Het kinderlijk geloof van
HL den Oosterling
De Brabantsche Briet
van
Een Mohammedaan aanbidt Maria
en de Philippino viert Goeden Vrijdag
Nieuwe haring
EEN WARBOEL VAN GODSDIENSTEN
MANILLA.
„Als een Europeaan een leerstelling aan
vaardt, dan brengt zijn intelligentie hem er
•ls vanzelf toe alles te verwerpen, wat niet
met die leerstelling in overeenstemming is
of minstens, wat een te scherpe tegenstel
ling vormt met die leerstelling. Bij de Azia
ten is dit niet het geval. Zij staan zoo ver
van een dergelijke methode, dat ze er zelfs
het nut niet van inzien."
Deze woorden werden ongeveer drie-kwart
eeuw geleden geschreven door den Fran-
schen diplomaat graaf de Gobineau in zijn
werk over „godsdiensten en wijsbegeerten
in Centraal-Azië (Religions et philosophies
dans 1'Asie Centrale). Een paar bladzijden
verder voegde hij er aan toe: „Om juist te
zijn: het gezonde verstand (ie bon sens)
ontbreekt bij hen (de Aziaten/')
Verwarde godsdiensten.
Hoe. dikwijls zijn gedurende mijn veelja
rige zwerftochten door Azië die woorden
in mijn gedachten gekomen. Telkens en
overal vond ik een warboel van denkbeel
den en overtuigingen, die in een Europeesch
brein onmogelijk tezamen zouden kunnen
bestaan. Het Mohammedaansche geloof, bij
voorbeeld, de „Islam", die ik in Europa als
een eenheid had leeren beschouwen, bleek
allerminst een eenheid en op verschillende
plaatsen en in verschilende stréken sterk
vermengd met het Nestoriaansche Christen
dom, of de leer van Zoroaster, dan wel met
Hindoe-godsdienstige begrippen.
Op politiek gebied viel eenzelfde ver
schijnsel te constateeren: ik maakte er ken
nis met communistische bewegingen, die
niets, maar dan ook absoluut niets te ma
ken hadden met Karl Marx en zijn leer, al
waren de aanhangers wel bereid Karl Marx
naar Oostersche gewoonte, als een heilige
te vereeren. Ik vertoefde in .parlementair
geregeerde" Oostersche landen, waar niets
bestond,*dat den naam van „parlement" ver
diende en waar de wildste dictatuur heersch
te. Ik hoorde spreken van „democratie"
door vele invloedrijke menschen, wien de
eerste begrippen van democratie volkomen
vreemd waren. Alleen het woord hadden
ze zich eigen gemaakt. In Iran (Perzië)
vond ik Mohammedanen, die feitelijk in
het geheel geen Mohammedanen waren,
maar zich hardnekkig zoo noemden en...
door vele Europeanen geloofd werden. In Sy
rië vond ik het kruisteeken bij niet-Christe-
nen (de Aloeïeten), bij vele Hindoes in En-
gelsch—Indië, aanhangers van den gods
dienst der Brahmanen met zijn vele dui
zenden groote en kleine goden, trof ik
aan een vereering voor de Heilige Maagd.
Op Java, dat volgens de leerboeken Moham
niedaansch is, vond ik aanbidding van na
tuurkrachten en Hindoe-goden. Hoewel de
menschen over 't algemeen toch nu en dan
naar de „missigit" (het Mohammedaansche
bedehuis) gingen. Ik ontmoette bewoners
van Celebes en Amboine, die Christenen wa
ren, 's Zondags trouw naar de Katholieke
of Protcstantsche kerk gingen, doch gehei
me bezweringsmiddelen en talismans beza
ten, waarbij de naam van Mohammed
en diens schoonzoon Ali moesten worden
uitgesproken.
Hindoes knielen voor Maria.
Al die menschen hadden, als echte Azia
ten, nieuwe leerstellingen en overtuigingen
aanvaard, doch darvoor de oude niet ge
heel verworpen, ook al waren ze met hun
nieuwe leerstellingen en overtuigingen vol
komen in strijd. Bij de Hindoes van Britsch-
Indic alleen was het geval anders: getrof
fen door de poëtische schoonheid der ver
eering van de Heilige Maagd, hadden ze
deze eenvoudig ingelijfd bij het groote getal
hunner eigen goden, zonder daarbij iets van
de Christelijke leer te aanvaarden. Deze
verecring vindt men echter bij lange na niet
overal in Britsch-Indië. Ik nam haar waar
in de nabijheid van Bombay, waar zich een
kleine Katholieke buitengemeente bevindt
met een beroemd Maria-beeld. In de maand
Mei, twee jaar geleden, zag ik ook honder
den Hindoes met bloemen en vruchten als
offers naar dat Maria-beeld trekken, ech
ter, ik wijs daar nogmaals op, ook met een
ongeschokten trouw aan hun tallooze eigen
goden.
Mohammedanen wenschen „pret
tig Paaschieest"!
Op de Philippijnen zijn de bewoners groo-
tendcels Christenen, geloovige Katholieken.
Slechts ongeveer tien procent zijn Moham
medanen of heidenen.
Maar het schijnt me, dat dit verschil in
godsdienst geen afbreuk doet aan de goede
onderlinge verhouding. Kort voor de Paasch
week tenminste las ik in eenige te Manil
la verschijnende dagbladen een advertentie
De koele huizen der Philippino's zijn spe
ciaal tegen aardbevingen beveiligd.
van den volgenden inhoud: „Een. prettig
Paaschfeost toegewenscht aan onze Christe-
lijko medeburgers," Deze advertentie wat
onderteekend: „De nlet-Christelijke stam
men", dat waren dus de Mohammedanen
en heidenen.
Gemoedelijker kan het al niet.
De Christelijke feesten worden door de
Philippino's met bijzondere pracht en praal
gevierd en de niet-Christenen zijn daarbij
dankbare en niet-critische toeschouwers. Nu,
in de Meimaand, hebben tallooze pelgrims
tochten plaats naar het stadje Antipolo,
waar een beroemd Maria-beeld wordt ver
eerd en ook niet-Christenen trekken daar
heen.
Maghelaens bracht het Chris
tendom.
Het Christendom werd hier gebracht door
de Spanjaarden. Toen Magnelaens na zijn
beroemden, maandenlangen tocht over toen
nog onbekende zeeën aankwam op de Phi
lippijnen liet hij er een mis celcbreercn en
het kruis, dat bij die godsdienstige plechtig
heid dienst deed, is nog te Ccboe te zien.
Maar met hun Oostersche fantasie „bele
ven" de Philippino's de godsdienstige fees
ten en plechtigheden dieper dan dat bjj ons
het geval is.
Ten zeerste trof me dat op den
Donderdag van de Paaschweek.
's Middags en 's avonds waren de
kerken vol met een bedroefde me
nigte. Op het plèin vo<?r een der
kerken lag een oude man op den
grond zich wentelend in diepe wan
hoop of ontzettende pijn. Niemand
scheen daaraan echter bijzondere
aandacht te wijden. Ik vroeg toen,
wat dien man deerde en een oude
dame, met tranen In de oogen ant
woordde me half verwijtend: „Maar
u weet toch ook: Christus is gevan
gen genomen/'
Voor deze oostersche zielen is dit geen
„geschiedenis",, maar ejen elk jaar weder
herhaald „gebeuren".
In een dorp nabij Manilla zag ik op Goe
den Vrijdag iets vreemds. Mannen met ont-
bloote bovenlichamen kastijden zich .en el
kander met dikke touwen en kettingen,
zoodat bij sommigen het bloed langs den
rug liep. Zij namen op deze wijze een deel
van Christus' lijden op zich een boetten te
gelijk voor hun zonden.
Efen Sjiïetische gewoonte.
Bij dit tooneel bleef ik een oogenblik ver
wonderd staan, nadenkend.
Dit tooneel herinnerde me aan iets, wat
ik elders zag, aan de Moharram-feesten te
Bagdad en in Perzië, de herdenkingsdagen
van het lijden en sterven van Hassan en
Hoessein,- twee kleinzonen van Mohammed,
een plechtigheid, die slechts gevierd wordt
door de Sjiïetische, dus niet-orthodoxe Mo
hammedanen. Dan bewerken deze menschen
zich met kettingen en zelfs met zwaarden,
zoodat er dooden vallen (in Perzië, Iran is
deze plechtigheid thans door de regecring
verboden. Bij da zelfkastijding op Groeden
Vrijdag nabij Manilla vallen er echter nim
mer dooden daar excessen worden tegenge
gaan.
Voor de komst dér Spanjaarden op de
Philippijnen (die hun naam kregen naar
Philips den Tweeden) waren de bewoners
grootcndeels Mohammedanen en vermoede
lijk meerendeels Sjiïetische Mohammedanen
Zou daarvan misschien die zelfkastijding af
komstig zijn? Zouden de Philippino's die
plechtigheid der zelfkastijding hebben over
gesmokkeld van den Islam naar het
Christendom?
Het zou geheel „naar oosterschen stijl"
zijn.
Hoe dit zij, men vertelde mij, dat deze
gewoonte van zelf-kastijding met het jaar
afneemt. Het waren meest ouderen, die er
aan deel namen, Onder de jongeren vindt
deze gewoonte weinig aanhangers.
J. K. BREDERODE.
Amlco.
D'n Knots is beter.
Welja! Onzenlieven-
heer schiep toch ze
kers Z'n kostelijke
vrijbuiter a niet,
't natuurlijk tegen
gif veur roofridders,
om ze verloren te
laten gaan déur 't
roofgeridderte. Ik be
speur dat. volop in den
akker, waar ajuus1
voldoende gevleugek
tegengif" z'n nest
jes houdt in geboomt en struikgewas, in haag
en struweel om mijn akkergewas te sparen
veur den wraatzucht van 't kleine roofge
dierte, dat allerwege rondgonst;!
Zekers hij heeft er wat onder gelejen,
den Knots Hij trekt iets mee zijnen rechter
poot. Ook vrijbuiters zijn „maar" menschen;
dus nie gebouwd op „auto-ongelukken", op
roofridderaanslagen, al wordt wel 'ns gemak
kelijk vergeten, dat ook 'nen stérken mensch
nie uit gewapend beton is gegoten Dat ook
'nen mensch die geren lacht, veurzien is van...
traanklieren.
Dat ook in 't krachtigste corpus slechts 'n
klein hart 't gestel motoriseeren mot. Dat ook
den steuvigsten goffert maar 'n teere, oh-
zoo-kwetsbare ziel heeft
Maar den Knots is weer beter Allee,
hy trekt 'n bietje mee z'nen poot; z'n lichte,
staalglanzend' oogen gaan wéér iets dieper
schuil onder de dikke ooglejen; den groef bo
ven z'n neus is diep genogt om er oewen pink
in te leggen en z'n schouwers staan nog wat
vierkanter omhoog.
Maar ik geloof, dat den roofridder 'nen
veul zwaarderen wagel zal motten aanschaf
fen om, mee z'n „ongelukken", van deuzen
menschelijken Rots nog 'ns 'nen schilfer af
te r(jen. 'k Wil dit zeggen 'k zou niet geren
in den roofridder z'n plek staan, als ie 'nen
volgenden keer al was 't nog zoo per-on
geluk, van den Knots 'n horke afschampte.
Laster nie meegeteld, want tiepen als den
Knots mot ge in 't bakkes beleedigen als ge
er "leut" van wilt hebben
Hij is al bij Zijntorenhooggeborene op be
zoek gewist
Dat kwam zoo. Daar woont heer 'nen
mensch op 't dorp, Louw van 't Zand, die aan
den ridder vierkant 't merd heeft. Die 'm al
jaren trotseert; die in elk proces en in eiken
aanval, deur den Edelen Heer op boerkes en
tobbers ondernomen, partij koos veur den er-
men sloeber en... 't meestal veur die ploete-
rèèrkes won Om de doodeenvoudige reden,
dat de aanvallen van den Torenhooggeboren
Roofridder allesbehalve édel waren Er groei
den dus 'n nuuwe veete. 'n Nuuw auto-onge
luk Neeë Slimmers
Inééns was hier 'n zaak gaande, ge wit,
den ridder heeft veul vrienden, inééns was
hier 'n zaak gaande, die rUi was veur de Jus
titie. En waarin dieën teugenstrever van Z.
T.H. Geb. gemoeid wlerd. Eénen bonk laster
van d'allerergste soort, laster zoo giftig als
alleen op dorpen kan ontwikkelen, wanneer
.er maar éénen Roover de gemeenschap ver
pest. Ge wilteen rotten appel in de mand,
mokt al 't gééve fruib ten schand'.
Als.altij zochten de gedupeerden weer hun
heil by den Louw en sjuust als hy zoowya
mee z'n onderzoek was, dat ie de zaak kost
aangeven, draaide alles zóó, dat er by den
Louw huiszoeking gedaan wierd...!
■Natuurlijk zonder ennitg succes, maar de
affaire was dan toch alvast zóó verdraaid en
verwrongen, dat den Louw, huisvader over 'n
stuk of zeuven kinders, deur de Justitie in de
gaten werd gehouwen.
wy zeeën niet veul, wisten beter, ja be
grepen alles
De zaak liep vast. Wiedes Den kearel die
ze had kunnen oplossen was verdacht gewist;
steuvig schaakmat gezet.
Maar..., toch schoot den Roofridder neffen
de roos. Hy kreeg den Louw en z'n huishou
wen nie veur z'n heele leven ongelukkig
Toen wierd ie onveurzichtig, onzen deftigen
kwiebus. Hy liet uit r.-hy zou dieën Louw van
't Zand binnen 'n half jaa? aan den steun
brengen".
Nie kwaad bekeken. Want dan was 't 'n
kleinigheid om dén werkzamen Louw, mee
i'n zware huishouwen, te trapeeren op
werken en den steun uit te gooien. En zoo
dus 'n groot, braaf gezin aan den erme te
brengen, in den grond te boren
Nou had den Louw eigens hulp noodig
Want honderden keeren mocht ie wel gevoch
ten hebben veur anderen, vechten-veur-
oew-eigen is heel iets anders
Dat kunnen alleen... roomaders en zulk
soort van „helden".
Den Louw is dan ook nie naar den Knots
toegestapt. Weet ik van den Knots eigens.
Maar dey dieën is weer 'ns in 't hol van 't
roofdier ekropen Na ruim twintig jaren is
ie weer 'ns op visite gegaan by den Ridder
O. M. Vantte Cottse.
Allee, hy mag nie zeggen, dat den Knots
den styi van de deur afloopt. Maar den Knots
hóeft nie a.kkels te komen. Zyn visite ont
houdt ge soms wel 'n kwarteeuw
Bar vrindeiyk wierd den Knots ontvangen.
Ridder O. M. Vantte Cottse zat achter 'nen
bureau zoo vol oud pampier, aschbakskes,
wetboeken, bordpampieren portefulli's mee
uitgerafelde bandjes, vergeelde kranten, pres-
sespapiers, stapels pampieren ambras, dat al
leen 't gelig frettekopke van den gastheer bo
ven dieën pampieren stofnestery uitstak.
Hy was „uiterst content dat den Knots dat
ellendige auto-ongeval zoo bekwaam was te
boven gekomen en hoopte maar, dat"... enz.
Waarop den Knots simpel antwoordde, dat
ie 'ns kwam praten ov*r den Louw.
Heel efkens stakken de frette-oogskes venij
nig deur den half-donker van de kamer, die
klein leek van den paperassenrommel, waar
mee alle meubels zoo vol waren, als den bu
reau". zee den Knots. „Dat kantoorke, Dré,
is sjuust 't nest van 'nen buizerd, dat vol
ligt mee de stoffelijke resten van opgevre
ten prooi, zooals de gerinneweerde veerkes
van vinken, leeuwerikken en mearels; de
kaalgevreten botjes van kikkers, kiekens,
jonge hazen; de glazige vlerkskes van sprink
hanen, libellen en zulk soort insecten, 'n Nest,
lijk 'n kerkhoveke Zóó'n idee kreeg ik
van deus kantoorke en ik geef oe op 'n
briefke, Dré, van mennigten Ulvenhouter lig
gen daar veeren
Zooals gezeed den Knots wierd bar vrien
delijk ontvangen. En toen ie den naam van
Louw van 't Zand genoemd had en de fret
REUZEN-LOCOMOTIEVEN. De Hensel-fabrieken te Kassei (Duitschland)
hebben zoo juist vijl enorme locomotieven voltooid, waarvan er drie bestemd
zijn voor hot buitenland. De twee andere zuilen eerstdaags op het DuMsche
spoorwegnet rijden, o.m. het stroomlijn model, dat men geheel rechts ziet.
z'n stekelige oogskes^ weer in bedwang had,
toen toen wierd ie nog vrindelyker. Toen
wierd ie amicaal mee den Knots, intiem Op
deus manier toen begost ie te spreken van
menschen als wij" en „u en ik, wy weten
ook wel, hè
Zoo wierd den Knots efkes op de eigenste
.torenhooge" standing geplotst als waarop
Ridder O. M. Vantte Cottse thuishoort.
Den Knots zweeg. Was stil als 'nen kater,
die de rat al éenen knaauw gegeven heeft en
nou efkes toeziet, hoe 't ongedierte probeert
onder den kater z'n bereik uit te glippen.
Toen kreeg den Knots 'n sigaar. Nie uit
't kistje Maar uit den Ridder zijnen koker
Ze waren ommers van gelijken stand, nou
Dat kistje stond daar maar veur 't „plebs",
dat wel 'ns op kantoor moest zyn. Ook vuur
kreeg den Knots uit 'n zilver aanstekerske,
dat mee 'n bevend rimpelhandje onder den
Knots zijn neus gehouwen wierd.
Smakelijk blies den Knots den eersten vol
len smoorteug in den Ridder z'n frettekopke.
Want den Knots wou ginnen Ridder zijn...!
Toen sloeg den gastheer 'nen kartonnen
portefulli open. DossierL. v. t. Zand
(Botjes Veerkes
En den buizerd begost te vertellen, dat den
Louw wel 'nen teugenstander van 'm was,
maar(zie m'n grootheid dat ie den
Louw toch wel mocht, en veul goeie eigen
schappen die den Louw ongetwyfeld bezat
't Mocht 'nen boerenkinkel zijn, den Louw,
maar als dieën mensch 't geluk had gesmaakt
van te kunnen studeeren in z'nen tijd, dan
zou ie 't ontzettend ver geschopt hebben
Want weinig gestudeerden uit heel den om
trek beschikten over 't gezonde verstand van
Lodewijk van 't Zand Pats vrienden van
den Ridder. Toen stikte 't fretje haast in 'n
tweede teug smoor van den zwygenden Knots.
Neeë. Navenant dat den Knots nou al 'n half
uur. „Ridder" was, riddermanieren had ie nog
'g(n enkele
Toen begost Ridder O. M. Vantte Cottse in
't dossier te blaren en vond 't zoo ,;hevigiyk
jammer", dat menschen als van 't Zand, zoo
nou en dan hun huis in brand en zoo.
„En... zoo...? vroeg den Knots.
„Smokkelen. Smokkelen", zee den Ridder op
fluistertoon, mee geschrokken oogen. „Smok
kelen. Jammer. Jammer". En hij treurde zoo'n
bietje weg in Ridderlijke menschlievendheid,
die 't pijn dee om zulke dingen te motten
zeggen van zijnen medemensch en dan nog
wel van Louw van 't Zand, die per ongeluk
gin minister of zooiets was geworden, om
dat ie mee z'n tiende jaar koeien schepen
moest.
Toen belde de telefoon. Heel nederig vroeg
den Ridder of ie den Knots heel even alleen
mocht laten. Wat wel mocht van den Knots,
die nou al anderhalf uur aan den praat was
gehouwen en eigens nog niks anders gezeed
had, dan dat ie 'ns kwam spreken over Louw
van 't Zand.
Als den Ridder verom kwam, dan zeet-t-ie:
„lang geduurd Ik hoop van niet. Dat was
den Officier van Justitie, dikke vriend van
mij".
Ojfié.... vroeg den Knots.
Waarop Ridder O. M. Vantte Cottse ant
woordde, dat „de Officier hem heel hoog had".
„OjóA...? zee den Knots weer.
Toen presenteerde den Ridder 'n tweede si
gaar uit zijnen koker. „Merci", zee den Knots,
keek op zijn horloge en deelde mee, dat ie
nou anderhalf uur geluister! had en eigens
wou gaan praten.
„Brandstichter, smokkelèèr Louw van 't
Zand is 'nen ouwen schoolkameraad van me",
zoo begost ie. „Veur ie nou wijer gaai, me
neer de Ridder, wilt gij me zekers die brand
stichting en die smokkelarij wel even waar
maken".
„Beste vriend Hoe kèn dat nou Hij is
nooit veroordeeld
„Toch vertelde gy 't maar rond, ee
Den Knots ging staan. Waarop den Ridder
heel heimelijk 'n laai opentrok van zynen
bureau.
,,'n Schietongeluk zoo kort op 't auto-onge
luk is zelfs wel te veul veur de vrienden van
den Officier van Justitie," lachtte den Knots
koud. „Die laai dicht, schavuit
De laa; wierd dichtgeschoven en toen ver
klaarde den Ridder, die ie nie bang was
„Dé.t heb ik daarstraks al gezien, toen ge
me vuur gaf, broekschgrimlachte den
Knots.
Handjes op tafel, broer. HaltNie zoo
dicht by de knobbekes van die huistelefoon,
adder Zooo..., nou is ie braaf. Nou gaan
we praten". Toen, vliegensvlug, mee de kracht
waarover den Knots beschikt, greep ie me
beide handen den bureau vast, schoof
achteruit en zette den Ridder klem tusschen
muur en bureau. De huistelefoon wierd buiten
z'n bereik gezet. Den Ridder kost z'n eigen
nie verroeren en moes+ luisteren naar den
Knots zijnen preek, die 'n kwartier duurde.
Alle straffen van de hel waren peuleschillen
by wat den Knots /m beloofde, als ie ooit nog
één woord ten nadeele van den braven Louw
zou uitbraken. „Eigens zijt ge bij herhaling
veroordeeld, smokkelèèr; oewen vriend, die
jou zoo hoog heeft, moest ettelijke keeren
straf tegen jou eischen. Toch hebt ge 't zoo-
wyd gestuurd, dat bij den Louw 'n huiszoe
king gedaanwierd Zeg me na: „ik, Rid
der O. M. Vantte Cottse".
„Ik Ridder O. M. Vantte Cottae".
„Smokkelaar van wapens en patronen".
„Smokkelaar van wapens en patronen".
„Roover van ieders goelen naam".
Er kwam een heugelijk bericht,
„De nieuwe haring is in zicht!"
Er zijn al „kantjes" binnen boord,
De vloot is uit, de vangst gaat voort.
De loggers keeren thans uit zee,
En brengen d'eerste haring mee,
En hoog waait voor den zilten last
De vlag uit 't topje van den mast!
Er is een eerste kieviets-ei,
Hoe snel gaat deze roem voorbij!
Da eerste sla, de eerste kers,
Hoe lang blijft deze glorie verscfc?!
We lozen 't even in de krant,
En schuiven 't daarna aan den kant,
Maar 't nieuwe-haring-zegclied,
Wa&r hoort men 't in ons landje niet?t
Hoe klinkt welluidend steeds de roep
Van straat tot straat, van stoep
tot stoep,
Al ligt de klemtoon wat verkeerd,
„Hollandsche nieuwe" wordt geëerd.
Hoe zien we 't ons weer voorgezet.
Het wijd beroemde zeebanket,
Vakkundig smaak'lijk toebereid,
En smeuïg op een bord gevlijd!
De loggers keeren weer uit zee,
Ze brengen d'eerste haring mee,
De echte „nieuwe", malsch en zilt,
Dé zee is goed, de zee is mild!
Waardeer dit kostelijk product,
Dat zelfs don fijnsten smaak verrukt,
En geef het, zoo gezond en frisch,
EEN EEREPLAATSJE OP UW DISCHÜ
Juni 1939. KROES.
(Nadruk verboden).
„Roover van ieders goeien naam".
„Intrigant".
„Intrigant".
„Farizeeër".
„Farizeeër".
„Verpester der gemeenschap".
„Verpester der gemeenschap".
„Verklaar en beloof".
„Verklaar en beloof".
„Aan Oome Knots".
„Aan Oome Knots".
Toen uegost den Knots te lachen, te scha
teren. te brullen, amico..., zooals ik nie docht,
dat den Knots lachen kost!
„Nou, en toen, Knots?"
„Toen, Dré? Toen heb ik de ramen open
gegooid en ben op de vlucht geslagen Ver-
schrikkelyk. Verschrikkelijk!"
En meteen kneep ie z'n neus dicht. „Hij..*
had... in... z'n... ridderlijke broek..."
Wyer kost den Knots nie komen! Ik had er
trouwens ook genogt aan!
Gescheurd hebben we.
En 't ergste was: den Ridder zat zoo klem
als 'nen verrroesten spijker in den muur! Wie
wit hoe lank ie daar in ...nouja, in den „ge-
witwel" gezeten heeft!
Maar veur Louw van 't Zand ligt ie teugen-
woordig den hoed!
Dieën Knots, amico, allee, sjuust als ik
aan 't begin al zee: „O.L.H. schiep toch zekers
Z'n kustelyke vrybuiters niet, 't natuurlyke
tegengif veur roofridders, om ze verloren
te laten gaan deur 't roofgedierte!"
Neeë, den Knots is beter, horre. En al trekt
ie 'n bietje mee z'nen eenen poot, hy vry-
buitert in de rondte als 'n ouwe musch op
insecten, op 't roofgedierte van den mensch
z'n akkergewas!
Maar nou schei 'k eraf.
Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker
en als alty gin horke minder van oewen
t.a.v.