Naar een nachtelijk
offerfeest
De Brabantsche Brief
van Dré
Q
Zaterdag 1 October 1938
Derde blad
tjminé boonen met spek
smaken tóch in de tropen
jjj WINTERKLEEREN OP WEG NAAR
DEN VULKAAN.
Pasaroean.
„In het Tengergebergte (op Java)
wonen nog menschen, die geen Mo
hammedanen zijn. Zij zijn aanhan-
van den Hindoe-godsdienst,
hebben eigen priesters en vervul
len soms vreemde ceremoniën. Zij
houden zich apart van de eigenlijke
Javanen, van wie zij in type aan
merkelijk verschillen. Echter de
Islam wint ook hier veld en klimt
langzaam tegen het gebergte op,
zoodat de voet van het Tengerge-
bergte reeds geheel geïslamiseerd
is.
[Maar in de hoogst, gelegen dorpen houden
Tengereezen nog vast aan hun ouden
dsdienst en er zijn daar nog twaalf Hin-
epriesters..
In de herfst heeft er in het ge-
rgte een bijzondere plechtigheid plaats,
in worden 's nachts bij vollen maan en
jen het aanbreken van den morgen gods-
fflstige feesten gehouden en offers ge-
scht aan den vuurspuwenden berg de
romo" zoo vertelde me eenigen tijd ge-
loon en ecn Elu"°Pea£tn, die al tientallen ja-
in Indië woont.
N atuuraanbidding.
Java is het grootste gedeelte der be
king „min of meer" Mohammedaan,
•ral vindt men er echter in de geesten
rbiijfselen van een veel oudere natuur-
jbidding en van eerbied voor oude go-
die stammen uit den tijd der Hindoe-
theersching. Er bestaan „heilige" boo-
en men zal niet licht een zoogenaamd
lammedaanschen Javaan ertoe kunnen
oui eK°n zu'h een boom om te hakken. Ovcr-
°P 'lct Proote eiland treft men aan Hin-
^oudheden, waaraan nog vaak, nictte-
itaande de Islam dit verbiedt en als
lzonde beschouwt, de bevolking offers
ngt. Maar Hindoe-priesters zijn op Ja-
N, toch zeldzaam geworden, evenals groo-
godsdionstige plechtigheden, die nog
ah. den Hindoe-tijd., herinneren. En iets
ii bijzonders is het nachtelijke offer-
weg tin het Tengergebergte aan den vulkaan
[Bromo.
et Tengergebergte is ecn vulkanisch
t-gebergte, waarvan de hoogste toopen
[veel meer den drieduizend meter stijgen,
is uiterst dun bevolkt en heeft slechts
|e wegen.
Ik ga er heen.
Ik besloot het nachtelijk feest te
aan bijwonen, hoewel de Bromo
fflgeveer honderd-twintig kilometer
<an Socrabaja ligt. en het laatste
leel van den tocht daarheen te
)aard moet worden afgelegd.
an veel nut zou me geweest zijn, indien
een tochtgenoot bad kunnen vinden, die
talen van bet land kent, want ik mocht
Dict op rekenen in het gebergte steeds
isclien te vinden, die Nederlandsch ver-
n. Echter, ik had geen geluk: ik moest
illeen op uit en zou met dus wel moe-
behelpen met de internationale gebaren-
tlie me in de Arabische landen, in Abes
en elders van nut is geweest.
Speciale Meeding noodig.
et eerste avontuur van mijn tocht bad
bij het doorzoeken van mijn twee kof-
an alle zijden waarschuwde men mij re-
ng te houden met de koude, die voor-
s nachts en 's morgens vroeg hecrscht
let gebergte op meer dan tweeduizend
er hoogte. Mijn tropische kleeding zou
zeer onvoldoende zijn. Geen wit pakie.
r een Europecsch wollen costuum zou
loorlig hebben en dik ondergoed,
alles te koopen voor den tocht naar
jGbergfo, zou duur uitkomen en daar-
legon ik eerst mijn koffers na te zoe-
en ik vond daar twee wollen pakken,,
er-ondergoed, ecn dikken halsdoek, een
Dieescben hoed, ecn trui, alles wat ik
lig had. Peinzend bekeek ik dit alles,
ir kwamen al die wintërkleederen van-
1? Den hoed had ik, zoo meende ik me
minneren, indertijd gekocht te Teheran.
daar dik sneeuw lag. De trui was al
jaren geleden, gekocht gedurende een
op don Balkan in een strengen winter,
hoed kwam uit Marokko, toen ik daar
idurendo de wintermaanden, bijna zes
r geleden, nu en dan bibberde van de
'de. Maar de rest? Ik kon me met den
'en wil van de wereld niet te binnen
J!gen waar ik die vandaan had. Maar
deed het ertoe? Ten slotte bad ik al-
wat voor den bergtocht noodzakelijk
Oorlogsherinnering.
'en ik een der wollen pakken uit den
Ier nam, viel er een pijl me* scherpe
'a'en punt, uit. Die pijl was afkomstig
1 de Somali's in Fransch Somaliland.
sschen dik ondergoed vond ik cenige
vecrpatronen. Het waren Mauser-patro-
die ik indertijd opraapte van een der
"velden in Ethiopië. In een wollen hals-
fk gewikkeld vond ik een opium-pijn.
men in Perziê gebruikt (ter ge-
Den Europeeschen hoed moest ik niet
medenemen op mijn tocht naar den vul
kaan van den Bromo, zoo raadde iemand
me. Koud is het daar boven in het ge
bergte, maar reeds spoedig na het aanbre
ken van den dag begint er de zon hevig
te steken en daarom was liet beter, dat ik
een trop.ischen helmhoed droeg.
Een zonderlinge uitrusting zou dat wor
den: gekleed zou ik zijn als voor een reis
in Rusland in den winter, maar op het
hoofd zou ik dragen een hoofddeksel, be
stemd voor de tropen.
Na ccnig nadenken besloot ik de win-
terkleeding mede te nemen in een kleinen
koffer en eerst per autobus naar Pasaroean
te reizen. Te Pasaroean zou ik een kamer
in een hotel huren, trachten een automo
biel te vinden, die mij zoo ver mogelijk in
de richting van den Bromo zou brengen en
eerst 's avonds laat van Pasaroean ver
trekken, nadat ik me daar voor den berg
tocht en de koude gekleed zou hebben.
De tropendag breekt aan.
Laat in den morgen voor den
feestnacht, in het gebergte vertrok
ik door de laaiende hitte van een
tropendag met een koffertje vol
winterkl eederen.
Plaatsen met voor mij vreemde namen
passeerde ik: Ivaranglo, Poerwodadi, Wo-
noredjo, Patjarkeling, Warocngdowo. Er
was één plaatsje, dat een vertrouwelijken
klank had en Alkmaar heette. „Van Alk
maar begint de victorie", fluisterde ik on
willekeurig, toen ik soezend in de auto
bus erdoor kwam. Maar het was er zoo
warm, dat d>e wereldberoemde Alkmaar-
Sche kaasdragers er bij zoo'n temperatuur
ongetwijfeld den arbeid zouden hebben
gestaakt.
Gloedhitte heerschte over Pasaroean toen
ik daar een weinig na het middaguur aan
kwam en afstapte in het hotel Jansen.
Juist werd er het middagmaal opgedragen
en men at er o.a. bruine boonen met
spek. Ik zette me aan tafel hij twee ken
nissen en bestelde: „Geen soep vooraf,
geen vleesch en aardappelen, maar uitslui
tend bruine boonen met spek".
ITet was bet heimwee van miin maag
naar bet vaderland, dat in deze bestelling
tot uiting kwam. En bij ecn temperatuur
van over de tachtig graden Fahrenheit
heb ik niet wellust de bruine boonen met
spek verorberd.
Op zoek naar een auto.
Na dit krachtige maal kon ik echter niet,
zooals hier de algemeene gewoonte is, een
dutje gaan doen, want ik moest op zoek
naar een automobiel, die me dien nacht
naar het Tengegebergte en zoo dicht moge
lijk bij den Bromo kon brengen.
Een politieman van de opiumrecherche,
die vloeiend Javaansch en Maleisch
spreekt, verklaarde zich bereid zijn mid
dagrust te offeren met mij mede te gaan
om als tolk en wegwijzer te dienen. Deze
politieman was een volbloed Nederlander,
maar in Indië geboren en zoo blond was
hij, dat men gezworen zou hebben, dat zijn
wieg aan een van de Friesche meren had
gestaan.
Men bracht me bij een Arabier en daar
kwamen we overeen, dat 's nachts om één
uur een automobiel me aan het hotel zou
komen afhalen en me brengen zou tot Nga-
disarï, op 1940 meter hoogte. Daar zou ik
een paard moeten nemen om tot aan den
voet van den Bromo te rijden. De automo
biel zou te Ngadisari op me wachten om
me weer terug te brengen naar Pasaroe
an tegen een totaalprijs van tien gulden.
Na het avondmaal zou ik dan van half
negen tot half een kunnen slapen, om half
een me in mijn winteruitrusting steken en
te één uur weg rijden. De sympathieke po
litieman was door dienst verhinderd den
tocht mede te maken. Ik zou dus alleen
de reis moeten ondernemen en alleen me
door de taalmoeilijkheden heen moeten
slaan, Daaraan was niets te veranderen.
J. K. BREDERODE.
Ulvenhou:, 29 September 1938.
Amico,
Den brief dien 'k oe
vandaag schrijven zal.
zit al weken in m'nen
kop.
Weken gelejen, -
't was nog volop zo
mer, als ik thui3
ge re jen kwam mee
m'nen groentenwagel
liep Trui me al teugen
in den inrij van onzev
erf en 'k zag dalijs
aan 'r plechtig ge
zicht, dat er iets be-
zonders wa»,
Zoo gaauw ik dat zie, 'k weet eigens nie
hoe 't komt, kan ik 't nie over m'n eigen
verkrijgen om ook 'r. begrafenistronie te
zetten.
Sjuust andersom, mag ik ze dan geren
den duuvel injagen, deur zoo 'ns luid 'nen
„schuinschen slag" deur de locht te bleiren
en m'nen Toeteloeris in 't wèèrgaren maken.
„Zoo, wijf," kwekte-n-ik: „ge trekt sjuust
'n bakkes of meneer pastoor mee d'open
schaal is rondgewist, off... zijde nog - niet
afg...?!"
„Sst, sst," siste Truin en ze wees zenuw
achtig mee den duim over haren schouwer
naar den huis, waaruit ik begreep, dat er iets
veurnaams binnen zat.
Ik hiew dus rap m'nen kwèèk en fluisterde:
„wie?"
,,'Nen geestelijke." vezelde Trui: „van bui
ten de stad. Mot jóu spreken! Schiet op!"
Meteen draaide ze 'r eigen om, om weer
naar binnen te gaan. Maar aan 't end van
de gang bleef ze efkens staan en siste:
„gaauw 'n bietje, hij wacht al 'n kwartier"
Zoetekesaan begost ik ^och 't gedacht te
krijgen, dat er 'nen schrikkelijk-hooge aan
m'n sigaren zat en 'k veegde Jus m'n handen
'ns rap aan m'n broek af, floot Dré III,
die most dan den wagel maar uitspannen en
'k gong naar binnen.
't Viel veul mee!
Op 't eerste oog zag ik al. te doen t'heb-
ben mee 'nen goeier-trouwen mensch. wien
den leut in d'oogen stond. Daai kijk ik altij
direct naar, amico! Naar d'oogen. Als daarin
't levensplazier glanst lijk de zon in 'nen hei-
plas. dan is zo'nen tiep den mijnen!
„Ha. meneer pastoor." groette-n-ik: (ik
geef in twijfelgevallen altijd maar 'n goeie
maat!) „ha. meneer pastoor, blijft zitten,
blijft zitten asteblieft!"
„Dré," lachte-n-ie en we schudden mal
kaar de hand: „ge moet me niet verlegen
maken, jong! Ik ben nog geen pastoor. Eigen
lijk ben ik nog maar 'n wij watermatroos!"
Lollig blonken z'n troebel-ganzend' oogen
ja! Dat zyn d'oogen van den Yic, amico,
m'nen kunstschilder uti t' boschhuis. Oogen,
die veul, die vooral wjjd zien endie altij,
altij ook in donkere dagen toch nog de
zon zien, al is 't maar de dunne plek in 't wol
kendek.
„Ah, ge vischt zieltjes op zee?" vroeg ik.
„Juist, Dré, midden in de roos!" schaterde
m'nen nieuwen vrind.
„Dat h-.bt ge nie van oew eigen, dat zijn den
Blaauwen z'n woorden, kaplaan", zee ik.
,,'k Wou je alleen maar laten merken, Dré,
da'k 'n trouwe lezer van je brieven ben,
trouwvoorzoover 'n zeeman trouw kan
zijn, hè?"
Den lach was mee deuzen mensch nie van de
locht. „Want ik ben veel weg, man!"
„Trui, wat schaft den pot vandaag?" riep
ik over den schouwer van m'nen gast henen.
Efkens spietsten heur oogen 't woord „idioot"
aan 't plafond, want zij is altij benaauwd nie
pront genogt veur den dag te komen bij deftig
bezoek, als ze zoo onverwacht mot opscheppen,
maar dan zee ze, heel lievekes: „Savoyen en
gehaktballen en gelen rijstepap na".
„Doede mee?" vroeg ik m'nen gast van
de zee.
„Nou...!" zee-t-ie en de glanzen van d'oogen
en brilleglazen flitsten door malkaar van pla-
zier: „Nou...! Da's 'n kaart die 'k niet pas!"
„En 'nen pierenverschrikker veuraf? Da's
goed teugen den mot van de zoute zeelocht!"
Allee amico, die aalmoezeniers op de vis-
schers- en handelsvloot, in oorlogsdagen op de
marinevloot, die kunnen veul vertellen! Telkens
schiet ge in den lach, maar onder alles zit toch
altij dieën ijzeren wil, om ook de wijdst-weg
dolende schapen, wijdweg in figuurlijken en
letterlijken zin, ten einde tóch te brengen,
te stouwen in den Schaapstal.
Ze hebben mee moeilijkheden te kampen,
deus priesters, waarop ge dikkels gin gedachte
hebt.
Ik zee zoo, als we 'ns teugen de wieg ge-
stooten (geproefd) hadden: „me dunkt, ge mot
nog al wat talen spreken, om overal waar guilie
komt .oew ambt uit te kunnen oefenen".
„Ik spreek er vier, Fransch, Duitsch, En-
gelsch en Poolsch, goeie morgen was sissen die
gehaktballen lekker in den jus, Dré, vier zeg
ik, maar..." Ineens wierd zijnen gezonden kop
weer éénen lach!
„Vertel op", zee ik: „vertel op, dan schenk
ik nog 'ns vol!"
„Aan boord was 'n circus-gezelschap. In
dianen, Negers, Bosjesmannen, weet ik véél!
In alle talen en met gebaren had ik met die
menschen al dagen opgetrokken over den
Grooten Oceaan en langzamerhand kreeg ik
iederen morgen meer menschen bij de H. Mis.
't Liep tegen Kerstmis. En ik had me voorge
nomen: we zullen dat Hoogfeest 'ns in de pun
tjes vieren! En ik moet zeggen, Dré. Onzelieve-
lieer is overal, ook toen op de verratenste plek
daar ergens op die donkere wereldzee, ik moet
zeggen, dank zij 'n hoop schietgebedjes kwa
men er veel te biecht!"
Efkens begost 'nen lach te blinken op deu
zen vromen zeemanskop, we proefden nog 'ns
en ik voelde 'n prachtverhaal in de gëhakt-
ballengeuren zweven»
„Affijn, daar krijg ik 'n biechteling, die
klaarblijkelijk toch ook Roomsch was, want ik
had 'm al verschillende keeren onder de Mis
gezien in diepe devotie, maar wat 't voor 'n
landsman was, ik wist 't nog niet. 'k Wist al
leen: hij was vuurvreter van beroep en al jaren
en jaren zwervend door de wereld, van stad
naar stad, land naar land, over bergen en
zeeen, door steppen en wereldsteden. Je be
grijpt," even toch 'nen weemoedigen lach,
„zo'n man gaat niet iederen Zondag met
vrouw en kroost netjes opgetuigd ter kerke
in de tweede bank achter den vijfden pilaar,
zijbeuk rechts!"
„Misschien in gin jaar dikkels," zee ik: „en
ae vraag is of ie 't adres van vrouw en kroost
wel sjuust wit!"
„Begrepen! Deze vuurvreter kwam te biecht
en... sprak 'n taaltje, waar ik geen touw aan
kon vastkrijgen. Ik probeerde Engelsch,
Fransch. Poolsch, Duitsch, ja Hollandsch zelfs,
maar 't eenige resultaat was: de arme bliksem
zat te zweeten van inspanning, hij zou zoo
gaarne te communie gaan met 't Kerstfeest...
je voelt Dré, de moeilijkheid. Maèr... toen
kreeg ik 'n ingeving van den H. Geest, man!"
Hij schaterde van den lach. Z'n brille-oogskes
vonkten! „Ik teekende 'n tafel en zette er me
Romeinsche cijfers de getallen van IX onder
elkaar. Hij snapte! De tien geboden! Ik wees
maar aan, hij knikte maar! „Een elk schot 'nen
eendvogel," brulde-n-ik.
Als we uitgelachen waren, dan vroeg ik:
„maar hoe hebt ge 'm toen zijnen pinnetentie
duidelijk gemokt?"
„Da's eenvoudig," gaf iz ten antwoord! „In
zulke gevallen neem ik m'n rozenkrans en
meet ze enkele meters af!"
Amico, in gin tijen heb ik zoo gelachen, maar
wat had ik onderwijl toch veul stille bewonde
ring veur deuzen priester, deuzen schietgebe-
dekes prevelenden matroos-van-God, die dik
kels, mee de pijp in den mond en de knuisten
aan de touwen, daar in de wije eenzaamheid
op sturmende weareldzeeën zijnen Grooten
Kapitein te bidden staat om 't heil van even-
aesten, die daar onder, bij de vuren, in de
kajuiten en de scheepskeukens, onder zwaren
arbeid, zwerven over de groote weareld van
pool tot pool.
„Me dunkt" zee ik: „ge zult er ook wel 'ns
van die gasten onder aantreffen, waargin zalf
aan te.strijken is!"
,,'t Ligt er aan hoe je ze aanpakt, Dré! Kort-
gelejen, we zaten in den Golf van Biscaje,
kwam ik bij zoo'n kerel, als jij bedoelt, in z'n
slaapverblijf. Hij had me de heele reis ontloo-
pen, dus ik stapte bij 'm binnen, als ik wist
dat ie rusttijd had. „Hallo," zoo kwam ik bin
nen: lekker getukt, maat?"
Wéér kwam 'nen breejen lach langzaam ge
trokken over dieën gebruinden priesterskop.
„Zjeg, Zwartrok, wil jij wel 'ns als de hier-
en-ginder ópdonderen! Me plaosie in de hel is
besproken, man. 'k Heb met je femelarijtjes
geen sode... te maken!"
Weet je wat ik dee! Ik ging op den grond
zitten, langs z'n hangmatje, 'k Stak 'n sigaar
aan en hield 'm mijn koker voor. „Steek maar
'ns op. maat, voor je gastvrijheid als... zee
bonk! Hè?"
„Nouja. Faoder, zoo bedoel 'k 't nie! Je kunt
hier wel 'n boompie komen opzetten, als je
maar niet gaat sijsjeslijmen saasjeslaamen
zei ie over je hemeltje en zoo".
„Top, Rinus, zeg ik. laten we 'ns 'n gezell'ie
babbeltje houwen over jou gereserveerd
gloeiend roostertje in de hel!"
„Verrèk", zee ie: „jij bent 'n toffe gooser!
Vaar je al lang?"
Dré, voor we in Amsterdam aan den wal gin-r
jen, was ie te communie geweest. Een van
onze gewezen, bekendste ministers was. dat
moet ik je 'r voor de aardigheid nog bij zeg
gen, m'n misdienaar 's morgens!"
Ik zat mee m'nen open mond te lusteren,
amico. Ik zag daar dobberen over de Noordzee
'n vrachtbootje, waar deuzen tiep van 'nen
priester de Mis opdroeg, dansend op_ z'n zee^
beenen, gediend deur 'nen excellenten misdien-r
der en mee zo'nen Amsterdamschen goffert aan
de communietafel...! Ja, gatsamme. zoo gaat
ge verstaan, de schietgebedekes van zo'nen
zielenvisscher!
„Voor ie afmonsterde," zoo gong m'nen gast
wijers: „zei Rinus tegen me, „meheer, dat most
m'n wgf wete!" v
„Wat Rinus?"
„Da'k potdome weer te communie bin ge-.
weist!"
„Kun je 'r toch vertellen!"
„Dach ie. dat ze me gelóófde...? Ken je m'n
Griet nie, Faoder! Weet je wat? Schraaf 'n
briefie. Ze zal 't lollig finden! Want ze is er al
jaren kepot van. da'k nergens meer aan dee!"
„En zoo. Dré, moest ik 'n „attest" geven, om
Griet gelukkig en Rinus geloofwaardig te
maken!"
„Goed beschouwd," lachte-n-ik: „hebt ge
dieën Rinus mee 'n sigaar bij Onzenlievenheer
gebrocht!"
Hij knikte. ,Ja. Maar 't was 'n goed merk,
Dré!"
Waarom ik 'n paar van die dingskes vertel,
amico
Kek 'ns, 't Apostolaat ter Zee, waar
over dieën nuuwen vriend van me praten
kwam, is iets veul bezonders, hebt ge al lank
gemerkt. Iets schoons! Die vertellins daar
over, ze brengen oew gedacht zóo dicht bij
de jaren dat Christus over de weareld gong.
En z'n Kerk stichtte. Die nou op zee
wordt gesticht. Onze priesters en de Domi-
né's, ze gaan rond onder 't zwervende, zwal
kende zeevolk, dat kruist over de gansche
weareld.
„Zooals in den tijd der Kruistochten ge
heel Europa en alle volkeren eenstemmig
een smeekbede richtten, zoo moet ook nu
in de geheele wereld één van ziel en één
van kracht, aan de Moeder Gods gevraagd
worden, dat de vijanden van de Christelijke
en menschelijke beschaving verslagen wor
den en dat de ware vrede weder moge
schijnen voor de vermoeide en dwalende
meonscheid".
P.P. XI, Enca v. d.
Rozenkrans, 29-9-'37.
Maar daar is nog 'n andere bedoeling, mee
deuzen brief!
Vrijdagavond, den zeuvenden October a.s.
(het feest van O.L.Vr. van den Rozenkrans)
zal den Bisschop van Roermond, onder 'n
Pontificaal Lof, 'n schoone copie van de Mi
raculeuze Beeltenis van O.L.V. Sterre der
Zee, plechtig wijden in de Basiliek te Maas
tricht. Deus schoone beeld, amico. wierd
deur 't brave volk van Maastricht geschon
ken aan 't Apostolaat ter Zee, cpdat huilie
eigen Sterre ter Zee toch óók zal meugen
worden de Sterre van den zeeman!
Op 'n versierd schip, verlicht en bevlagd,
zal dan 't gèwijde beeld van Maastricht naar
Rotterdam over de Maas varen, mee gezang
en muziek.
Dót kan schoon worden, man!
Onslievrouwke, Sterre der Zee, in 'nen
stralenkrans van licht op den voorsteven van
't gepavoiseerde schip, trekkende deur het
schoone Limburg, lanks de grenzen van Bra
bant, naar Holland, naar de Rotterdamsche
weareld-haven, waar 't schoone beeld ge-
plotst zal worden in 't Katholieke Zeemans
huis. Waar zij, de Sterre der Zee, dan altij
thuis zal zijn onder 't zeevolk, dat van alle
wearelddeelen hier zoo dikkels toeft.
Zondag 9 October, komt deus rozenkrans-
schip aan de Rotterdamsche haven. Waar 't
ontvangen zal worden deur den Bisschop
van Haarlem.
Ge verstaat, amico, 't schoon symbool van
deuzen tocht van de Sterre der Zee van
Maastricht tot Rotterdam.
Geren zou 'k nog 'n paar blaaikes vol-
potlooien over deus schip, da'k daar al varen
zie, twee dagen en nachten, lanks de oevers,
zwart van menschen.
Maar m'nen brief is stampvol, daar kan nie
veul meer bij.
Maar één dingske nog: mijnen nuuwen
vriend den Hoofdaalmoezenier, mee wien ik
hier in Ulvenhout zoo leutig geklasjeneerd
heb, tusschen de gehaktballen deur, deuzen
fijnen priester, die Gods woord verkondigt
mee 'n sigaar en 'nen lollige slag, deuzen
zeeman-in-dienst-van-O.L.H., staat straks méé
aan 't roer van 't bevlagde, rozenkransschip
„de Sterre der Zee", die 'n zegereis gaat ma
ken van Neerland's Mijnengebied naar Neer-
land's waerelhaven!
Hij is 't me heelegaar in Ulvenhout komen
vragen en ik kost toch zekers niet weigeren,
aan deus gebeurtenis 'ns 'nen brief te spen-
deerenf
De Radio zal, als 't schip onderweuge is,
oe wel sjuust op de hoogte stellen van tijd
stippen en plots, zoodat ge nie veur niks aan
den waterkant zult hoeven te wochten!
Vol!
Veul groeten van Trui, Dré III en als altij
gin horke minder van oewen. t.a.v.
DRÉ.
FASCISTEN ROERDEN ZICH TE LONDEN.
Maar de opzet mislukte totaal.
Een goede politiemacht dreef op Piccadil-
ly-circus in Londen een fascistische troep
uiteen, juist toer) men bezig was de Nazi-
vlag te hijschen boven on het standbeeld
van Eros. Een aantal lieden werd het poli
tiebureau binnengebracht na een gevecht
tusschen fascisten en communisten. Er werd
de politie gemeld, dat een pro-Hitlcr groep
van Piccadillv circus vertrekken zou om
een rnarsch te maken door het Westend.
Een enorme menigte was op de been. De
politie maakte een charge en veegde het
nlein schoon. De Dailv Express zegt, dat
daarna politieruiter-s Piccadillv Circus ble
ven bewaken.
ONDEUGENDE BAKVISSCHEN.
Enqelsche moeder vroeg onder
zoek naar de geestvermogens
van haar dochter!
Een liefhebbende moeder diende een klacht
in bij den Politierechter tegen haar zes
tienjarige dochter, om dat deze lot twee of
drie uur in den nacht uitbleef. Nu hun va-
cantie, welke in Brighton op het eiland
Wight werd doorgebracht, verdwenen liet
meisje en haar oudere zuster voor tien da
gen. Volgens de Daily Express heeft de
moeder der rechter verzocht een onderzoek
naar de geestvermogens van het kind te
.willen doen instellen»