"
„Wel, dat is nogal duidelijk: mr. Gilchrist
is vanmorgen gestorven, ziet u. Gisteren had
hij den notaris bij zich. om zijn testament te
maken en het klad lag op de tafel in de kamer
daarachter, waar mr. Rorke heeft gewacht,
tot hij naar zijn oom kwam kijken. Hij moet
er het papier dus hebben zien liggen. En
Ludlow zegt, dat al het geld werd vermaakt
aan master Charlie".
Janie ging recht overeind zitten in bed:
„Beduidt dit, dat mr. Rorke zijn broertje
zou gedood hebben voor dat geld?... Dat hij
hem met opzet verlegd zou hebben, nadat hij
toch zoo goed voor hem was geweest en alles
had gedaan, om hem in het leven te houden,
toen hij hem zoo gemakkelijk had kunnen
laten doodgaan?"
„Dat heb ik er ook tegen ingebracht, maar
toen zei Ludlow weer, dat het toch niet
geheel zeker was, dat master Charlie de erf
genaam van zijn oom zou wezen. In ieder geval
beweer ik niet, dat mr. Rorke het gedaan
heeft, ik zeg enkel maar, dat het er niet
mooi voorstaat voor hem. U moet denken: de
menschen hebben dien dood van master
Alfred nog niet vergeten. Daarom ziet dit
geval er niet best voor hem uit!'
(Wordt vervolgd.)