Hoe staat bet eiet de
In een bontmantel
Madrid ontwaakt tot
nieuw leven
Ponderdag 1 Juni 1939
Vierde blad
burgeroorlog officieel geëindigd
maar geenszins geliquideerd.
yobledig herstel zal nog jaren
op zich laten wachten.
haar het leven gaat weer zijn
gewonen gang.
(Van onzen correspondent.)
MADRID.
Na de groote overwinningsparades
wordt de burgeroorlog officieel als ge
ëindigd beschouwd en het is derhalve
wellicht interessant den lezer thans
weer eens een kijkje te laten nemen
in Madrid, de tijdens den oorlog zoo
zwaar geteisterde Spaansche hoofd
stad.
In de goede hotels van Madrid, waar men
in de eetzalen nog slechts weinige weken ge
leden zijn eigen conserven at en niets, maar
dan ook niets anders Inreeg dan misschien
een glas water, dat men wegens het bestaan
de besmettingsgevaar met tegenzin en slechts
uit dorst leegdronk, worden thans 's middags
en 's avonds weer uit vijf gangen bestaan
de maaltijden opgediend. De oude Spaansche
gastronomische cultuur is weer opgeleefd.
J5n de Madrileen, die langen tijd tevreden
onoest zijn, wanneer hij zijn dagelijksch por
tie brood van 100 gram en af en toe wat erw
ten kreeg, geeft zich met bijzondere vreugde
aan het genot van het smullen over.
Eenige dagen geleden ontmoette ik tijdens
mijn middageten in het hotel een advocaat,
die mij bij de overgave van de stad om een
pluk brood gevraagd had. Wij spraken over
deze verschrikkelijke dagen, die nog zoo kort
achter ons liggen. Het is voor de Madrileen-
sche bevolking als een wonder, dat die ver
schrikkelijke tijd van den honger en den
strijd thans voorbij is. Het openbare leven
neemt van dag tot dag normaler vormen
aan. Welhaast alle winkels zijn weer ge
opend. De levensmiddelenvoorziening biedt
geen bijzondere moeilijkheden meer. En waar
de nood nog niet geheel is overwonnen, wer
ken de gaarkeukens van de „Auxilio Social"
onder lioogen druk. In Madrid behoeft nie
mand meer te hongeren.
In de levensmiddelen'- en delicatessenzaken
hangen weer, zooals in iedere groote Euro-
peesche stad de worsten en hammen, lig
gen kaviaar en kreeft, versche asperges en
artisjokken. Het is kenmerkend voor de
stemming der Madrileensche bevolking, die
ondanks de geleden ellende, haar gevoel voor
humor niet verloren heeft, dat de hammen,
die overal uitgestald liggen, een bijnaam
gekregen hebben. Dat zijn „Franco-erwten",
zegt men.
Standbeelden worden bevrijd.
Men geniet weer met volle teugen van al
les, wat zoo lang verboden of niet aan
wezig was. Langzamerhand duiken de
(verschillende monumenten van Madrid weer
op uit de bergen aarde, die ze tijdens den
oorlog tegen vernieling beschermden. Op
de groote pleinen deden zij aan grafheuvels
denken. De Madrilenen staan bij deze werk
zaamheden te kijken en ontdekken de
schoonheden van hun stad in zekeren zin
opnieuw. Ook het standbeeld van Don
Quichote staat weer vrij, van den laatsten
hidalgo, een zinnebeeld van Spaansche rid
derlijkheid.
Overal wordt gebouwd en gewerkt, hoe
wel men er zich voorloopig toe beperken
moet, de ergste vernielingen te herstellen.
De Tolodopoort, waarvan de republikeinen
'n verdedigingswerk hadden gemaakt heeft
zijn oude gestalte weer teruggekregen. En
.daar, waar nog kort geleden loopgraven en
zantlizaikbarricade's lagen, strekken zich weer
groene grasperken uit.
Herstel zal nog jaren duren.
Desondanks is Madrid nog steeds een stad
'der ruines en het herstel zal nog jaren op-
eischen. Op de puinhoopen van de Madri
leensche cathedraaj is een noodaltaar opge
richt, Duizenden stonden tusschen het puin,
toen hier de bisschop van Madrid de mis
opdroeg. De kerken van Madrid zijn over
vol. Wat bepaalde republikeinsche leidei'S,
als „opium voor het volk" verboden, is een
diepe behoefte van het religieuse Spaansche
volk. In alle kerken van de stad vinden
thans ontelbare huwelijksinzegeningen
plaats van paren, die tijdens den burgeroor
log slechts het burgerlijke huwelijk sloten
cn eerst thans de kerkelijke zegen daarop
kunnen verkrijgen.
In de straten van Madrid vallen de talrij
ke ezelkarren op. Deze waren uit de wereld
stad zoo goed als geheel verdwenen, ver
drongen door de automobiel. Op hun mas
savlucht hebben de republikeinen echter
.vele automobielen met zich mede genomen
'cn onder deze omstandigheden hebhgn ve
len zich hun oude karretje herinnerd, dat
misschien reeds tientallen jaren ongebruikt
in een hoek stond. Een langoor is gemakke
lijker aan te schaffen dan een auto en al
dus wemelen de asfaltstraten van Madrid
van deze ouderwetsche voertuigen. De ezels
zijn overigens als geschapen voor het Ma
drileensche verkeer, wijl zij zich door niets
in hun rust laten storen. En dat.wil hier
heel wat zeggen. Want het verkeer in Ma
drid voltrekt zich volgens zeer eigenaardi
ge gebruiken. Er zijn wel is waar vele ver
keersagenten en verkeersborden. Maar men
behoeft hun aanwijzingen niet bepaald op
te volgen. M^n kan ook, wanneer men
haast heeft, de straat bij rood licht krui
sen, men kan verder, wanneer het niet an
ders gaat, de in het midden van de straat
rijdende tram links passeei'en, men kan aan
de linkerzijde van de straat parkeeren en
's avonds zonder licht rijden, wordt niet be
straft. De voetgangers eischen voor zicih
het recht op, zich als een koppel opgejaag
de kippen in het dichtste^ autoverkeer te
storten. En de chauffeur gebruikt als tegen
maatregel de claxon en wel zonder onder
breking. De Nederlander, die aan een ge
regeld verkeer gewend is, voelt zich hier
hulpeloos als een regenworm in een mieren
hoop.
Meubels zonder eigenaar.
De meeste auto's zijn natuurlijk militaire
voertuigen maar men ziet opvallend veel
meubeltransporten. In groote pakhuizen wor
den van 's morgens vroeg tot 's avonds laat
meubelstukken opgeborgen. Het zijn meu
bels, die in den republikeinschen tijd uit
leegstaande woningen werden gehaaid en
thans weer aan hun rechtmatige eigenaars
zullen worden teruggegeven. Gelijktijdig
heeft er een ware volksverhuizing plaats.
Vluchtelingen, gevangenen, ontvoerden kee-
ren terug. Anderen weer moeten "de stad ver
laten. Want Madrid, dat voor den burger
oorlog 900.000 inwoners telde, zwol in de
laatste jaren als een luchtballon tot 2 milli-
ocn inwoners op. Geheele dorpen vluchtten
naar het door de republikeinen versterkte
Madrid en maakten zoo de chaotische toe
standen in de Spaansche hoofdstad nog inge
wikkelder. De huidige volksverhuizing geeft
een goed begrip van de moeilijkheden, die de
liquidatie van den oorlogstoestand met zich
mede brengt.
Maar het leven gaat zijn gewonen
gang.
Het leven van de Madrilenen gaat echter
reeds zijn gewonen gang. Men doet zijn za
ken, bevolkt de café's en bodega's, zit op de
groote promenades der stad cn verzuimt in
geen geval de avondwandeling door de hoofd
straten van de stad, de Calle de Alcala cn het
Prado. De schoonheid' der 'Madrileensche
vrouwen komt weer geheel tot haar recht.
Men ziet merkwaardig veel blondines in
Madrid. Maar men moet daarbij een onder
scheid maken tusschen de zeer blonde en
de minder blonde dames. De laatsten zijn
sterk in de minderheid, hebben daarvoor ech
ter de voorkeur der. echte blondheid, terwijl
de anderen op den duur niet kunnen ontken
nen, eigenlijk brunettes te zijn.
Misschien is deze blonde mode een tijds
verschijnsel. Met alles wat Duitsch is, wordt
hier op 't oogeniblik sterk gedweept. En de
Duitsclie soldaten, die aan de groote over
winningsparade hebben deelgenomen, wor
den door de bladen de „blonde mannen van
Germanië" genoemd.
Weinig belangstelling ondanks
sterke athleten
IN DE JUNIZON.
Amerika buiten beschouwing
gelaten, vormen wij het beste
sprintersland ter- wereld.
(Van onzen sport-medewerkcr).
Wanneer wij onze klokken verzet en de
zomer officieel binnengehaald hebben, tre
den de Nederlandsclie athleten op de sin-
telbanen en grasvelden aan en wordt het
athletiekseizoen met tal van wedstrijden
en tournooien ingezet. Dat beteekent niet
dat de athletiek-beoefenaars een langdurige
periode van rust en zalig nietsdoen achter
den rug hebben, want het is nu eenmaal
zoo dat de athletiek als allround lichaams-
sport .een voortdurende training behoeft,
vooral voor hen die in wedstrijden plegen
uit te komen. Ook in den winter dus. Dat
is de tijd van de zgn. „indoor-training", die
voor de soepelheid der spieren, de training
van het uithoudingsvermogen en in het al
gemeen voor het noodzakelijke liobaams-
onderhoud noodig is. Natuurlijk heeft het
athletiekseizoen van dit jaar nog een bij
zonder tintje, omdat het voorafgaat aan het
jaar van de Olympische Spelen in Hel-
sinski. Dat wil dus zeggen, dat iedere wed
strijd in dit seizoen min of meer een voor
bereiding, een repetitie is voor het Olympi
sche Tournooi, al is het per slot maar een
klein contingent uitblinkers dat uitverkoren
zal worden straks in Finland de kleuren
van.ons land te verdedigen.
Een handjevol toeschouwers hij
de wedstrijden.
Ofschoon de athletiek tot de oud
ste en tot de eerste en belangrijk
ste sporten van het Olympisch pro
gramma behoort, komt dat, voor zoo
ver het Nederland betreft, helaas
allerminst tot uitdrukking in- de
belangstelling die er zoowel- van
overheidszijde als van den kant van
het publiek voor deze tak van sport
bestaat. Een eenvoudige vergelijking
met het buitenland maakt dat heel
duidelijk.
Toen er bijvoorbcled onlangs in Zweden
een athletiek-tournooi tegen Duitschland
werd gehouden verdeeld over twee dagen
Zaterdag en Zondag werden die wedstrijden
in totaal door 180.000 menschen bijgewoond,
dat is dus een aantal benoodigd om het
Olympisch stadion in de hoofdstad drie
maal geheel te vullen! Bij de bekende
A.A.A.-kampioenschappen in' Engeland vul
len per dag 60.000 toeschouwers de tribune.
Wanneer men die cijfers vergelijkt met die
van het bezoek ten onzent, dan is het ge
brek aan belangstelling voor de athletiek
in Nederland op zijn minst genomen be
schamend. Belangrijke wedstrijden, waarbij
niet zelden Nederlandsche en soms buitcn-
landsche records verbeterd worden, zien wij
doorgaans bijgewoond door een handjevol
menschen, meest jongelui die zelf aan athle
tiek of aan een andere sport doen en van
belangstelling van de zijde der overheid is
heelcmaal geen sprake. Toen het Olym
pisch stadion in Stockholm 25 jaar bestond
in 1937 zocht men naar een passend
jubileum-sportprogramma. De keuze viel
op een athletiekwedstrijd, een sport die
daarvoor ten onzent zeker niet zou zijn uit
gekozen! En tenslotte, om dichter bij huis
te blijven: aan een cross-country in BrusseJ
nemen gemiddeld 1500 athleten deel. Dat is
juist zooveel als er in gansch Nederland aau
athleten te vinden is
Geen sensatie en dus
Wanneer wij ons bij dit alles
afvragen, wat toch wel de oorzaak
van dit schrijnend gebrek aan be
langstelling in ons. land mag zijn,
dan dient in de eerste plaats erkend,
dat aan de athletiek elke vorm van
sensatie ten eenenmale vreemd is.
Helaas mag de dikwijls verbluffende be
langstelling voor sommige sporten geenszins
als wezenlijke sportbelangstelling worden
aangemerkt, maar veeleer als sensatiezucht.
Een goed bewijs daarvan levert de jonge ijs-
hocky-sport die enorm „trekt", voornamelijk
omdat liet hij deze wedstrijden meestal hard
en dikwijls sensationeel toegaat. Wanneer
de Nederlandsche Athletiek-Unie het eens
zou ondernemen een onzer beste sprinters
tegen een paard te laten loopen (zooals men
het in Amerika Jesse Owens liet doen), dan
zou er geen plaats op de tribunes onbezet
blijven. Maar voor de ware, zuivere sport-
zelve is de belangstelling uitermate gering.
Wij missen een sport-cultuur.
Nog dezer dagen wees de voorzitter van
de Koninklijke Nederlandsche Athletiek
Unie, de heer A. J. G. Strengholt er in een
interview met een redacteur van het Holland-
sche Weekblad op: „Wij zijn in wezen een
a-sportief volk, wat iets anders is dan een
onsportief volk. Wat'wij in Nederland mis
sen is een sport-cultuur. Zoo moeten wij het
publiek tij dens 'n athletiekwedstrijd nog bij
voortduring door del uidsprekers waarschu
wen dat absolute stilte bij de start noodza
kelijk is voor de concentratie van de loopers.
Zoo iets bestaat in het buitenland eenvoudig
niet.'Zijn daar de voorbereidingen tot de
start gemaakt, clan valt er vanzelf een dood-
sche stilte over het veld en van eenig ver
zoek is geen sprake. Men is in de sport op
gevoed, men houdt van de sport om de sport
zelve".
Toch zeer sterke athleten.
Intusschen wettigt de gang van za
ken nochtans tevredenheid omtrent
de toeneming van de athletiek-be-
oefening in ons land, waarhij niet
mag worden vergeten dat wij met een
handjevol athleten voor de moei
lijke taak slaan te moeten concur-
reeren tegen landen die er duizenden
tellen.
Ook in dit opzicht is Zweden een merk
waardig voorbeeld: een land met 5 millioen
inwoners, dus minder dan Nederland, maar
met meer athletiek-vereenigingen dan er
athleten in ons land zijn! Tegenover deze
voor ons land min of meer teleurstellende
feiten staat de niet te loochenen waarhèid,
dat Nederland met zijn kleine contingënt
wedstrijdathletcn, zeer sterk mag worden
genoemd, ook van internationaal standpunt
bezien. Laten wij Amerika, waar de athle
tiek, vooral als universiteitssport' zulk een
aparte en bevoorrechte plaats inneemt, bui
ten beschouwing, dan vormen wij het sterk
ste sprintersland ter wereld. Bovendien
neemt ons land ook op de andere nummers
een begcerenswaardige plaats in.
Wij bezitten niet alleen een kogel-
stooter boven de 15 cn een speerwer
per boven de 60 meter, maar boven
dien een internationale 400-meter-
man, een uitstekende vertegenwoor
diger op de S00 meter en een horden-
looper van klasse, alsmede, bij de
dames, 2 hordenloopsters, een hoog
springster die Europeesch kampi
oene is en een sprintster met een we
reldrecord op haar naam.
Dit alles terwijl wij den financieelen rug
gesteun van groote recetten geheel missen,
(er worden nu eenmaal in Nederland geen
groote recettes bij athletiekwedstrijden. ge
boekt), terwijl wij niet, als andere landen,
debeschikking hebben over goede en be
taalde coaches. Ten slotte komt daar nog
bij dat er ten onzent van medewerking van
de overheid, noch van de rijks- noch van de
provinciale- of de gemeentelijke overheid,
sprake is en dat wij dikwijls met de primi
tiefste middelen werken moeten.
Ieder dorp zijn sintelhaan.
Zoo bestaat er in Nederland een beslist
verbluffend en schrijnend tekort aan sintel-
banen. Steden als Haarlem en Dordrecht be
zitten er geen. En dan te bedenken dat het
minste dorp in Zweden de beschikking over
een sintelhaan heeft! Dit alles vloeit natuur
lijk voort uit het feit dat de lichamelijke op
voeding nog immer het kind van de rekening
is en dat er vooralsnog geen kijk op is dat de
bevordering van die lichamelijke opvoeding
door de regeering krachtig ter hand wordt
genomen.
Alles bijeen genomen heeft de atihletiek-
sport (vooral wat de beoefening betreft), wel
iswaar geen reden tot klagen, maar evenmin
tot juichen. En wat de prestaties betreft, be
staat er zeker reden tot tevredenheid en zijn
goede verwachtingen, ook voor de aanstaan
de Olympische Spelen, ten volle gewettigd.
SPIERKRACHT.
Om (ml v&ihaal:
door HENRY O. NORTON.
Het was sinds jaren Betty's illusie ge
weest, een bontmantel te bezitten. Heden
ten dage lijkt deze illusie zoo moeilijk niet
te verwezenlijken, doch Betty hoorde niet
tot die meisjes, die zich tooien met handig
geverfde katenvelletjes en daarbij een ge
zicht zetten, alsof ze hermelijn aanhebben.
Betty was van het genre: alles of niets. Dus
wachtte ze, tot de bontmantel van haar
droomen binnen haar hereik was. En dat
was een petit gris mantel, een échte.
Betty lachte zelf erom, dat ze zulke weel
derige wenschen koesterde. Maar waarom
niet? Wenschen kost niets en zulke kleine
droomerijtjes maken het vrij eentonige be
staan van een meisje, dat bedient in een wa
renhuis afdeeling handschoenen wat
warmer en kleurrijker.
Toch kwam de dag, waarop ze heelemaal
niet meer hoopte, de dag, toen een échte
petit gris mantel haar eigendom werd. Dat
kwam zóó.
Aan dezelfde afdeeling als Betty werkte
een opvallend mooi en knap meisje; dat dan
ook op een middag een jongen man op
viel, die handschoenen kocht. Hij begon
een onrustbarende neiging tot handschoenen
koopen te ontwikkelen en tegen dat hij het
mooie verkoopstertje durfde vragen, had hij
r.andschoenen genoeg voor zijn heele leven!
Het meisje deed een prachtig huwelijk en
pronkte kort daarna met chique toiletten,
een auto en bontmantels. Waaronder dé
bontmantel, de petit gris, van Betty's droo
men!
Doch ze mocht Betty graag en daar deze
haar eens een dienst had bewezen, beloonde
ze haar een jaar later, door haar de petit
gris voor een klein prijsje af te staan.
Toen ze den mantel eenmadl bezat, geneer
de Betty zich een beetje. Wat moesten de
menschen wel van haar denken, die wisten
dat ze maar een eenvoudige verkoopster
was, en niet konden ruiken, hoé goedkoop ze
dezen kostbaren mantel had gekregen!
Aarzelend bekeek ze zichzelf in den man
tel, genietend en angstig tegelijk. Ze stak
daarbij haar hand in een zakje, dat in de
zijden voering was aangebracht en haalde
er een stukje papier uit, een verkreukeld
briefje. Onwillekeurig keek ze, wat er op
stond en verbleekte:
Er stond: Als je Zaterdag 11 November
niét om 9 uur in de hall van het Atlantic
Hotel bent, maak ik een einde aan. mijn le
ven. Albert. Als versteend staarde Betty
neer op die vertwijfelde woorden. Wat was
dat? Een wanhopig aanbidder van de vroe
gere eigenares van den bontmantel, natuur
lijk! Maar wanneer ontving ze dat briefje?
Betty's blik gleed naar een kalender. Van
daag was het 11 November! Kón het zijn,
dat vanavond
Ze wilde haar vriendin opbellen en her
innerde zich toen, dat deze vanmorgen met
haar man op reis was gegaan. Toen kwam
een impuls in haar op, die misschien dwaas
was, doch waaraan ze geen weerstandkon
bieden: in plaats van de andere gaan en
traehten, dien dwaas van zijn slechte plan
nen af te brengen. Zoo kwam het, dat Betty
dien avond om negen uur de hall van het
voorname hotel betrad en angstig rond
keek. Ze was zich bewust, hoe moeilijk de
taak was, die ze op zich genomen had. Ze
kende Albert niet, had geen idéé hoe hij er
uitzag en nog minder, hoe ze, als ze hem
ontdekt had, die dwaze plannen uit zijn
hoofd zou krijgen. Ze ging zitten, bestelde
thee en keek uit naar een jongen man,, die
vertwijfeld genoeg zou lijken om Albert te
kunnen zijn. Het duurde een tijdje, toen
verscheen een jongeman, die bleek was, al
leen in een hoekje ging zitten en voor zich
uit staarde.
Betty's hart klopte onrustig. Hij keek tel
kens naar den ingang en bleek telkens te
leurgesteld. Geen twijfel, dit was de wanho
pige Albert. Maar nu begaf haar den moed.
Een wildvreemden jongeman aanspreken,
wat moest hij van haar denken!
Ze weifelde en weifelde en opeens werd
ze ijskoud van schrik, want Albert was op
gestaan en liep de breede trappen op. Geen
twijfel aan, hij ging naar zijn kamer om...
Betty vergat alles, snelde hem na, greep
zijn arm en stamelde ademloos: „O, luister
I eerst even naar me voordat U U mag-
dat niet doen al hebt U nog zooveel
verdriet
De jongeman staarde haar aan.
„Ik vond het briefje in dezen mantel", ging
Betty haastig door, „ik las het Kijk,
hier is het. Ik begrijp wel, dat U wanhopig
bent, maar over enkele maanden, over eén
jaar, zal alles voorbij zijn gegaan U
moogt uw jong leven niet weggooien
De jongeman keek neer op het briefje,
keek haar aan, glimlachte en zei: „Ik heet
tot mijn spijt Percy. Een vreeselijke naam.
Overigens treft het toevallig, dat ik me ook
niet bepaald opgewekt gevoel. Eenigszins in
de' omstandigheden van dezen wanhopigen
Albert, weet U. Als we eens samen naar
hem uitkeken? Het zou mij afleiden en mis
schien kurinen wij beiden hem er van over
tuigen, dat het onsportief is, midden in de
game weg te gaan."
Betty aarzelde, doch de gedachte, dat hij
blijkbaar ook verdriet had, deed haar ten
gunste van zijn voorstel besluiten.
Ze zetten zich beiden weer in de hall en
wachtten af, of er iemand zou verschijnen,
die in aanmerking kon komen Albert te
zijn, doch hun wachten was vergeefsch. In
tusschen vertelden ze elkander het een en
ander. Zij over haar leventje, het werk, den
mantel. Hij over een reis die hij gemaakt
had, over een meisje, dat beloofde vanavond
te zullen komen, doch niet kwam
Tenslotte gaven ze Albert op en Betty aan
vaardde zijn invitatie om een kleinigheid te
gaan eten.
Veel later Betty was sinds lang de ge
lukkige vrouw van Percy ontmoette ze
haar vroegere collega cn sprak haar over
het briefje, in angst en vreezen dat de ar
me Albert dien avond, waarop haar geluk
begon, niet overleefd had. De andere barstte
in lachen uit en zei: „Hij komt vanavond.
Daar heb je hem! Albert is een beste jon
gen, maar eiken dag op een ander verliefd
en altijd tot stervens toe". Maar je ziet....
hij is er niet bij gestorven".
Op hen toe stapte een jonge man met een
gemoedelijk buikje en een rond, blozend ge
zicht I-Iij vertoonde ernstige neiging tot een
onderkin en verklaarde nog dienzelfden
avond, dat hij zou sterven, als Betty zijn
liefde niet kon beantwoorden.
Hij leeft echter nóg en is inmiddels in
het bezit van een onderkin gekomen!