en doode stad in
De Brabantsche Brie!
van
terdag 30 Juli 1938
Derde blad
>rd
td
S
in.
n.
Herinneringen onder fll>
den Waringin-boom V-Xl
Pasoeroean. In Juli.
Een -doode stad aan de Straat
van Madoera, daar ver onder den
mm tropenhemel, zooals we ook doode
steden hebben gekend ver in het
noorden, aan de Zuiderzee toen er
nog een Zuiderzee was.
alweo n Maar Pasoeroean is toch minder doodsch
melancholiek, want de inlandsche be-
)lking leeft, als alle oostersche volken, op
"raat en dat geeft fleurigheid en leven.
der sterkste verschijnselen van verval
L dat'de huishuren er zoo laag zijn.
ïi kwam er om een Nederlander, een
•roningeiY te bezoeken, die mij te Malang
snigen tijd geleden had bezocht maar me
Et thuis had getroffen,
mé afstand van Malang naar Pasoeroean
Ëdrie-en-vijftig kilometer, dus rekenend
p de verhoudingen, die hier bestaan, on
weer niets. Het is „naast de deur",
p Malang had ik me naar het station
autobussen begeven. Daar stonden ne-
|5 elkaar verschillende autobussen, alle
In keurig met verschillende plaatsen
bestemming erop vermeld: Timpang,
Irabaja, Batoe en dan ook Pasoeroean.
Spoorwegen houden de concur
rentie vol.
>e chauffeurs zijn inlanders, de con-
cteurs «yeneens, de passagiers grooten
els. Voor in den autobus staan kleine
farsbankjes. Daar is de eerste klasse,
hter staan drie banken in de lengte. Dat
de tweede klasse. Boven op het dak van
autobus is de bagageruimte. Daar
I >rden koffers, manden met vruchten, bun-'
Is kleedéren en wat niet al geborgen.
Een tocht van Malang naar Pasoeroean,
'a I :en tocht dus van 53 kilometers, kost eer-
1| I ito klasse veertig cent en het grootste
I vonder bij deze prijzen op de autobussen
J s dat de spoorwegen de mededinging kun-
I ien volhouden en... nog winst afwerpen.
IVLaarook de passagiersprijzen op de
f spoorwegen zijn zeer laag en dit zijn de ar-
beidsloonen (naar onze begrippen) eveneens.
De wee naar de doode en toch zoo kleu
rige stad Pasoeroean gaat naar de kust en...
omlaag. Malang ligt op ruim vierhonderd
B meter hoogte, Pasoeroean bijna op zeepeil
en dit geeft een sterk verschil in klimaat.
Malang is koel, Pasoeroean is warm, maar
Ejjt niet nu. want het ls er thans het koele sei-
zoen' wannecr vooral de avonden aange-
naam frisch zijn.
De tocht erheen ls een tocht door
heuvelachtig land met geweldige
bergen op den achtergrond, tusschen
rijstvelden, onder hoornen, door
j aardige dorpjes om dan tenslotte af
te dalen naar de kustvlakte, want
Pasoeroean ligt aan zee, was inder-
tijd een zeer belangrijke handels-
plaats.
Als men de stad nadert vallen op eeni-
pc groote, zeer fraaie „buitenplaatsen", die
reeds van geruimen tijd terug dagteeke-
nen, van den tijd, dat, Pasoeroean nog geen
doode stad was. Toch maken deze buiten
plaatsen geen vervallen indruk en dat doet
ook de stad zejve niet.
„Dit is een Nederlandsch stadje"
Den eersten indruk, dien men krijgt, als
J?en Pasoeroean binnenrijdt, is: „Dit is een
ihederJandsch stadje."
Rechts en links van de straat
staan grootendeels, witte huizen
nf met roode pannendaken, maar lang
I duurt deze illusie niet, want in de-
ze witte huizen zijn winkeltjes uit-
I gebroken en daar drijven inlanders
K Chineezen en Japanneezen handel,
m maar de Chineezen zijn verre in de
I meerderheid, want ook hieir vor-
I men zij de groote meerderheid van
I, den handeldrijvenden middenstand,
I om het op Europeesche wijze uit te
drukken.
Behalve de huisjes met roode pannen
daken vielen mij de straatnamen op, die
®en zeer Nederlandschen klank had-
h den. Er was een Bakkersstraat, een Hee-
t penstraat en zelfs een Weduwenstraat. En
jd^ze straten maakten niet den indruk van
hervallen grootheid. Er heerschte drukte,
|l,p^Vl4ging. liet. is toch nog een stad van
bijna 37000 inwoners, waarvan echter meer
(dan 30000 inlanders en Chineezen. Het aan-
Flal Europeanen en Indo-Europeanen be-
jaraagt niet meer dan even .vijfhonderd.
er.
(IE-
Op zoek.
Van de persoon, die ik zocht, wist ik den
naam en ik wist, dat hij in een hotel met
een grooten waringinboom in den tuin
woonde, de grootste waringin van heel Ja
va, naar men zegt. Dat is voor een stad
van 37.000 inwoners niet. veel, maar er zijn
in de stad slechts drie hotels, waarvan één
Ghineesch, waar de gezochte toch zeker niet
zou wonen. Dus bleven er- nog twee hotels
over, waar ik moest informeeren.
Het was elf uur 's morgens toen ik te
Pasoeroean aankwam.Ik wandelde over
de „passar" (markt), waar, zooals op alle
passars van alles te koop was. Arabieren
verkochten er zelfs amiber, de echte Arabi
sche odeur. Nabij een open plein, de Aloen
Aloen, verrees een zeer mooie „missigit"
(moskee). In tallooze winkels en winkeltjes
stonden achter de toonbank Chinee
zen, waarvan vele der jongeren ook Ne
derlandsch kunnen spreken, wat verklaard
werd door het feit, dat er te Pasoeroean
ook een Hollandsch-Chineesche school is. In
een rustige, voorname straat, de Heeren
straat, ontwaarde ik een hotel, Hotel Jan
sen, met een groot hoofdgebouw en vele
bijgebouwen.
Zou daar de gezochte wonen?
Ik ontdek den waringin-boom.
Op de groote voorgalerij bevond zich
niemand, doch er was een electrische schel.
Ik belde en wachtte, doch tevergeefs. Er
verscheen niemand. Door liet hotel had
ik uitzicht op een achtertuin en daar de
deuren allen openstonden, zooals dit in In-
dië gebruikelijk is, wandelde ik naar dien
achtertuin. Het eerste wat me daar opviel
was een enorme waringin-boom, waarvan
vele luchtwortels in den grond waren ge
drongen.
Dus was ik aan het goede adres.
Het tweede wat ik opmerkte was een
motorfiets, die bij de voorgalerij van een
der tuinkamers stond en op die voorgalerij
zat een jonge man te lezen.
Ik wist dat de jonge man, die me in Ma
lang bezocht had, op een motorfiets was ge
komen en... enkele minuten later zat i'k ook
op de voorgalerij. Het was de gezochte, een
onderwijzer bij het, openbaar onderwijs, die
mij al kende, daar bij eenmaal een lezing
van me in het verre Nederland had bij
gewoond, ruim zes jaar geleden.
Een zeldzaam slag menschen.
We „boomden" over onze ervaringen en
over de indrukken, die we in Nederlandsch-
Jndië opdeden. Later voegde zich de hote
lier bij ons, een oud-adjudant van het In
dische leger, die in den ouden tijd de expe
ditie op Lombok had medegemaakt en ook
on vertellen van andere deelen van het
oneindig groote Insulinde.
Dat was ook een man, die de-ko
gels had hooren fluiten, die kleine
zingende vogeltjes van den dood"<
En dit slag menschen wordt zeld
zaam in Indie, want de tijd der groo
te expedities ligt reeds bijna een
menschenleven terug.
Thans heerscht in Nederlandsch-
Indië overal vrede en is geen gewa
pend optreden meer noodig.
Wij babbelden lang en gezellig op die
voorgalerij met het uitzicht op den eeuwen
ouden, machtigen waringin-boom, zonder
last te hebben van overmatige warmte.
Teekenen van verval.
Later nog eens de stad doorwandelend
kwam ik aan de haven en daar ontdekte ik
wel teekenen van verval; tallooze kust-
scheepjes, die werkeloos lagen, vele groote
magazijnen waar niets omging. De handel
heeft zich verplaatst en in het achterland
van Pasoeroean is de productie verminderd,
o.a. die van koffie. Bovendien is de plaats in
beteekenis achteruit gegaan doordat vele re-
geeringsbureaux zijn overgeplaatst naar het
hooger gelegen Malang met zijn koel kli
maat.
Maar desniettegenstaande blijft deze doo
de stad een aardige plaats, waar men voor
heel weinig geld een groote woning of een
fraaie villa kan huren en waar het leveli
buitengewoon goedkoop is.
J. K. BREDERODE.
Franco steunt groote
gezinnen
Franco heeft een systeem .tot steurr aan
groote gezinnen opgesteld. Gezinnen, .met
twee kinderen óf nieërj^uiijia' haar gelang
van behoefte door den staat worden ge
steund. Deze steun wordt betaald uit een
fonds van vijf millioen peseta,-dat is getrok
ken uit de inkomsten van den nationalen
graandienst. Verder uit de bijdragen van
werkgevers en werknemers, dividendbelas
ting, boeten en schenkingen.
Vastgesteld is, dat de bijdragen van werk
gevers steeds drie keer zoo groot ziin als de
bijdragen van werknemers.
GOED GELUIMD
Een ijsco-man wreekt zicht
Oeld van zijn patroon verduis
terd.
Een Rotterdamsche firma, handelende in
consumptie-ijs, ontsloeg onlangs een Haag-
schen ijsventer, omdat deze bij de afreke
ning van het verkochte ijs een bedrag van
f 51.had afgehouden, waarop hij geen
recht zou hebben gehad. Aanvankelijk be
weerde hij, dat er ijs uit zijn karretje moest
zijn gestolen, waardoor zijn ontvangsten
minder waren gevyorden, maar bij onderzoek
bleek deze lezing zeer ónwaarschijnlijk. De
man iS'Jóen wogeiig verduistering ontsla
gen, doch is daaina uit wraak toch weer
met een ijskarretje van de firma op stap
gegaan.
Het ijs verkocht hij en de opbrengst daar
van f 53.eigende hij zich toe.
Zoo heeft hij zich aan verduistering en
diefstal van ijs schuldig gemaakt, van welke
feiten de firma aangifte bij de politie heeft
gedaan.
Ulvenhout, 28 Juli 1938.
Amico,
Veur 'n jaar of
drie vier gelejen
mokte-n-ik kennis
mee den Koos, 'nen
jongen gast van,
schat ik, vijfentwin
tig jaren omtrent.
Hij stond sjuust 't
stoepke-n-achter de
keuken te schuren,
als ik deur den tuin,
om 't huis was ge
gaan, om aan het
dienstmeske te gaan
vragen „wat 't van
daag zijn zou?"
„Ga-d-efkens opzrj", zee Koos en mee 'nen
prachtig blinkenden, koperen keukenemmer
spoelde-n-ie d? vurig-rooie klinkei's van het
stoepke proper. Lee toen 'nen dweil veur de
deur en stapte zóó naar binnen, dat z'n natte
klompen op den dweü achter 'm bleven.
'k Stond 't geval 'n bietje betutterd aan te
kijken. Want aan alles was te zien, deuzen
jong-kaerel sulde hier keukenmeid en 't gong
'm best af!
Toen haalde-n-ie uit z'nen broekzak 'n klein
gebogen pepke, er zat nog 'n kliekske tabak
in en hij stak 't aan. Dee 'n paar smakelijke
trekken, haalde den smoor diep naar binnen,
zee toen: „gij zijt zekers den Dré, die hier alle
dagen groenten brengt?"
„Sjuust! Enne... zijde gij hier voortaan
de..."
„De meid," zee-t-ie: „zeg maar Koos, Dré."
Toen wilde-n-ik 'nen pas dichter komen
'k moest deuzen tiep 'ns van dichtenbije zien,
maar hrj hield me terug, schrok 'n bietje,
lachte doen: „denk om m'n pasf geschuurde
stoep, man!"
Verroest, docht ik: ,,'t Lijkt Trui wel!"
,,'k Gaai mee oe naar den wagel."
Hy klopte z'n pepke leeg in den gootsteen,
spoelde den asse weg, pijp weer in den zak,
trok 'n paar muilen aan en samen stapten we
naar m'nen wagel.
Z'n touwblonde kuif was 'n kuif teugen alle
bedoelingen in. Want 'n vage schei, geborsteld
mee veul kracht, was nog efkens te bespeu-
streefden. Z'n lichtkleurige oogen lachten, als
ren in de vlaspieken, die weerbarstig omhoog
die van 'nen wijzen mensch, die leerde te
lachen, over de teleurstellings henen.
Hij had méér teugenstellings dan 'n kuif,
die gin kuif moest zijn dan melankolieke
oogen die toch altij lachten. Hij had dunne
ermkes,, maar ze waren goed gespierd. Dat
had ik dalijk gemerkt, als ie zoo kwiek, mee
éénen knuist, den vollen emmer langzaam had
gekeerd over 't stoepke. Ook leek ie grooter,
dan ie was. En dat zat 'm weer in z'n smalle
schouwers Meer teugenstellings in deuzen
eigenaardigen tiep, dee ik op aan den wagel.
Koos had ginnen „sterken" kop, doch 'nen
steuvigen wil. (Da's teugenwoordig dikkels
andersom, amico). 't Is rap te merken, als ge
zaken doet, of er in den teugenpartij pit zit.
„Wat zal 't zijn, Koos?" vroeg ik. En me
teen schoof ik de ben groote boonen naar 'm
toe.
„Neeë, die nie," zee Koos: „die had Mevrouw
gisteren pas, de schellen liggen nog in den
vuilnisbak."
'k Schoof de mand princesse boontjes naar
'm toe.
„Die morgen," zee Koos. „Twee dagen boo
nen in deus tij-nou-er-van-alles-is, da's gin
fantazie."
Gelijk had ie! Maar weinig vrouwen, die zóó
koopen bij me!
„Wittewa, Dré. geef me 'n zooke peekes en
peultjes. Geren 't beste, waaraan ik gin afval
heb, geef 'k twee centen meer."
Ik sorteerde, woog af en zette den koop
ampart.
„Oew eerpel zyn uit 't zand?"
„Jawel."
„Afkokers?"
„Neeë."
„Geef me dan zooveul als ge gewend zijt
hier. Maar geren gelijkmatig van grootte."
„Waarom V'
„Die koken gelyk óp!"
„Ik kan van jou nog leeren. Koos!"
„Kunnen wij allegaar van malkaar, Dré. En
nou 'nen vasten gelen krop slaai".
„Zooiets?"
„Die is te los. Geef maar twee kleine krop
pen. Hebt ge komkommers?"
„Asteblieft."
Hy snee 'm deur, proefde 'nen pit. „Goeie,"
zee-t-ie. „De meeste zijn bitter."
„Nog eiers noodig?"
„Hebt ge ze eiken dag bij oe?"
„J. Versch!"
„Dan morgen, 'k Heb er nog in de keuken."
'k Was veul nuuwsgierig naar den afloop.
Want volgens de meiden was 't ginnen mak
kelijken dienst. Mevrouw was kinderdokter, liet
dus 't huishouwen aan de meid over, mkè,r...
eischte, dat alles.puik in orde was!
Ja, ik was veul nuuwsgierig naar den afloop.
Mevrouw had veul getobd mee de meiden,
dat wist ik. Telkens trad 'n nuuwe filmster
op, als ik aangebeld had aan de keuken. Oja
heel aardige smoeltjes, dikkels, figuurkes
om op 'n zeep- of bonbondoos te pottegra'fee-
ren. Maar... afijn, ge kent 't merk ook wel,
mee de hooge hakskes, geverfde toetjes, dunne
zwarte streepkes boven de glinsteroogskes,
handjes als 'n prinses, zijen kouskes als 'n vlies
om de hooge" beenen. Ik bedoel 't joakgoed
wier boven-en-ondergoed te samen nie zoo
zwaar weegt als alleen mijn pet, maar waar-
veur die kinders uren noodig hebben om 't aan
te doen. 'n Hemmeke dat bestaat uit 'n laags-
ke poeier, twee kousenbanden en 'n kwastje
nagellak, da's zooveul als de „verschooning".
Daar over henen 'n kunstzijen voddeke als
jurk en heel deus toilet kost twee uur van
aandoen, 'n Seerjeuze, hardwerkende Me
vrouw, die heur eigen kleedt in tien minuten,
kan zoolang nie wachten op Mientje, of
Grietje, of Eefje of hoe al deus tooneel-dienst-
meskes hieten.
Ja, Mevrouw had er veul mee afgezien en
mij dan ook al 'ns aangesproken, of ik veur
haar soms 'n ferme meid-mee-handen-aan-
'r-lijf wist. Maar ik had ze nie kunnen helpen.
Toen verscheen 'n kleine advertentie in
de krant van 'nen jongen kearel, die z'n
eigen aanbooi als hulp in de huishouding.
Mevrouw schreef, Koos kwam. En ze wa
ren rap accoord.
Weet ik van Mevrouw eigens. Kwam ze na
'n paar weken 'ns teugen, als ze op den kuier
was deur de dreef langs ons bosch. We mok
ten wel 'ns meer 'n protje, trouwens. Men
schen. die van den buiten houwen, zijn ge
meenlijk nie te trotsch om mee malkaar 'ns
te klasjeneeren. Dieen trots is van de groote
stad waar oewen naasten buurman dood en
gekist is. zonder dat ge 't wit. „Vrijheid",
noemen ze dat in die stejen. Ik noem 't:
poenig egoïsme.
Maar genogt daarover. Anders kom ik
heelegaar nie gereed mee 't portret van den
Koos.
Mevrouw vertelde van heur moeilijkheden
mee de meiden. En hoe ze toen op Koos z'n
advertentie geschreven had.
„Als ie dieën avond binnenkwam, Dré, dan
heb ik 'm eerst efkens op z'n gemak gezet,
want ik moest 'm toch 'ns examineeren op
z'n huishoudelijke kennis. Koken zou wel
gaan., docht ie. want hij had z'n militieplichten
vervuld bij de Marine en was daar aangesteld
gewist als koksmaat. En d'officieren Mevrou,
had is gezeed, bikken er goed van horre!
Dweilen, schrobben, poetsen, boenen, kost ie
beter clan 't vrouwvolk, beweerde-n-ie, want
die wrijven net eender over 't zeil en over 't
mahoniehout, of ze over de kuif aaien van
d'ren vrijer".
Ja, Koos, ï.ad Mevrouw gezeed, da's allegaar
aannemelijk, maar daar zijn nog zooveul ande
re dingskes, die... nou ja..., hoe zal 'k 't zeg
gen..., b.v. gij kunt toch ginnen fijnen dames-
wasch behandelen. Mevrouw, had Koos be
weerd. ik was thuis altij den oudste. Moeder
was nie sterk, dikkels ziek. En 't huishouwen
was groot. Ik kan wasschen, Mevrouw. En
strijken ook! Hoe doede dan mee. gekleurd
damesgocd Koos? Lijk ge eigens wilt, me-
Schrale buit
Inbrekers vonden, na het heele
huis overhoop te hebben ge*
haald, 200 centen...
Gisternacht is ingebroken in een perceel
aan de Laan van Mecrderyoort te Den Haag
bewoond door den heer van der W. Deze
was gisternacht afwezig en keerde pas gis
terochtend om kwart over zes in zijn woning
terug, waarbij hij de inbraak ontdekte.
De inbrekers hebben zich toegang tot het
perceel verschaft door aan .den zijkant
het is ^een hoekhuis over een tuinmuur
te klimmen en een tuimelraam en twee deu
ren te forceeren.
Zij hebben het geheele huis doorzocht, geen
schrijfbureau bleef onaangeroerd en waar
de inbrekers een gesloten deur tegen kwa
men, werd deze eenvoudig geopend door de
paneelen eruit te breken.
Veel succes hebben zij evenwel niet ge
had, want de totale buit bestond uit... 200
centen.
vrouw. Dat zet ik in 'n lauw sopke van vlofc-
kenzeep, of huishoudzeep, en ik verassereer oe,
mevrouw, als ik 'nen rosen onderjurk in den
wasch kr(jg, dan krijgde gij 'm nie wit van me
verom! En als 't mot, wasch en stijf ik ook
meneer's overhemden. En Dré, ik mot zeggen,
zoo gong mevrouw verder: Koos had gin woord
tè veul gezeed. Eerder nog te weinig. Hij hoort
aan 't sluiten van 'n deur in welke stemming
ik of meneer soms is. Heb ik moeilijkheden, dan
zet Koos 'n kommeke koffie, serveert 't als
'nen eerste klas kellner in den tuin, stelt de
tuinparasol op, schudt 'n kussel op in den
stoel en komt dan naar m'n werkkamer. Me
vrouw, als ik oe 'nen goeien raad mag geven,
schei er dan efkens uit alsteblieft. In den tuin
staat 'n bakkie koffie gereed, om er 'nen moord
veur te doen. D'n room króAlt op den koffie om
er zoo in te bijten en 'k heb toevallig appeltaart
gebakken... Mevrouw, rap, anders ga'ai ik in
dat opgeschudde stoeltje zitten onder de pere
sol! Ge verstaat, Dré! Dat kwikt 'nen mensch
op. Met meneer heeft ie weer 'n ander systeem.
Als die wat oververmoeid thuiskomt, dan blaast
Koos op z'n vuisten 'n soort van militair sig
naal en dat beteekent: „tijd voor oorlam". Ter
wijl m'n man z'n jas en hoed aan den kapstok
hangt, zet Koos den borrel, karaf en eigenge
bakken zoutebollekes gereed en m'n man komt
binnen mee 'n lachend, inplaats van mee 'n
zurgelijk zakengezicht".
„Mevrouw, ik zit mee studie te lusteren",
zee ik. „Deuzen kearel verzurgt z'n menschen
nie alleen van buiten, hij verzurgt ook d'r ziele-
ment!"
„Zoo is 't Dré! Voor de wachtkamer ls le
spulgoed aan 't maken, veur m'n patiëntjes.
De moeders zeggen voortaan teugen de kin
ders, die ik in behandeling heb: „kom, zuske of
broerke, we gaan Koos weer 'ns opzoeken...!"
En de kinders komen zonder angst bij mij, de
dokter.
Koos is nou al 'n jaar of vier in zijnen dienst.
Hij is begonnen z'n eigen uit te geven veur
manlijke dienstmeid. Hij is vandaag de steun
van z'nen meester en meesteres, die diepin 'n
respect hebben veur deuzen eenvoudigen, edelen
kearel, als den mensch slechts hebben kan veur
waren adel!
Ik kom op den Koos nog verom. Ge kent 'm
nog nie genogt naar mijnen zin. Maar ditte wil
ik nog zeggen: 't komt er heelegaar nie op aan
wélke taak 'nen mensch vervult 't komt er
alleen maar op aan hóe ge oew taak vervult?
Daar zijn, ziet ge, gróóte huisknechten!
En dat er kleine „meesters" zijnocherm,
méér, veul meer dan gróóte dienstknechten.
De grootheid van den Koos zit 'm déérin: hjj
dient anderen!
De onbenulligheid van z.g. „grooten": ze die
nen d'r eigen alleen!
Maar nou is 't pampier vol. Gin letter over
feest kan er meer bij. Tot de naaste week, dus!
En als altij gin horke minder van oewen
t.a.v,
Dré,