De Brabantsche Brief Tusschen bewapende Balineezen van Dré h „Duitsch-Christclijke vroomheid" Zaterdag 14 Januari 1939 Britsch iden, 'ijgers zwemmen naar het and der duizenden goden IN DE HOOGE BOOMEN LOE- REN DE APEN. Denpassar (Bali). De kleine „vlerkprauw" kliefde moe dig de blauwe golven door. We na derden Bali: een dicht beboschte heu velachtige kust, waar echter geen dorpje en zelfs geen huisje te beken nen viel. Wèl lagen er eenige prau- wn op het strand. Dit was niet het punt, waar de mo torboot aankomt, want daar moest jich een aanlegsteiger bevinden en die ontbrak hier. Zou ik ergens in de ïildernis worden afgezet? ld zeil van de vlerkprauw werd gestre mde prauw stootte aan den grond. Nog I er geen dorpje te onderkennen. Wel jden er enkele groepjes inlanders aan den ir, die blijkbaar op iets wachtten. Ook ik een soort breed boschpad onderschei dat naar het strand voerde, ie moest ik naar Denpassar, het doel mijn tocht en het centrum van vele tem- komen? De afstand daarheen bedraagt 1125 kilometer. Het naaste dorp, dat ik van de kaart, lag op ongeveer 25 neter. Daarheen zou ik desnoods kun- loopen, terwijl ik een paar inlanders reisgoed kon laten dragen. En in dat ie dorp, Negara, zou ik in 'n Chineesoh een onderdak kunnen vinden,- had Ghineesche vriend Liem Hie Sing me ld. knecht van de. vlerkprauw bracht mijn oed aan land eh, wadend door het wa- Iroeg de schipper me aan wal. Een autobus op het boschpad. dat oogenblik zag ik op het boschpad 'vrij toonbare autobus verschijnen met Bgiers, die blijkbaar naar Java moesten inlanders maken voor den overtocht m naar Java nooit gebruik van de mo- feerboot, maar doen de reis met de veel loopere prauwen. knecht van de vlerkprauw begeleidde roet mijn reisgoed tot bij den autobus aadde mijn reisgoed op het dak van dit rtuig. De mcnschen, met wien ik zoo goed geen woord kon wisselen, waren uiter- ite beleefd tegen mij, echter zonder eeni- Isftafsche onderdanigheid. Mij werd de jsleplaats, naast den chauffeur, ingeruimd [Onder hot publiek zag ilc ook twee inland- politie-agenten, die (en dit trof mij) veren waren bewapend Dat was igwekkcnd, overlegde ik, want nog lar geleden hadden de Nederlanders Bali een zwareri strijd moeten voeren en den toen daar heerschenden „radja" rat.) Ie politie-mannen schenen echter vol- kt niet bevreesd voor eenige vijandelijk- 1 van de zijde der bevolking. Zij zetten geweren tegen een boom en stonden op igen afstand van dien boom met de in- iers, Balineezen, Javanen en Madoeree- gemoedelijk te praten en te rooken. Roofdieren zwemmen over. ater hoorde ik de verklaring van de zwa- h owapening der politiemannen op de tkust van Bali, een bewapening, waar de politie in andere deelen van het nd niet is voorzien. de uitgestrekte bosschen op de westkust Bali leven nog velr tijgers. Er woont een Europeaan, die er niet minder dan heeft neergelegd. Die tijgers zijn af- stig van Java, werd mij verteld. Over nauwste gedeelte van Straat Bali, waar nog geen kilometer breed is, komen de Beren overzwemmen. Krijgen de tijgers op Bali te benauwd, doordat er te veel op hen wordt gemaakt, dan zwemmen wier naar Java terug, waarbij ze goed ing houden met wind en getij. Een an- üen ik erover sprak, ontkende dit en marde, dit verhaal tot een sprookje, een derde, dien ik erover ondervroeg, Ie me mede, dat er op Bali twee soor- lijgers voorkomen, een kleine soort, die Bali thuis is, en een gr otere soort., die löiend van Java komt. Wat de waarheid en ik niet uitmaken. Echter, het verhaal de over-zwemmende tijgers komt me waarschijnlijk voor. Op het gedeelte lava, dat ligt aan Straat Bali, waar deze lauwst is, komen veel tijgers voor. En volkomen betrouwbaar Europeaan deel de, dat hij herhaaldelijk met eigen lherten en wilde zwijnen van Java naar en andersom had over zien zwemmen. herten en zwijnen de natuurlijke wan den tijger, dit doen, waarom zou 'Iger dit dan niet durven? Balineezen geen gemakkelijke prooi. de tijgers op Bali overvloedig buit Mijn ze er over het algemeen weinig Wijk voor menschen. die ze liefst zoo mogelijk ontwijken. Bovendien de Ba- jmn zijn geen gemalck. djke prooi, daar i'jna allen bewapend - ijn met vlijmscher- tosson (een soort steekwapen) die soms Balven meter lang zijn. han ook zeer gevaarlijk schijnen voor 'toderlanders, maar is het niet slechts dertig jaar geleden streden Balineezen heftig togen het Nederland- Bezag. Nu zijn ze aan dit gezag geheel 'c,1(l en hun oude radja's (vorsten), die bestuur van 'de uiterste willekeur voer- Wreuren ze niet zoolang ze in vrijheid pjjwboze goden kunnen aanbidden. Er ligt op Bali zelfs geen militair «arnizoen en de stemming ten op zichte van het Nederlandsch bestuur !s or Z(oo goed, dat er in overweging •s een Balineesch vrijkorps te vor men met het oog op een mogeliiken au'ud tegen een buitenlandsehen vij and. BALINEESCHE SCHOONEN. In den autobus vermeldde een opschrift „26 zitplaatsen". In dit opschrift deed zich de hand van het Nederlandsch gezag voelen ende aanwezige politiemannen zorgden voor de naleving van het voorschrift. Echter er waren nog eenige zeer luidruchtige passa giers, die in het getal niet medetelden en ook geen zitplaats noodig hadden. Dat wa ren drie vechthanen, die door passagiers in korven werden medegevoerd. De Balineezen zijn verzot op hanengevech ten. Deze zijn natuurlijk van hoogerhand verboden, maar... niet in elk dorp bevindt zich politie, die in dienst staat van de Ne derlanders en ook kan men den Balineezen het houden van hanen niet verbieden. Ha-, nengevechten worden nog steeds gehouden, maar daarbij wordt de politie niet uitgenoo- digd. In de autobus was ik de eenige Europeaan. De rest der reizigers bestond uit met krissen bewapende Balineezen, die zich zeer beleefd en vriendelijk toonden, eenige Madoereezen, twee Chineezen en één Javaan. Deze Javaan was er een uit de hoogere klasse. Hij sprak ook zeer bedachtzaam Nederlandsch en kon me over de reis naar Denpassar inlichten. De autobus, waarin ik zat, zou slechts tot Negara gaan, een afstand van ruim vijf-en- twintig kilometer. Te Negara zou ik echter een anderen autobus vinden, die me naar Denpassar zou brengen. Manusjes van alles. Van den „kampong" (dorp) bij de landings plaats ontdekte ik, toen we op weg gingen, hier en daar in het bosch verscholen, eenige huisjes en langs den weg enkele „toko's", winkels, die hier, als vrijwel overal in Ne derlandsch—Indië, meest door Chineezen werden gehouden. Die toko's waren houten gebouwtjes, welke naar de wegzijde open waren. Het is gemakkelijker te zeggen wat hier niet, dan wat hier wèl te koop was. Men verkocht hier rijst en sandalen, koffie en schrijfpapier, zeep en sigaretten, klcederen en petroleum, vruchten en tabak, lekkernijen en geneesmiddelen. De weg was aanvankelijk een breed bosch pad, doch weldra kwamen we op een uitste kenden grintweg, die later 'overging in een asphaltweg. Deze goede wegen zijn eerst on der Nederlandsch bestuur aangelegd. Apen gapen ons na. Ruim twintig kilometer lang reden we door een slechts dun bevolkt boschgebied, waarin ook vele tijgers huizen. Rechts en links verhief zich hoog geboomte, waaron der welig struikgewas groeide. De tijgers vertoonden zich niet; daarvoor waren ze te verstandig, maar wèl zag ik en kele malen een roodbruin hert den weg over steken. En dan waren er de aapjes. Bij hon derden zaten ze hier 'en daar op den weg en lieten de autobus tot enkele tientallen meters naderen. Zonder overhaasting verdwenen ze daarna in het struikgewas, maar als de autobus langs reed kon men nog honder den nieuwsgierige oogjes tusschen de 'tak ken en bladeren zien turen naar dat vreem de, wonderlijke ding, waarin menschen za ten en waaruit soms het gekraai van een vechthaan opsteeg en dat met zoo'n verba zingwekkende snelheid voorbij suisde. J. K. BREDERODE. WAT DE ZUTFENSCHE KASSIER OP ZIJN GEWETEN HEEFT. Omtrent die verduistering van aan hom toevertrouwde gelden door den kassier L. K. te Zutphen, vernemen wij thans nader dat uit het politie-onderzoek is gebleken, dat het bedrag dat hij als kassier bleek te hebben verduisterd, ongeveer f 30.000 be draagt. Verder bleek, dat hij ook nog gel den onrechtmatig heeft onttrokken aan de kassen van de vereeniging „Koninginnedag" te Zutphen, van de afdeeling Zutphen van den Koninklijken Nederlandsch en Midden stands Bond, van het Zutphensche Dioren- asyl en van de plaatselijke afdeeling van de Vereeniging tot Bescherming van Dieren, tot een gezamenlijk bedrag van plus minus f 1400. DE „VON GEUSAU" TE KAMPEN. De postboot „Van Geusau", die Donder dagmiddag om één uur van Urk was ver trokken met passagiers en post is gistermor gen om half twaalf na een moeizamiem tocht te Kampen aangekomen. Het ijs was zeer zwaar. Het ligt in de bedoeling dat de boot heden weer van Kampen naar Urk zal terug koe ren. Amico, Ulvenhout, 12 Januari 1939. Lesten Zondag was ik 'n bietje aan den laten kant, als ik bin nen gong in de „Gou wen Koei". Trui d'r schuld! Die bad 'nen pot snert gekookt om er oew eigen aante begaaien. Ze had de beste stukken uit de kuip genomen, (nou mee Dré lil en den Eeker was 't weei wèèrd om in Novem ber 'n verken te kui pen!) en van Zaterdagmiddag af had dieën ijzeren pot op de plattebuis staan sudderen en klukken, dat 't water uit m'n wangen liep. Den Dré en den Eeker stonden er sjuust eender mee en wanneer wij malkaar 'ns aankeken, dan wierd mee de tong 'nen grimas gemaakt en den trek in Trui's brouwsel nog steuviger. En als 't dan eindelijk Zondagmiddag, twee uren was -, ge verstaat! Snejen boerenmik, nog grooter dan m'n handen, beleed mee vette kluif, worst en malsche stukken, dunnekes ge peperd en bemosterd, wierden opgeschranst d' een na d'ander en „deurgespoeld" mee 'nen schep geurigen papdikken snert, tot d'oogen klein van frèten wierden! 'Nen heelen boeren mik, klein gesnejen tot bottrammen van hoog stens 'nen centimeter dik, verdween lijk sneeuw veur de zon. Na zoo'n wintermaal allee, dan valt ge, na 'n stuk of vijf volle trekken aan oew pijp, in 'nen snurkenden dut. Vest los, pet achter over, oew makkelijkste huisklompen aan, ver zadigd lijk 'nen vorst dan is 't goed zitten in oewen zurg, die langzamerhand z'n eigen vormde naar den baas zijnen rug ennede rest. Dan vallen, daar onder den duister van de schouwltap d'oogen vaneigens toe, dan bakt 't werme plattebuiske 'n kleur op oewen kop tot ie blinkt, dan wel, dan zoude wel vier kant teugen oew eigen zijn, ge zou wel stapel zot zijn, als ge zoo 'nen brok zuuten Zondags rust nie tot 't leste opzabbelde en smelten liet in oew zielement. En zoo kwam ik minstens 'n half uur te laat bij de kameraads, die daar in 't eigen hoekske bij de raam van „de Gouwen", in den vroegen schemer van deus tij, te „bakken" zaten in den wermen gloei van de rood-staande kolom kachel. Alleen in den toog brandde de lamp. Daar stonden 'n stuk of vijf jongere Ulvenhoutsche gasten mee Kee te gekken en te gibberen, den Zondagmiddag kapot te slaan in overmoedig niksdoen. Want 't boerenvolk, daarmee is nie teveul gezeed, werkt hard. En 'nen gosgansche- lijken Zondag van niksdoen maakt den jongen boer daar aan den toog mee 'nen halven pint bier in dep wermen, knoestigen kpuist, tot 'nen millioennair, die z'n weelde nie óp kan! Daar stond 'nen bollen, 'nen malschen Zuid wester over den weg. 'k Vóelde de wermte van de plattebuis, die gekropen zat in m'n kleeren, ja in m'n vel, van me afwaaien. Pittig weerke, dat kroelde om m'nen nek, veegde langs m'n slapen. Dat plekte aan m'n lijf. 'n Dikke locht hong laag over de velden, die na den dooinacht 'n bietje vrimd-zwart zich strekten naar den donkeren, heimelijken boschkant, daar wijerop. Van den Advent af, weken aan één stuk, lag den buiten daar onder den witten Winter. Die per, wijer kost ge zien naar den kim, deur de bosschen henen dikkels. Na den nachtelijken dooi dee dus 't donkere landschap wat onwen nig aan d'oogen, die nie zoo wijd en zoo vrij staren kosten over dus donkere velden, waarin den witten winter verzonken was. En waar over 'nen natten wind weer tierde in smeuige vlagen tot deugd van 't grasgroene winter koren, dat fel kleurde tusschen de zwarte, ge ploegde akkers. Den lesten sneeuw, die wekenlang en zwart van overgestoven zand op 't lest aan de sloot kanten had gekoekt, was weggedooid. Vol stonden de sloojen mee zwartblinkend water, rimpelend onder den Westersturm. 'Nen Zondagmiddag, amico, om bij malkaar te kruipen en mee den rossen gloei van 't vuur over oewen kop 'ns te ruuren in oew glaaske, naar buiten te zien over den verlaten, ver waaiden weg en 'n steuvig propke te doen! „Middag samen", groette-n-ik, hong m'nen bonkert aan den haak naast 't keuenrelc en vreef m'n handen werm bij 't vuur, dat ros teu gen den witten muur gloorde. „Hekselensie", groette den Fielp. Daar zat in, da'k 'm te lang had laten wochten! „Den Dré!" zee den Blaawe mee 'n knip oog. „Dré," bromde den Jaan lijk 'nen goeien, luien hond. „Veul heil en zegen", zee den Joost, die weer 'ns was overgekomen uit Oosterhout. Ge wit den ongeslagen kampioen opdat hou 'k altij veur m'n eigen, hoewel ze 'm elk jaar over- nuuw in de krant zetten mee 'nen buik vol medailles. „Joost, gin horke minder, al 't goeie en wat maar wenschelijk is; ge wit er alles van!" En ik schudde steuvig z'nen eikenhouten knuist, die vastzit aan 'nen pols zoo soepel en zoo struisch lijk 'nen peerdenenkel. „Ik mis den Joep?" vroeg ik den Fielp. „Die zit z'n vijftiende jonk 'nen properen luur haan te spelden", zee den Fielp ernstig. „Da's toch nie waar?" vroeg ik ongeloovig. Triestig, mee 'nen vooruitgestoken moei, knikte den Fielp langzaam mee zijnen grooten, witten kop, zeggende: „Vrijdag eb 'k de muis jes geleverd, dus!" Wij waren er even stil van. Toen zee den Joost, ge wit hg Is weduw man, staat 'gaar alleen, de kindersver spreid, hij wit ampër waar ze zitten; den Joost zee: „hoe meer ziel, hoe meer vreugd!" Den Jaan beweerde: „as ik m'n Kee verom kost krijgen, dan nam ik geren den Joep z'n portie over." Den Blaauwe, die er drie van Aantjes eer sten man en zes van z'n eigen heeft, vond Britsche soldaten hebben in Jeruzalem betonbarricaden opgeworpen om zich te kunnen verschansen voor de Arabieren, die dag en nacht de stad onveilig maken. Opdracht den moord op Vom Rath vanaf den kansel te veroor- deelen. Het Thuringer landskerkbestuur (Duitsch- Christelijk) liet een oproep aan alle gemeen ten van Tliuringen verschijnen, waarin de gemeenten de opdracht kregen om naar aan leiding van den moord op Vom Rath vanaf den kansel op de „onoverwinnelijke tegen stelling van Christendom en Jodendom te wijzen". De oproep zegt o.a.: „Wie op grond van een valsche opvatting van het evangelie meent, de ineenvlechting van de Christelijke Ier en de Joodsche dogmatiek ook heden ten dage nog te moeten hand haven, dien roepen wij in het zoo rijk aangebeurtenissen zijnde jaar 1938 tot omkeer op en tot bezinning over het wezen van Duitsch Christe? lijke vroomheid". De Allgemeine Evangelisch-Lutherische Kirchenzeilung neemt dezen oproep com pleet over en schrijft clan: „Deze vermenging van politiek en kerk kunnen wij slechts als een ontsporing karakteriseeren. Dat de kerk den 'moord zonder meer veroordeelt, daartoe is geen plechtige kanselafkondiging noodig. Tenzij men daarbij politieke doeleinden op het oog htfd aWt de ineenvlcchting van de „dat er teugen dieën weergaaischen Joep nie op te werken was en den Fielp zweeg. Haalde 't bekende schrift uit z'nen binnenzak, de boekhouding van de propclub. Keek ons toen allemaal 'ns „bedroefd" aan als ie seerjeus is kelct ie altijd veul triestig en dan heeft ie meestal 'n voorstel uitgebroeid dat 't aan nemen wèèrd isToen lag ie z'nen kolos salen vuist op 't schrift eh beweerde: „de kwestie is deus!" 't Zou zonde gewist zijn, om 'm in de rede te vallen. De feestdagen waren glansrijk om, nuuwe stonden -zoo rap nie te wochten we zwegen plazierig. „De kwestie is deus," herhaalde den bakker weer en toen stak ie z'nen wijsvinger in den mond en blaarde den boek open. „We verrekken van 't geld," zee-t-ie „be droefd". We zwegen, 't Lawijt aan den toog maakte ons plazierige stilte kapot. „Kalmkesaan, daar aan 't voeten-end!" riep den Blaauwe: „wij verstaan ons eigen nie, kwiebussen." Daar kwam er eenen verhaal op halen! 'n Stads menirke, dat hier verzeild was. Hi] kwam vragen „of hij een kwiebus was?" Over den bakker z'nen „droeven" kop brak 'n zon deur van leut. Een den Blaauwe zee: „ventje gade gij bij vrouwke Oomen op mijn kosten maar 'nen lolly halen en komt dan over 'n uurke hier terug veur 't pak op oew Zon- dagsche pofbroek." Heer Kwiebus gong weg, kwóm verom mee 'nen lolly! Hij bleek van beter soort, dan we gedocht hadden. Hij had alleen z'n mooie broek en z'n wijvensnoetje teugen. „We borsten van de centen," zee den Fielp weer: „Kee!! Licht!" Kee draaide aan 'n knobbeke, daar ieverans in den toog en onder 't lampelicht lee den bakker onzen balans bloot. „Kek 'ns, jongens! Wij ebben verlejen zomer halles laten passeeren, guillie witDaar eeft 'r heenen honzen nest bebeflodderd!" We zwegen, keken malkaar 'ns aan, gib- berden. „Zoodoende,", gong toen den Fielp wijer: „honzen kaartpot loopt over! Twintig maan den, mee vandaag meegeteld zesentachtig weken, ebben we hin de kost. Da's 86 X 6 kwartjes conterbutie, mokt 516 kwartjes, mokt 129 guldens." De koppen gongen omlaag, dicht op den Fielp z'n handen, die de cijfers aanwezen. Gin woord wierd gesproken. Den storm stommelde mee de raam, dooi hout smakte over den weg. „Gemiddeld is 'r verspuld haan den pot 'ns kijkenhij likte- weer aan z'nen wijs vinger, blaaide om: „gemiddeld is 'r verspuld drie en dertig centen haan den pot, da mokt 85 x 33 centen „Zes en tochtig zeede daarjust," merkte den Jaan op. „Jawel, hezelsteen," zee den Fielp „neer slachtig": „maar vandaag is er nog gin kaart aangerokt, da mokt 85 X 33 27.05. Wij ebben dus te potverteren: 156.05, da zijn: twéé-éné'néalf-duuzend-fró.ngeskes!" „En dat kunde gij zeggen zonder te lachen!" verweet den Blaauwe 'aan den bakker. „Ik stel veur," gong den bakker deur: „hom 31.05 haf te dragen aan den Joep veur den kindskurf." Ieder sloeg mee de hand op den rand van de tafel. Aangenomen! „En nou gaan we stemmen," zee veurzitter Christelijke leer en de Joodsche dogmatiek betreft, zoo weet geen mensch, wat daarmee bedoeld wordt. Wij kennen slechts een Christelijke leer in den zin der kerkhervor ming, Van Joodsche dogmatiek is nergens een spoor daarin te vinden". Inbrekers verdwenen in het struikgewas Amersfoortsche politie slaat goe den slag. Gistermorgen te vijf uur zag een briga dier van politie op den Arnhemschenweg te Amersfoort twee mannen de straat overste ken en in het struikgewas verdwijnen. Hij wachtte even twee agenten af, die op dat tijdstip ter plaatse moesten passeeren en gedrieën stelden de politicmannen een onderzoek in. Al spoedig hadden zij de beide mannen, die in het bezit waren van sigaren, sigaretten, postzegels en een afge dekte lantaarn gevonden. In hun onmiddel lijke nabijheid werden twee tasschen met inbrekerswerktuigen en een revolver met zes» scherpe patronen aangetroffen. Men constateerde te doen te hebben met een zekeren C. S. uit Amsterdam, een reci divist en A. F., zonder vaste woonplaats. Op het politiebureau, waarheen de aan gehoudenen werden overgebracht, bleek, dat kort voor hun aanhouding was' ingebroken in de Coöperatieve Malerij te Leusden. In verband hiermede zijn zij naar die ge meente overgebracht en daar ter beschik king van de marechaussee gesteld. Fielp: „waar we dieën pot gaan verteren. Dré?" „Antwerpen, Fielp!" „Blaauwe?" „Antwerpen, Fielp!" „Janus?" „Antwerpen, Fielp!" „Joost?" „Antwerpen, Fielp!" „Fielp?" vroeg ie aan z'n eigen. „Antwerpen, Fielp," zee-t-ie toen. „Den Joep oeven we niks te vragen, die mot bakeren. En die mag toch nie weg van z'n wijf." „Den vorigen keer is ie toch meegewist?" zee ik. „Jawel," gaf den Fielp ten antwoord: „maar toen is ie 's avonds alleen verom gegaan en z'n wijf had 'm van den heelen dag nie gemist tusschen al die jong! Maar teugeswoordig helpt 't oudste meske in 't huishouwen, 'n Sjecuur kadeeke! En die télt de borden, veur t eten'. Blijft er één bord „open", dan is er dus eenen aan den haal en dan is gaauw uit gezocht wie den deserteur is!" Veul leut, amico; ge verstaat! Alleen den Jaan kost er nie mee lachenDie zee alleen: „die sjeloersche wijven! Die gunnen d'ren mensch niks!" „Ge gaat toch mee, Janus?" vroeg ik. „Maak ik wel in orde," zee den Blaauwe. „Jaja," zuchtte den Jaan ongeloovig: „as ge me maar 'ns zegt, hoe?" „Luster! Oew Mieneke, die mee onzen Gradus is getrouwd, staat toch aan jouwen kant?" „En of!" „Goed! Dan komt de zaak in orde!" stelde den Blaauwe 'm gerust. „Laat 't aan mij maar over. Ik gaai straks nog naar Notsel, de zaak mee ons kinders beklasjeriee- ren! Vinde 't erg om uit Antwerpen thuis te komen mee 'n groot verband om oewen kop, gedrenkt in 'n half fleschke rooien wijn?" „Kan ie nie in z'n vinger pieken?" vroeg den Fielp treurig: „mot er zóó mee dieën kostelijken wijn rondgesprongen worren, Blaauwe?" „Kan me nie verrammenatsen," zee den Jaan dapper. „Als gij denkt, da ge daarmee m'nen huwelijksvrede redt, dan ben 'k in staat om me op 'n draagbaar thuis te laten brengen, in 'n verband van m'n teenen tot m'nen nek, druipend van druivensap." „Jawel," zee den Fielp: „wjj hebben twintig maanden gepropt hom veur jou 'n kapitaal invoerrechten te betalen aan d'Ollandsche douanen, invoerrechten op alcohol, 't Zijn daar lekkere jongens!" „Man, 't komt binnen als bloed, mijn dure bloed!" kwekte den Jaan, overmoedig nou! „Bloed in verband is bruin!" zee den Fielp. „Wit c zekers, Fielp?" vroeg den Blaauwe „Wie wit da nou nie „Dan smeer ik 'm wel mee iets anders in," beloofde den Blaauwe. En nou, amico, stop! We gaan Zaterdag middag naar den Bels! De bus is besteld. Ge hoort van 't schandaal! Veul groeten van Trui, de kleine mannen en gin horke minder van oewen t.a.v. Correspondentie. De Nuuwjaarscorrespondentie heb ik m e Dré III zoo sjecuur meugelijk afgedaan. Mo- i iemand zijn vergeten, dan is 't nie onze schu' 1. Veul dank veur alle hartelijkheid! DRé.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1939 | | pagina 13