tarzan
m pi
IN DE TUNNEL
Nieuw Raadsel
#&lfe {onyeni en meiij&l!
Van deze week het tweede deel der
briefjes van de vorige maal, die zyn blij
ven liggen. Dat beteekent dus dat juiiie
nu weer kunnen schrijven. Ik hoop dan
ook een massa epistels te ontvangen.
Is dat afgesproken?
De prys is deze week voor:
Tini Zeeman, St. Pancras
die we feliciteren.
En nu de briefjes:
Trien Tysen, Anna Paulowna. Is dat
een aardige hond, die Teddy van jullie? Net
zo aardig als onze Djoek. Die moest je soms
eens zien: die vliegt als ik thuis kom, drie
maal over de divan, hij springt tienmaal de
kamer rond en keft als vijf andere honden
samen. Maar hij is nog jong. Ik merk, dat
je het boek nog niet gelezen hebt; nu, het
kan misschien ook geen kwaad als je er
nog een jaartje mee wacht.
Jan Stöve, Schagerbrug. Die boeken,
die je noemt, heb ik alle gelezen; vooral aan
Pieter Marits en Ab en zijn vrinden bewaar
ik prettige herinneringen. Pieter Marits...
sjonge, sjonge, wat is dat spannend. Staan er
by jou ook van die mooie plateu in?
Minkie v. d. BU, Kreil C 72. H&&&...
hier is de taartwinnares. Ze schryft me een
dikke brief, vol prettige dingen over taart
eten. Het spijt me dat ik geen gelegenheid
heb gehad even aan te wippen. Het speet
me anders wel. Tot volgende week.
Geri Dekker, Schagerbrug. Jullie poes
heet Moortje en de hond Hertha. Dat zijn
allebei mooie namen. Net zo mooi als
Djoek. Spelen Moortje en Hertha samen of
zijn het gezworen vijanden? Dat wil ik
wel eens van je horen zeg, zó doorgaan!
Miehtje Bakker, Kolhorn. Ja, van
lezen houd ik heel erg veel Mientje, zo veel,
dat ik soms helemaal vergeet op tijd naar
bed te gaan. Maar ja, als je ook een fyn
boek onder handen hebt, valt het niet mee;
dan maar direct tot de laatste bladzijde toj
uitlezen. Heb je veel boeken?
Arie Bakker, Kolhorn. Vreemde post
zegels heb ik vroeger gespaard. Ik heb er
een hele voorraad, maar die zitten allemaal
opgeplakt in een album en die bewaar ik
als aandenken aan m'n jonge jaren. Ik krijg
dikwijls aanbiedingen om 'm weg te geven
of te verkopen, maar dat gebeurt niet. Hij
ligt achter in m'n boekenkast en blijft daar.
Soms zit ik er nog wel eens in te bladeren.
Ali Kaper, Kolhorn. Kwam jij vorige
week Zaterdagavond pas om 1 uur 's nachts
thuis? Goeie mensen, dat noem ik eerst laat
voor jou met je 8 jaren. Of ben je
al negen? Ik' ben het vergeten. Hoor ik dat
volgende week van je?
Piet en Wim Schroevers, Schagen. Na
tuurlijk kunnen jullie meedoen met de club,
Schroevertjes. Natuurlijk! Jullie vader ken
ik goed; daar heb ik vroeger wel mee ge
voetbald. En nu moeten jullie maar eens
proberen uit te zoeken wie ik ben. Dat hoor
ik volgende week...?
Klaas Borst, Keins. Ja, het Gouden
Fluitje heb ik ook gezien en ik kan niet
anders zeggen dan dat die blinde meneer
Krijgsman en z'n Helderse jongens en
meisjes een geweldige prestatie verricht
hebben. Het valt heus niet mee als jonge
artisten zo maar in een vreemde zaal op
te treden. Ga zelf maar eens op de planken
staan!
Dina Jimmink, Schagerbrug. Ik denk,
Dina, dat je de film Vadertje Langbeen
niet helemaal begrepen hebt. Je zegt zelf,
en dat meen je ook, vanwèl, maar in wer
kelijkheid zit er nog veel meer in dan jfl
met je 8 jaren kunt bevatten. Maar dat
geeft niets: het is een aardige film en je
zult er vast en zeker een fijn anderhalf uur
mee gehad hebben.
Corrie Kalvert yk, Oudkarspel. Ja, dat
is nu eerst een moeilijk woord Corrie: jij
schrijft „rijtmijs", maar als je het goed
schrijft ziet het voord er zo uit: rhythmisch.
KIPPEN-GEDOE
Er zat een heel klein kippetje,
Tok! Tok! Tok!
Te spelen met een wormpje,
In het hok.
Toen kwam er nog een kipje by.
Tok! Tok! Tok!
Toen werd 't een hele vechtpartij,
In dat hok.
Toen kwam de moederkip er by.
Tok! Tok! Tok!
Die zei: „Die worm is goed voor mg,
Klok! Klok! Klok!
Toen kwam parmantig Vader Haan,
Tok! Tok! Tok!
Die joeg de hele schaar opzij,
In dat hok.
't Wormpje had het zo benauwd,
Pik! Pik! Pik!
Het draaide en het keerde zich,
Van de schrik.
De kippen vlogen nijdig rond,
Tok! Tok! Tok!
En Moeder Kloek joeg Vader Haan,
Op de stok.
En terwijl ze daar zo kibbelden,
Tok! Tok! Tok!
Toen vluchtte gauw het wormpje,
Uit het hok!
A. Lutorius,
„Uit „Kinderen en Kabouters".
Gretha Blokker.
Brrr... een echt woord om fout in je proef
werk te schryven. Onthoud het maar! Vond
je het raadsel zo moeilijk? Kom, kom... met
wat goeie wil viel er wel uit te komen.
Francientje de Witte, Kolhorn. Ik lees
dat je al een hele tijd ,kaad" bent met
Lena de goorder. Nu, daar begrijp ik niets
Van. Lena is een erg aardig meisje en ik
vind dat jullie elkaar maarde hand moeten
reiken. Kom, vergeet de ruzie die jullie ge
had hebben en kijk mekaar weer vriendelijk
aan. Ja...??!!
Pietje de Vet, Schagen. Is je vader
voor 7 maanden naar Japan vertrokken?
Oeffff... dat is me nogal een reis zeg. En
tóch... en tóch, wil je wel geloven dat ik
best met hem meegewild had? Landen en
zeeën en volken... daar krijgt een mens
nooit genoeg van. Maar dat jullie het thuis
jammer vinden' dat vader nu zo lang weg
moest, dat begrijp ik ook weer. Maar
daar is nu eenmaal niets aan te doen Piet
en ik denk dat vader het zelf ook lang niet
leuk gevonden heeft dat afscheid.
Kees Voorthuizen, Oudesluis. Ja,
Dosko is kampioen Kees en daar zyn een
heleboel mensen blij over geweest. En dat
is begrijpen. Jy bent ook Dosko-supporter,
hè?
Dat ik je briefje van de vorige maal niet
beantwoord heb begrijp ik niet. Maar het
is misschien in de grote drukte wel ergens
tussen geraakt. Jammer blijft het.
Jack v. d. Cappelle, Schagen. Ja, nog
1 jaar wachten Jack en dan kun je ook
meedoen met de schoolvoetballerij. He, wat
is dat een fyn werk. Ik weet nog best, dat
ik ook m'n partijtje meetrapte. Dat was in
een andere plaats dan Schagen, maar een
plezier dat we er hadden! Geweldig. Meneer
Mol, de bovenmeester uit Anna Paulowna,
weet er wel meer van!
Piet en Sjaantje Zeeman, Schagerbrug.
Nee, de meneer van de krant, die op de
gymuitvoering was, was ik niet. Wie ik wel
ben... dat moet je maar raden. Misschien
kom je er dan wel eens achter. Gehoord en
gezien heb je me echter wel eetns.
Dat stukje taart... och ja, dat was ik al
haast weer vergeten. Maar het is lelyk
m'n neus voorbijgegaan.
Nelly Kossen. Dat vindt je natuurlijk
reuze-leuk als je vriendinnetjes by je slapen
komen. Nu, dat lykt mij ook. Vroeger kwa-
enm er wel eens vrienden over en dan had
den we in bed de grootste pret. Totdat de
bulderstem van vader er tussen kwam en
we onder de dekens kropen. Doen jullie ook
zo?
Corrie Keyzer, Schagen. Ja, dat was
nèt eer} klein briefje van je Corrie. Dat ben
ik niet gewend. En er stond ditmaal ook
niet zo heel veel nieuws in. Volgende week
beter. En... het poëziealbum mag je op de
krant komen brengen.
Rika Keyzer, Schagen. Hier hebben
we Keyzertje nummero twee. Nu, die maakt
het kleine briefje van Corrie weer goed. Hé,
wat een gezellig epistel, vriendin. Ik heb het
met genoegen gelezen. Zeg Rka: ik weet
hoe mooi jij tekenen kunt. Als er eens een
tekening overschiet, denk je dan aan mij...?
Ja...?
Zo jongens en meisjes, de Keyzertjes
waren de laatsten. Tot volgende week.
Goede oplossingen ontvangen van t
Nellie K., Oudesluis; Jan B., Barsinger-
horn; Tini Z,, St. Pancras; Kees W., Anna
Paulowna; Hendricus P., Oudesluis; Arie
B., Valkoog; Ger K., Oudkarspel; Corrie K.,
Oudkarspel; Lena de B., Julianadorp;
Tx-ijntje K., Zijpe; Aafje W., N. Niedorp;
Annie W., N. Niedorp; Cor W., N. Niedorp;
Johan W.. N. Niedorp; Dina J., Schager
brug; Jacob B., Anna Paulowna; Trijnie v.
L., N.-Scharwoude; Nellie K.. Oudesluis;
Stynie H., N.-Scharwoude; Ennie B., N.-
Marie S., Greetje M., Oudesluis.
Oplossing raadsel vorige week
Horizontaal: Pa, Af, Ros, Op, Mi, Ei, Ui,
En, Ko, Nul, La, Al.
Verticaal: Ar, As, Po, Os, Mi, Pen, Mik,
Eg, Nu, O.T., Na, La.
LETTERRAADSEL.
Maak van onderstaande letters, de 'naam
van een „groot" Nederlander, vriend van
Prins Willem I van Oranje:
AAADDEEGIIL MNNNNORS
T V X
Onzichtbaar glas
Pr. Catharine Blodgett uit Amerika heeft
bekend gemaakt, dat ze erin geslaagd is om
een glassoort uit te vinden, die voor 99 pro
cent onzichtbaar is. Tot nu toe was het nog
nooit gelukt om onzichtbaar glas te maken,
altijd zien wij toch nog duidelijk, dat er
glas is. Het meest doorzichtige was tot nu
toe voor 92 procent doorzichtig, wat vol
gens ons al heel veel is. Het zal wel won
derlijk zijn, als je helemaal niet kunt zien,
dat je* ergens doorheen kijkt: Het lijkt ons
ook gevaarlijk!
Stel je voor, dat er ergens een deur. is
van onzichtbaar glas en dat je niet weet,
dat die deur er is. Dan loop je niets ver
moedend door en merkt ineens aan het ge
rinkel van gebroken glas en aan de sneden
in je handen, dat je door een deur bent
heen gelopen.
Of stel je eens voor, dat je een glas li
monade wilt inschenken en je onzichtbare
glas even ergens neerzet om de limonade-
fles te halen. Als je terugkomt heb je ver
geten, waar je het glas had neergezet en
moet een hele tijd zoeken, voor je er toe
vallig met je hand tegen aanstoot!
Dit zijn natuurlijk maar allemaal huise
lijke dingen. Het spreekt vanzelf, dat het
.vooral in de wetenschap met microscopen
en dergelijke, van heel groot belang is, dat
er onzichtbaar glas bestaat. Het zal nog
wel even duren voor dat in het dagelijks
gebruik wordt doorgevoerd.
Het was heel stil
in het bos. Het
leek wel alsof zij
de enigen waren,
die met dit
prachtige weer
naar buiten wa
ren gegaan. Ook
op de wei was
het stil. Geen ge
luid van de grote
weg drong tot
hier door en het
enige wat ze hoorden, was het getsjilp van
de vogels, die hun voorjaarslied zongen. De
drie jongens zaten hoog in een boom en
hielden de wacht. Hans had een kijker bij
zich en hij zocht daarmee de omtrek af.
Ergens moesten de rovers zich toch ver
borgen houden. Ze speelden met een paar
jongens van school rover en reizigertje. De
reizigers moesten door het bos en daarna
dwars over de wei, tot ze bij de spoorbaan
uitkwamen. Hun einddoel lag aan de an-
dei-e kant van de spoorbaan en dat was
juist het moeilijke van het geval, want nu
moesten ze over de dijk klimmen en als ze
daarover klommen, konden ze natuurlijk
direct door de rovers gezien worden. Als
ze erin slaagden aan de andere kant van
de spoorbaan te komen, zonder door de ro
vers gepakt te zijn, hadden ze gewonnen.
Nu waren ze al een heel eind. Ze waren
aan het eind van het bos en keken nu van
uit een boom, langs welke kant ze het bes
te de spoorbaan konden naderen. Die
spoorbaan werd allang niet meer gebruikt.
Er liepen nooit meer treinen over en de
rails kwamen op een dood punt uit. De ro
vers moesten ergens hun kamp aan het
eind van het bos hebben opgeslagen. Waar
wisten ze natuurlijk niet en nu moesten ze
maar proberen om juist daar over te ste
ken, waar ze niet door de rovers gezien'
konden worden.
Rob ontdekt de rovers.
Nu keken de jongens om de beurt door
de kijker en toen .Rob keek, zei hij ineens:
„Jongens, ik zie iets! Kijk daarginds, bij
die dikke boom, helemaal aan het eind van
het weiland, daar zie ik iets bewegen!" De
anderen keken nu ook 'en ze 'zagen daar
werkelijk een paar jongens over de grond
kruipen. Dat moesten de rovers zijn.
„Nu moeten we dat stuk vermijden en
helemaal aan de andere kant langs het
weiland proberen te komeno. Dat komt
nogal goed uit, want daar staan tenminste
nog een paar bomen en daar is kreupel
hout. Vooruit jongens, voorzichtig naar be
neden Ze slopen uit de boom en stonden
even later aan* de rand van het bos. Nu
moesten ze voorzichtig zijn, want als de
rovers hen zagen, waren ze verloren.
Ze bleven langs de bosrand lopen en ver
borgen zich telkens achter struiken en bo
men. Jaap liep voorop. Alles bleef stil, dus
de rovers hadden hen nog niet gezien.
De eerste hindernis.
Toen ze zo een heel eind langs de bos
rand hadden geslopen, stonden ze plotse
ling voor een hekje. Ze moesten erover
heen, als ze op het weiland wilden komen.
Maar de kans was groot, dat de rovers hen
zouden zien, als ze erover klommen. „Toch
zijn we te dik om tussen die latten door te
klimmen, jongens", zei Jaap
„We kunnen het alleen doen, als we zor
gen, dat we met één sprong over het hek
je zijn" Hij gaf zelf het voorbeeld en klom
met een vlugge zwaai over net hekje De
anderen bleven even wachten, naar toen
ze nog niets zagen of hoorden, sprong Rob
erover en tenslotte Hans. Even bleven ze
doodstil staan en toen slopen ze vlug langs
de rand van het weiland Er was een klein
dammetje en daarnaast was een greppel.
Ze liepen nu in die greppel en bukten zich
zo diep ze konden. Tot nu toe was alles
goed gegaan, maar toen ineens zagen ze,
dat bijna evenwijdig met henzelf, aan de
andere kant van de wei ook een paar jon
gens liepen. De rovers hadden hen dus toch
gezien! Nu werd het lastig, want ze kon
den maar aan één kant over de spoorbaan
heen. Eerst liepen ze nog een eindje, maar
toen konden ze ook dat niet meer, want er
lag een dammetje in de greppel en er zat
niets anders op, dan op het weiland zelf te
gaan. Hans stak eerst zijn hoofd boven het
weiland uit en keek eens in het rond.
De tunnel.
Hij schreeuwde opeens van verrassing.
„Jongens, daar zie ik iets! Dat kunnen we
gebruiken. Daar is een lage tunnel onder
de spoorbaan door. Aan de andere kant van
deze dam gaat de greppel nog verder en
die komt in die tunnel uit. Als we daar
doorheen kunnen, zyn we al aan het doel!"
De anderen keken nu ook naar de tunnel.
Ja, dat was een reuze uitkomst. Op hun
buik kropen ze over het dammetje heeri en
lieten zich toen aan de andere kant weer
in de greppel vallen. Met grote passen lie
pen ze nu naar de tunnel. Het was een vrij
grote tunnel en ze konden er het eind niet
van zien. Waarschijnlijk maakte hij een
bocht. Ze moesten zich heel laag bukken en
gingen nu achter elkaar naar binnen. Hun
hart klopte in hun keel, want dit "'as toch
werkelijk een avontuur, een tocht door
zo'n donkere tunnel waarvan je niet wist,
waar hij eindigde. Plotseling riep Jaap, die
voorop liep: „Jongens, hier is water! Er
staat water in de tunnel! Gelukkig dat we
laarzen aan hebben. Zullen we verder
gaan?"
„Is het diep?" vroegen de anderen. „Nee,
niet zo erg, ik sta er tot mijn enkels in."
„Nou vooruit, dan maar verder!" En ze
waadden even later alle drie door het on
diepe water. De greppel scheen aan de an
dere kant van de spoorbaan weer onder
water te staan.
Wat ze vonden.
Opeens stond Hans stil. „Stt, wacht eens
even", zei hij. „Ik heb tegen iets aange
trapt. Het is een beest of zoiets." De ande
ren bleven direct staan, en Hans voelde in
het water. Even later tilde hij iets op, dat
zacht en nat was en in het heel vage licht,
dat nog door de ingang in de tunnel scheen,
zag Hans dat het een klein hondje was.
Het diertje scheen uitgeput te zijn. Het
jankte niet eens, maar bewoog zijn kopje
heen en weer. „Het is een hond", zei Hans.
„Vooruit, nu moeten we gauw naar buiten.
Het diertje is zeker in de sloot gevallen en
probeerde zich hier te redden."
De tunnel was niet meer zo erg lang en
een paar minuten later stonden ze weer in
het volle licht en keken naar het diertje
in Hans' armen.
Het was een mager hondje, waarschijn
lijk nog erg jong. Het lag nu bibberend te
gen Hans aan en zijn pootjes trilden. De
jongens dachten opeens niet meer aan de
rovers en stonden over het hondje heenge
bogen. Ze hadden erg medelijden met het
diertje.
„Ik neem hem mee naar huis", zei Hans.
„We kunnen het niet aan zijn lot overla
ten. Wie weet, hoe lang het diertje niet ge
geten heeft."
Ze besloten om eerst even naar hun eind
punt te gaan, daar waren ze nu toch vlak
bij en daarna zo vlug mogelijk naar huis
om het hondje te warmen en het eten te
geven.
Nu ze eenmaal aan de andere kant van
de spoorbaan waren, was het niet moeilijk
om het eindpunt te bereiken. Ze waren er
in vijf minuten en ze zaten al een hele tijd
op de grond met het hondje tussen zich in,
toen de rovers eindelijk met rode hoofden
aankwamen. Die waren stomverbaasd, hoe
de reizigers het zo hadden klaargespeeld.
„We zagen jullie wel", zeiden ze. „We dach
ten al dat jullie ons niet meer konden ont
snappen. Hoe hebben jullie dat gedaan?"
De anderen vertelden alles en lieten het
hondje zien. „Dit is de herinnering aan de
tocht dbor de tunnel", zei Rob.
Nu dachten de rovers ook niet meer aan
hun „rooftochten" en keken vol belangstel
ling naar het kleine diertje. Ze brachten
in optocht den vondeling naar Hans' huis.
Gelukkig vonden Hans' ouders goed, dat
hij het hondje hield en voortaan ging
„Tommie", zoals Hans hem noemde, overal
met hem mee.
DOOR
EDGAR RICE
BURROUGHS
123.
Brian en Lal Taa-sk vluchtten voor de boze
ten in de donkere spelonk en liepen verder
>ro naar binnen, toen zij plotseling in de
grot van Chon verschenen. De godheid keerde
'ch om, liet het mes even zinken en vroeg,
et een boze klank in zijn stem: „Wie is zo
rmetel om dit heilige offer te onderbre
ken?" Helen draaide zich in de richting van
de nieuw aangekomenen. „Brian!" gilde zy.
De man ktek door het vertrek naar zijn
zuster, doch een half dozijn priesters sprong
naar voren en overweldigde hem. „Hg is mijn
broeder," zei het meisje tegen Chon. „Hij zal
U vertellen, waarom wij hier waren." Maar
Chon wilde niet naar een verklaring luisteren.
„Zorg er voor, dat de dienst nu niet meer ge
stoord wordt," beval hij. Er zijn verschillende
kwesties, die ik te vragen heb aan het orakel
in het bloed van het slachtoffer." En voor de
derde keer hief hij het meS boven het lichaam
van Helen's ongelukkigen vader... Alleen de
groote Tarzan zou in sta<tt geweest zijn om
den man tegen te houden, doch op dat ogen
blik bevond hij zich op weg naar Athair met
Lavac bij zich, waar zy hun «chijnbaar hope-
loos zoeken naar Helen voortzetten. Als altijd
was de aapmail op zijn hoede. Opeens bleef hij
1 nadenkend staan.