balineezen
zijn als kinderen
De Brabantsche Brief
van Dré
Ivèrtelt:
Zaterdag 4 Februari 1939
Derde blad
Zt houdtn het meest van hun verminkte poppen
bb xbhpelpoorten op het eiland
dl* zwijgende goden.
denpassar (bali).
vMai n-aar ilt woonde, heette „Sa-
naar'op 4«n de h"»*5'® Hindoe-
die der krijgslieden Er zijn in het
ï.hèe vier kasten: de Brahmanen, de pries.
f/rkï te die der eardsche goden; de Sa-
trvak de kaste der krijgslieden, die in
Britsch-Indië K«h.ttrya« wordt genoemd;
j. v.i«vai de kaste der kooplieden en land
bouwers- en de Soedra's, de kaste der be
dienden.' in Brittsch- Indië beslaan er dan
noi de „paria's", die daar weer onderver
deeld zijn in «n™ proepen. Op Balt wor
den enkele in de bergen levende stammen
als paria's" kwchouwd, maar een eigenlijk
nariavrearsluk bestaat daar niet. Men zal
lii voorbeeld niet weigeren van een paria
(zooals in Britsch-Indië het geval is) te
drinken van een waterput in een dorp, dat
bewoond is door kaste-Hindoes. De afschei
ding tussrhen de kasten is op Bali veel
minder streng. De verschillen tusschen de
kasten borden er zeer weinig in acht ge
nomen.
Een paria voor de badkamer.
Die verschillen tusschen de kasten vor
men in Britsch-Indië een dagelijksche
moeilijkheid, waaraan men eerst moet
-wennen. Ik had hij voorbeeld in Britsch-
Indië als bediende een Hindoe van de Soe-
dra-kaste. Hij bediende me aan tafel, hij
onderhield mijn kleeren, hij maakte mijn
'bed op, hij veegde mijn kamer aan, maar...
mijn badkamer mocht hij niet schoon ma
ken. Dat was strijdig met de waardigheid
van zijn kaste en daarvoor moest een paria
komen, die natuurlijk apart moest worden
betaald.
In mijn hotel op Bali zijn de bedienden
meerendeels ook uit de Soedra-kaste, maar
nietieeenstaande dat, verrichten zij alle
werk, ook het schoon houden der badka
mers.
Bevordering.
Op Bali schijnt, het zelfs voor te komen
(votgens verklaring tvan enkele Balinee
zen), dat een persoon van de ééne naar de
andere kaste wordt bevorderd. Dit is vol
komen in strijd met de beginselen van den
Hindoe-godsdienst. „De kaste van een man
is hei uileriifke teeken van de geschiede
nis zijner ziel." Een man is bij voorbeeld
paria, omdat hij in een vroeger leven (de
Hindoes, en dus ook de Balineezen, geloo-
ven aan de wedergeboorte) een ernstige
zonde heeft begaan, bij voorbeeld een
Brahmaan heeft gedood of beleedigd. Tot
straf daarvoor wordt hij gedurende eenige
eeujvcn telkens wedergeboren als paria.
Gedraagt hij zich gedurende dien tijd voor
beeldig, dan kan hij eindelijk bij een we-
derxeboorte in de Soedra-kaste komen. Dan,
na eeuwen, kan hij bij. een wedergeboorte
onklimmeii tot een boogere kaste, om ein
delijk (maar daar zijn vele eeuwen mee
gemoeid) geboren te worden als „aardsche
god", als Brahmaan.
Een verhooein? van kaste gedurende een
aardsrh bestaan is dus geheel en al on
mogelijk, echter... op Bali schijnt dit toch
te gebeuren met goedvinden van de
„Brahmanen", van menschen uit de pries
terkaste.
Geen weduwenprobleem
Huwelijken tusschen menschen, die tot
verschillende kasten bohooren, zijn op Bali
ook niet zeldzaam. Weuwen kunnen er
honderd dagen na het overlijden van den
echtgenoot hertrouwen, zoodat er niet het
ernstige „weduwen-probleem" bestaat, dat
we,vinden in Britsch-Indië, waar weduwen
mmniër mogen hertrouwen en verachte
„slavinnor." worden van de familie van
den overleden echtgenoot. Er leven daar
n .boenen weduwen, waaronder honderd-
'J'iizonden, die eigenlijk nog kinderen zijn.
ftieine meisjes van zes 'en zeven jaar
t ouwen daar reeds. Voor het twaalfde jaar
'enen ze echter niet met haar man te-
amen, doch sterft die man. dan mag de
aaed-wedmve nimmer hertrouwen en is
fnihf ,0< cen zecr ongelukkig leven
fn ij van haar schoonouders. Er zijn
pR-e a - gebiedsdeelen, waar op
•rw, mcisies onder de vijftien jaar
«r 581 weduwen zijn.
"Wr z]ïn de Hindoes van Britsch-
wraÜ/i u degelijke zonderlinge,
begrippen ten opzichte van
«lftoe ven huldigen, dezelfde Hin-
ow. waarvan een deel telkens luid
cmi? °m "vr'iheid" en „demo-
D.0».?» bestaat geen „weduwenvraagstuk"
daar n*ers van den Hindoe-godsdienst
hun pni!!,!^enioe<?ehiker en nemen het met
me n'et 200 erg nauw. Het komt
te verionir, aar om zekerheid daaromtrent
vertoavflnf6^t20}1 iarifrer op Bali moeten
haneerï v Balineezen juist zoo aan-
de javpnl en Hindoe-godsdienst zijn als
Wil aanhangers van den Islam, dat
"Men: feitelijk zijn ze het niet
Een tempelpoort.
de bestaan die op Bali ook niet. Er zijn al
leen „tempel poorten", die toegang geven
tot „tempelhoven," ommuurde ruimten, waar
afgodsbeelden, bidkastjes e.d., verband hou
dende met den eeredienst, staan opgesteld.
Er zijn vaak nog groote afgedakte gedeel
ten, een dak op eenige palen, waar de
„tempelgangers" beschutting kunnen vinden
tegen de zon of den regen, maar deze primi
tieve schuilplaatsen kan men moeilijk „tem
pels" noemen.
Er is nog een verschil met Britsch-Indië.
Daar mag men de tempels als nict-Hindoe
niet betreden. Op Bali is de toegang tot de
„tempelhoven" vrij, alleen staat er op de
poorten, dit tot die tempelhoven toegang ge
ven, in het Nederlandsch en het Bngelsch
vermeld, dat men zelf die poorten niet mag
openen en wachten moet, tot een Balinees
dat doet.
Hoofden van afgodsbeelden als
souvenirs.
Dit voorschrift is gemaakt, omdat vroe
ger vele toeristen alleen die hoven bezochten
en dan vernielingen aanrichten. Van afgods
beelden werden de hoofden afgeslagen, ver
sieringen werden afgerukt om mede te ne
men als „souvenirs".
Ik bezocht den „Satrya-tempel" onder ge
leide van den beheerder- van hotel Satrya,
die op zeer goeden buurschappelijken voet
bleek te staan met den Brahmaan, den
„aardschen god", die het beheer heeft over
dien temepl. Eerst zond de beheerder van
het hotel een Balineesclien bediende naar
het huis van den Brahmaan, om onze komst
aan te kondigen. De. bediende kwam terug
met de mededeeling, dat de Brahmaan niet
thuis was, maar twee van zijn dochters zou
den ons bij het bezoek aan den „tempel"
wel begeleiden.
Toen wij aan de poort kwamen, werd de
ze geopend door twee alleraardigste schuch
tere meisjes van (naar schatting) vijftien
en zeventien jaar, die ons bedeesd toelach
ten.
De poort-ingang was niet grootsch of
wijd, maar de poort zelve was versierd met
allerlei vreemde gedrochten in zandsteen en
de poort werd bewaakt door twee groote
zandsteenen figuren, afschrikwekkende
geesten, die er slechte invloeden buiten
moesten houden.
Als de aarde beeft.
Aangezien de beeldhouwwerken op Bali bij
na steeds zijn vervaardigd van zandsteen,
dat snel verweert, vindt men op Bali slechts
weinig beeldhouwwerk in steen, dat oud
heidkundige waarde heeft. Ook de poor
ten, die toegang geven tot de tempelhoven
zijn gewoonlijk nooit oud en kunnen dit ook
niet worden. Deze soms hooge poorten zijn
meest opgebouw van baksteen van een
aangename roode kleur. De baksteenen
zijn echter niet tezamen gemetseld, maar
eenvoudig op elkander gestapeld. Eerst
worden daartoe de zijkanten van die stee-
nen glad gewreven.' Zeldzamer worden die
steenen met leem min of meer onderling
vastgelegd, maar lang houdt dit niet. Bij
elke aardbeving (cn aardbevingen zijn op
Bali niet zeldzaam) en bij eiken heftigen
storm vallen dus steeds eenige „tempelpoor
ten" als slachtoffers.
Gewoonlijk bouwen dan de Balineezen
zonder eenige overhaasting die „tempelpoor
ten" uit het nog bruikbare materiaal we
der op.
Bij de instorting hebben vaak de zandstee
nen goden en geesten den kop of een of
meer armen verloren, maar dat komt cr
voor de Balineezen minder op aan. De Ba
lineezen brengen wel steeds offers aan go
den en geesten, maar zeer zorgzaam zijn ze
voor hen toch niet. Trouw zijn ze echter
wel en die zwaar gehavende goden blijven
ze toch nog offers brengen. Als kinderen
zijn de Balineezen: ze houden soms het
meest van hun verminkte poppen.
J. K. BREDERODE.
TT
ÏXIS
hi den tempel der Satrya-kaste,
eenUtml^ej0ve^ mi'n hotel, Satrya, staat
kriiKiiJu Satrya-kaste, de kaste der
1', die min of meer in verval is
Bali hun direct
j v. u,c uun OI "i
hp«ft„, Nederlanders op
Destuur vestigden.
DpmintÜ u'i worgen van mijn verblijf te
Ik dien tempel bezocht,
van «f, ï1*?* e<?ns °P. dat als ik spreek
verkeantÜ wa °P ®ali- dit eigenlijk een
pels" Vlt(!rukking is. Eigenlijke „tem-
Bali VÖ0®18.In Britsch-Indië. heb ik op
gezien en naar men mij mededeel-
Ulvenhout, 2 Februari 1939.
Amico,
Daar zijn van die
ziektes, die ge ginnen
naam kunt geven. En
nen mensch, die daar
.an sukkelt, aan zoo'n
aaamlooze kwaal, is
veul te beklagen.
Hij sjouwt de dok
ters af, zit om te be
ginnen dus al uren in
wachtkamers, waarin
Oezonde menschen al
,ziek" zouwen wor-
jen, al was 't alleen
maar van 't zenuw
achtig geritsel van viesgelezen tijdschriften
van verlejen jaar, waarin 'nen anderen wacht-
kamerkes-lotgenoot zit te snuffelen mee 'n
lawijige neus, waaruit telkens bekanst 'nen
drup valt. Al was 't alleen maar van dat drif
tige koekoeksklokske, dat rusteloos, rusteloos,
rusteloos oewen goeien tijd kapot tikt. Al was
't alleen maar van 't doktersbelleke en 't toe
slaan van de voordeur, waar 'nen gelukkige
„vrijgelaten" wordt. Al was 't alleen maar van
vier, zes, tien paar oogen, die na deus belleke
de ronde weer doen en oe „tellen" als nom-
mer zooveul, die vóór is! Wachtkamerkes,
waarin 'nen gezonden mensch ziek zou wor
den, al was 't alleen maar van die wachtka
merstilte, waarin dat doktersbelleke telkens
lijk 'n zweep over oew zielement striemt;
waarin dat klokke-slingerske aan oew oogen
trekt; waarin elke minuut 'nen neusdroppel
van vallen wordt „gered"; waarin tien wach
tende patiënten, gezeten op 't randje van den
stoel, allegaar precies 't eigenste denken en...
dat van malkaar weten. Ziek zoude worden
van zoo'n stilte, die zoo vol zichtbare gedach
ten en geluidloos lawaai is, dat g'op 'n moment
dwars deur de ramen naar buiten zoudt stap
pen, 't waarachtige, 't échte levenslawijt in,
daar in die drukke straat...!
Neee, ze zijn nie te benijen die tiepen, die
nie weten waaraan ze ziek zijn en uren, uren
deurbrengen in zulke wachtkamerkes, gemeu
beld mee tien verschillende stoelen, zitbanken,
'n ui tgaskacheltjes, 'n bruinverschoten plaat:
„doktersbezoek van Jan Steen", teugen 't
vochtig-uitgebeten behang en 'nen verlepten
palm ieverans in den hoek van deus paar vier
kante meters hel.
Ze zijn nie te benijen, deus wachtkamer-ver
doemden. Die dan eindeüjk, eindelijk bij den
Witjas komen, daar achter z'n bureau en dan
huilie klachten zeggen mee deuze woorden:
„dokter, ik weet nie wat ik heb... maar."
Maar ook den bleek-moejen Witjas is nie
te benijen dan, die wèl ziet dat z'nen nuuwen
klant wat dof uit de oogen ziet, 'n paar zweet-
peerls op z'n graauwe veurhoofd heeft, die wat
onzeker van stem is en slap in den stoel zit.
En honderd teugen één, dat den vermoeiden
dokter bij z'n eigen denkt: as gij 't eigens niet
wit, weet ik 't ook nie," maar ge zult 't zelfde
hebben als ik.
„Rookt ge veul?"... neeë, hij wil dat nie
vragen, 't Is zoo uit de... mode.
„Eet ge..." Ochneeë de slankelijn is ook
al ouwerwetsch.
Onderzoeken...? Allee, bij zulke grappen
makers zijn longen, hart en zoo, wel in orde.
Bloeddruk...
Oem uit de mode weer! Tja hij mot
iets doen... onderzoek dus en de wachtkamer
zit nog vol...!
En terwijl den patiënt achter 't scherm te
frutselen staat, ziet den witjas verlangend
naar z'n wageltje, dat daar aan den over
kant van de straat geparkeerd staat, en
waarin ie geren weg zou rijen. Weg van
deus stoffige practijkhuis, mee den dorren
palm. den dorren huisknechts, die dorre pa
tiënten, lijdende aan „ikweetniewatikheb-
maar" en rap weg van zijnen eigen dorren
smaak hier, om in 't wageltje 'n pittig ge
sausde cigaret aan te steken!
En na 't onderzeok?
Den patiënt is gin patiënt!
Hart, longen... tiptop!
Maag misschien?
„Nergens pijn?"
„Oem nneeë dokter, maar alles doet me
zeer."
„Spijsverfming goed?"
„Oem -v^ja, maar 'k heb gin eetlust!"
Bloeddruk? Ha, te hoog. Maar ocherm, die
is altij te hoog bij die zweetende tiepen tg-
gens het onderzoek.
Den dokter gokt: „U moet ophouden met
rooken."
„Krooknie."
Den dokter vloekt geruischloos. Maar wordt
veurzichtiger. „Drinkt u?"
SNEEUWBED IN DE BERGEN.
„Koffie, ja!"
„Veel?!"
„Gewoon ee. gewoon.
„Oem dan weet ik 't Kleed u maar
aan!"
Hij wit niks. En alles!
Hij kan deuzen gezonden zieke naar Dr.
van Spuitum sturen, den zenuwen-specialist-
mee-'n-slang-op-de-waterleiding
Hij kan 'm naar Dr. van Priktum sturen,
den stofwisselings-specialist.
Maar als de vent z'n aandeelen op de beurs
weer eens willen stijgen, of als z'n huizen
weer eens verhuurd zijn, is ie óók beter
En als Hitier en Mussolini en Chamberlain en
Daladier en Roosevelt 'ns drie maanden d'ren
kop hielden, dan...
„Ja, dan waren al z'n patiënten beter,
enne... neëe. Hij gong dadelijk na 't spreek
uur eerst 'ns 'n uur naar buiten rijen, mee
't raamke open... even voelen... ja, nog 'n
paar steuvige Amerikaansche sigaretten be
zat ie. En dan pas naar die douirière van
den Burcht, anders hong ze vanavond weer
aan de telefoon. En dieën film wóu ie zien!
Daar zijn van die ziekte, die ge ginnen
naam kunt geven. En den mensch, die aan
zoo'n naamlooze kwaal sukkelt, is veul te
beklagen.
Z'n organen zijn gezond, alleen't hart
slaat 'n tikske te rap. Z'n spierenze zijn
wat stijf. Z'n maag..., ze is 'n bietje lui.
Urine..., er zit' 'n percentje te veul van
dit, te weinig van dat in, maar da's brj duuzen-
den, die gin klachten hebben.
't Bloed...? Tja de verdeelings zfjn goed,
den „spiegel" is belange nie kwaad, maar hij
toont nie Alles!
Lever, milt, nieren allee, d'organen, zgn
toch goed!
Misschien iets te zwaar. Maar ja ook 't
gewicht is belange veur alle menschen nie
gelijk.'
Beroerte-aanleg...? Tja we kunnen alle
maal krijgen...
Neeë, waar ge ziet, waar ge wijst, 't is alle
gaar wel in orde en... ja, alles kén nog beter
zijn. Maar van veul menschen is alles minder
en ze hebben gin klachten!
Deuzen patiënt hij hee recht op behan
deling, want hg betaalt toch. En hij hee
klachten!
Ge kunt 'm ook zóó behandelen: „vent, ge
mankeert niets! Zie. dat ge weg komt
en gaauw! Pak 'nen borrel, pak 't leven bij
z'nen nek, ga-d-'ns mee op 'n snoepreis mee
den Dré en z'n vrinden en lach oew kaken
stram."
Maar thuis zeggen dat ie er „niks goed uit
ziet" en dat „dieën dokter 'nen vent van niks
is." Neeë die „behandeling" is veur den
dokter eigens niet goed!
Nou zoude wel 'ns willen weten, amico, waar
ik mee heel dit vertessel naar toe wil?
Wel dat zit zoo: dieën dokter had deuzen
patiënt kunnen behandelen op z'n trage maag.
Op z'n rappe hart. Op z'n pijn die overal en
nergens zat. Op ja waarop nie Hg had 'm
kunnen vergiftigen mee duuzenderlei middel-
cijnen, mee injecties. En den patiënt zou we
zenlijk ziek geworden zijn!
Hij had 'm ook kunnen sturen naar tien
specialisten veur tien onderdeelen en den pa
tiënt zou... arm gestorven zijn. Den eene had
'm van de sokken gespoten mee de brandspuit.
D'n ander was 'ns gaan kijken in z'n maag.
Nommer drie had z'n dakpan 'ns gelicht en
d'harsens bekeken. Nommer vier had 'm naar
huis gestuurd mee z'n blindendarm in de hém
den. Nommer vijf had 'm mager laten worden
aan raauwe peeën en zuren slaai.
Maar... kapot was ie gegaan, mee stuks-
kes tegelijk. Overleden op afbetaling. In ter
mijnen.
Terwijl... den vent zoo weinig mankeerde,
dat z'nen eersten dokter, die 's avonds naar
den film wou, al gin raad mee 'm wist.
'k Wil ditte zeggen, amico: is 't zoo ook ge
steld mee patiënte madammeke Weareld?
Wordt aan heur nie te veul gedokter?
Deur allerhande specialisten, huisdokters
enkwakzalvers
Dokter Roosevelt is er van overtuigd, dat
madame best kan vortleven mee lamme bee-
nen en hij probeert 't bloed af te binden,
zoodat alle kracht in den romp blrjft, al het
goud in Amerika.
Dokter Hitier wil uit de patiënt de harsens
wegnemen. Blijf dan wijers maar gezond, is
zgn gedachte, dan zal ik wel veur oe den
ken! En om de zieke krachtig te maken,
stopt ie ze vol meestaal
Dokter Mussolini voelt veul veur die har
senoperatie en staalkuur, maar daarneffen
zou ie geren Madame's orgaan „Engeland"
wegopereeren, hoewel ie mee afbinden en
afsterven daarvan ook wetenschappelijk ver
antwoord is veur Madame.
Dokter Stalin z'n diagnose is: „klachten?
Hoedt U voor na
maak
Snij Madame den nek af en alle klachten
zijn veurgoed verdwenen!"
Dokter Chamberlain wil 't liefste alle spe
cialisten 'n klein bietje huiliën gank laten
gaan: 'n klein bietje dé beenen afzette, 'n
klein bietje staal, 'n kliekske harsens eruit,
'n klein sneeke in den nek, maar toch zóó,
dat Madame er nie'n klein bietje aan
dood gaat!
Daarom hee Madame in hum 't meeste ge
loof, want 't menschke zou geren nog wat
leven, maar d' andere specialisten lachen
collega Sjem uit. Stiekum natuur, want zulke
dokters-specialisten meugen malkaar veur
madame Waereld nie openlijk uitlachen
Madame zou dan gin fiducie mee hebben in
de perfesters!
Dokter Daladier was eerst vlak veur de
methode van Leermeester Stalin, maar in
't Najaar sprak ie 'ns mee collega Hitier en
nou...? Ja, nou speurt dokter Daladier nog
naar den steen der wijzen. Onderwijl, hij
mot toch iets doen, onderwijl doet ie den
Sjem 'n bietje na en gift Madame van alles
wat. Allee, ze gaat er nie aan dood en den
Dal blijft er ook mee in 't leven.
Specialist Franco zoekt z'n heil in 't af
drijven van veul kwaje stoffen en... dat mot
gezeed zijn, dat kan zékers nooit kwaad!
Ondertusschen dokteren naast al die spe
cialisten nog tientallen van anderen aan
Madame Weareld. Allegaar discipels van de
genoemde perfesters, die allegaar te werk
gaan naar de school die ze gehad hebben.
Om dan van de kwakzalvers, waar Mada
me ook naar toe is geloopen, als heur ge
loof in perfester Zus-of-Zoo weer zakte,
maar niks te zeggen.
En... éls Madame vandaag of mergen
weer 'nen crisis mot deurmaken, dan wordt
't zoetekens aan de groote vraag, of deus
taaie merakel er nog deur komt!...
Ze is oud gewoi'den! Veul oud! Maar... ze
gaat nog 'ns dood aan 't specialisme!
Toen Madame Weareld veur 't eerst bij den
dokter kwam, ge wit wel, dieën Witjas mee z'n
druke practijk en z'nen dooien palm en toen ze
klaagde: „kweetniewattikhebmaar". toen had
dieën Witjas 't wel goed bekeken! Ze héd niks.
Kwaaltjes, meegebtocht deur den leeftijd,
'n bietje spleen, 'n bietje verveeldheid, 't was
te lang goed gegaan. Ze kost nie meer lachen,
vóelde alles! Zoo is den mensch, zoo zijn de
menschen, zoo ismadame Weareld.
Den humor, den geest gong er bg Madame
uitEn allerhande ismen kwamen er veur
in de plek, samen te vatten onder 't ééne woord
„specialisme".
Zoo gaauw de ismen binnenkomen, slopen ze
't lichaam, lijk 'nen kanker.
Al de ismen in den Godsdienst hebben 't Ge
loof nou haast genekt.
Al de ismen in de kunst, hebben de kunst
genekt.
Al 't speciaal-isme mokt 't leven kapot!
't Leven is 'n harmonie. Mot dus harmonisch
bekeken, behandeld worden!
Nie deur 'nen Specialist in goud.
Nie deur 'nen Specialist in staal.
Nie deur 'nen Specialist In bloed.
Enz.
Deus specialisten mokten Madame de
Waereld doodziek en eenen keer nog 'ns kapot.
En ochèrme, 't sukkelèèrke is zoo pijnlijk, zoo
gevoelig geworden! Als 'r buikske krampt (als
Hitier hoest!) dan vertrekt heur gezicht (dan
grijnst Roosevelt).
Als heur been scheuten krijgt (als Mussolini
redevoert) dan klopt heur hart zoo rap (dan
gaat Daladier op reis).
Als ge maar wijst naar heur ledematen, dan
bleirt ze, dan simt ze, dan haat ze. (Zie naar
't menschdom!)
't Ouwe, ziek gespecialiseerde madameke is
veul beklagensweerdig geworden, na den dag
dat ze 't lachen verleerd was. Dat de ismen
geboren wier den.
Daar is éénen troost. Madame is oud, mada
me is taai. Lijdende overleeft ze veul speciale
ismen.
Heur teere, bloedarme hart hield 't uit teugen
al 't staal!
't Staal waarvan kogels, granaten, bommen,
onderzeeërs, kanonnen, ja tot en met lampen en
stoelpooten van gemokt wierden.
Heur teere, bloedelooze hart hield 't uit teu
gen de stalen tralies van gevangenkampen,
stalen pinnekesdraad, helmen engewetens.
Heur teere, bloedarme hart hield 't uit teugen
't onverwoestbaarste staal waar oorlogsvloten
van gesmeed wierden en die al weer lank ge
sloopt zgn als oud roest.
En als er 'nen dag mag komen dat 't ouwe'
Madameke 'ns steuvig wordt geapenklierd, dat
ze jonk en frisch en vroolijk worden kan, dan
zal dieën dag den gelukkigste veur Madame
Weareld zijn.
Of wij 'm méé beleven...?
Madame is zooveul taaier dan wy, die alle
maal cureeren aan heur ouwe, doodzieke car-
cas...!
Dét amico, wilde-n-ik zeggen mee dat ver
telseltje over dieën patiënt, die nie ziek was
en toch alle wachtkamers van de dokters be-
gost af te loopen!
En die, toen ie sterven gong, nog efkes zag
dieën dorren palm in die allereerste wacht
kamer en toen docht: had ik maar geluisterd
naar dieën eersten Witjas, die me 'nen borrel,
wat leut en 'n snoepreis veurschreef.
Maar jah! Veul wijsheid komt in de leste
stonden van 't leven en dan is 't te laat.
Dat wou ik gezeed hebben g'ad in deus tijen
van oorlogsdreiging,- waarin ge zoo weinig
meugt zeggen, want... Madammeke is zoo
ziek, zoo pijnlijk, zoo... gevoelig!
En daarom schei Tt er nou af, mee veul
groeten van Trui, Dré III en den Eeker en
ging horke minder van oewen t.a.v.
DRE.