Het kinderlijk geloof van HL den Oosterling De Brabantsche Briet van Een Mohammedaan aanbidt Maria en de Philippino viert Goeden Vrijdag Nieuwe haring EEN WARBOEL VAN GODSDIENSTEN MANILLA. „Als een Europeaan een leerstelling aan vaardt, dan brengt zijn intelligentie hem er •ls vanzelf toe alles te verwerpen, wat niet met die leerstelling in overeenstemming is of minstens, wat een te scherpe tegenstel ling vormt met die leerstelling. Bij de Azia ten is dit niet het geval. Zij staan zoo ver van een dergelijke methode, dat ze er zelfs het nut niet van inzien." Deze woorden werden ongeveer drie-kwart eeuw geleden geschreven door den Fran- schen diplomaat graaf de Gobineau in zijn werk over „godsdiensten en wijsbegeerten in Centraal-Azië (Religions et philosophies dans 1'Asie Centrale). Een paar bladzijden verder voegde hij er aan toe: „Om juist te zijn: het gezonde verstand (ie bon sens) ontbreekt bij hen (de Aziaten/') Verwarde godsdiensten. Hoe. dikwijls zijn gedurende mijn veelja rige zwerftochten door Azië die woorden in mijn gedachten gekomen. Telkens en overal vond ik een warboel van denkbeel den en overtuigingen, die in een Europeesch brein onmogelijk tezamen zouden kunnen bestaan. Het Mohammedaansche geloof, bij voorbeeld, de „Islam", die ik in Europa als een eenheid had leeren beschouwen, bleek allerminst een eenheid en op verschillende plaatsen en in verschilende stréken sterk vermengd met het Nestoriaansche Christen dom, of de leer van Zoroaster, dan wel met Hindoe-godsdienstige begrippen. Op politiek gebied viel eenzelfde ver schijnsel te constateeren: ik maakte er ken nis met communistische bewegingen, die niets, maar dan ook absoluut niets te ma ken hadden met Karl Marx en zijn leer, al waren de aanhangers wel bereid Karl Marx naar Oostersche gewoonte, als een heilige te vereeren. Ik vertoefde in .parlementair geregeerde" Oostersche landen, waar niets bestond,*dat den naam van „parlement" ver diende en waar de wildste dictatuur heersch te. Ik hoorde spreken van „democratie" door vele invloedrijke menschen, wien de eerste begrippen van democratie volkomen vreemd waren. Alleen het woord hadden ze zich eigen gemaakt. In Iran (Perzië) vond ik Mohammedanen, die feitelijk in het geheel geen Mohammedanen waren, maar zich hardnekkig zoo noemden en... door vele Europeanen geloofd werden. In Sy rië vond ik het kruisteeken bij niet-Christe- nen (de Aloeïeten), bij vele Hindoes in En- gelsch—Indië, aanhangers van den gods dienst der Brahmanen met zijn vele dui zenden groote en kleine goden, trof ik aan een vereering voor de Heilige Maagd. Op Java, dat volgens de leerboeken Moham niedaansch is, vond ik aanbidding van na tuurkrachten en Hindoe-goden. Hoewel de menschen over 't algemeen toch nu en dan naar de „missigit" (het Mohammedaansche bedehuis) gingen. Ik ontmoette bewoners van Celebes en Amboine, die Christenen wa ren, 's Zondags trouw naar de Katholieke of Protcstantsche kerk gingen, doch gehei me bezweringsmiddelen en talismans beza ten, waarbij de naam van Mohammed en diens schoonzoon Ali moesten worden uitgesproken. Hindoes knielen voor Maria. Al die menschen hadden, als echte Azia ten, nieuwe leerstellingen en overtuigingen aanvaard, doch darvoor de oude niet ge heel verworpen, ook al waren ze met hun nieuwe leerstellingen en overtuigingen vol komen in strijd. Bij de Hindoes van Britsch- Indic alleen was het geval anders: getrof fen door de poëtische schoonheid der ver eering van de Heilige Maagd, hadden ze deze eenvoudig ingelijfd bij het groote getal hunner eigen goden, zonder daarbij iets van de Christelijke leer te aanvaarden. Deze verecring vindt men echter bij lange na niet overal in Britsch-Indië. Ik nam haar waar in de nabijheid van Bombay, waar zich een kleine Katholieke buitengemeente bevindt met een beroemd Maria-beeld. In de maand Mei, twee jaar geleden, zag ik ook honder den Hindoes met bloemen en vruchten als offers naar dat Maria-beeld trekken, ech ter, ik wijs daar nogmaals op, ook met een ongeschokten trouw aan hun tallooze eigen goden. Mohammedanen wenschen „pret tig Paaschieest"! Op de Philippijnen zijn de bewoners groo- tendcels Christenen, geloovige Katholieken. Slechts ongeveer tien procent zijn Moham medanen of heidenen. Maar het schijnt me, dat dit verschil in godsdienst geen afbreuk doet aan de goede onderlinge verhouding. Kort voor de Paasch week tenminste las ik in eenige te Manil la verschijnende dagbladen een advertentie De koele huizen der Philippino's zijn spe ciaal tegen aardbevingen beveiligd. van den volgenden inhoud: „Een. prettig Paaschfeost toegewenscht aan onze Christe- lijko medeburgers," Deze advertentie wat onderteekend: „De nlet-Christelijke stam men", dat waren dus de Mohammedanen en heidenen. Gemoedelijker kan het al niet. De Christelijke feesten worden door de Philippino's met bijzondere pracht en praal gevierd en de niet-Christenen zijn daarbij dankbare en niet-critische toeschouwers. Nu, in de Meimaand, hebben tallooze pelgrims tochten plaats naar het stadje Antipolo, waar een beroemd Maria-beeld wordt ver eerd en ook niet-Christenen trekken daar heen. Maghelaens bracht het Chris tendom. Het Christendom werd hier gebracht door de Spanjaarden. Toen Magnelaens na zijn beroemden, maandenlangen tocht over toen nog onbekende zeeën aankwam op de Phi lippijnen liet hij er een mis celcbreercn en het kruis, dat bij die godsdienstige plechtig heid dienst deed, is nog te Ccboe te zien. Maar met hun Oostersche fantasie „bele ven" de Philippino's de godsdienstige fees ten en plechtigheden dieper dan dat bjj ons het geval is. Ten zeerste trof me dat op den Donderdag van de Paaschweek. 's Middags en 's avonds waren de kerken vol met een bedroefde me nigte. Op het plèin vo<?r een der kerken lag een oude man op den grond zich wentelend in diepe wan hoop of ontzettende pijn. Niemand scheen daaraan echter bijzondere aandacht te wijden. Ik vroeg toen, wat dien man deerde en een oude dame, met tranen In de oogen ant woordde me half verwijtend: „Maar u weet toch ook: Christus is gevan gen genomen/' Voor deze oostersche zielen is dit geen „geschiedenis",, maar ejen elk jaar weder herhaald „gebeuren". In een dorp nabij Manilla zag ik op Goe den Vrijdag iets vreemds. Mannen met ont- bloote bovenlichamen kastijden zich .en el kander met dikke touwen en kettingen, zoodat bij sommigen het bloed langs den rug liep. Zij namen op deze wijze een deel van Christus' lijden op zich een boetten te gelijk voor hun zonden. Efen Sjiïetische gewoonte. Bij dit tooneel bleef ik een oogenblik ver wonderd staan, nadenkend. Dit tooneel herinnerde me aan iets, wat ik elders zag, aan de Moharram-feesten te Bagdad en in Perzië, de herdenkingsdagen van het lijden en sterven van Hassan en Hoessein,- twee kleinzonen van Mohammed, een plechtigheid, die slechts gevierd wordt door de Sjiïetische, dus niet-orthodoxe Mo hammedanen. Dan bewerken deze menschen zich met kettingen en zelfs met zwaarden, zoodat er dooden vallen (in Perzië, Iran is deze plechtigheid thans door de regecring verboden. Bij da zelfkastijding op Groeden Vrijdag nabij Manilla vallen er echter nim mer dooden daar excessen worden tegenge gaan. Voor de komst dér Spanjaarden op de Philippijnen (die hun naam kregen naar Philips den Tweeden) waren de bewoners grootcndeels Mohammedanen en vermoede lijk meerendeels Sjiïetische Mohammedanen Zou daarvan misschien die zelfkastijding af komstig zijn? Zouden de Philippino's die plechtigheid der zelfkastijding hebben over gesmokkeld van den Islam naar het Christendom? Het zou geheel „naar oosterschen stijl" zijn. Hoe dit zij, men vertelde mij, dat deze gewoonte van zelf-kastijding met het jaar afneemt. Het waren meest ouderen, die er aan deel namen, Onder de jongeren vindt deze gewoonte weinig aanhangers. J. K. BREDERODE. Amlco. D'n Knots is beter. Welja! Onzenlieven- heer schiep toch ze kers Z'n kostelijke vrijbuiter a niet, 't natuurlijk tegen gif veur roofridders, om ze verloren te laten gaan déur 't roofgeridderte. Ik be speur dat. volop in den akker, waar ajuus1 voldoende gevleugek tegengif" z'n nest jes houdt in geboomt en struikgewas, in haag en struweel om mijn akkergewas te sparen veur den wraatzucht van 't kleine roofge dierte, dat allerwege rondgonst;! Zekers hij heeft er wat onder gelejen, den Knots Hij trekt iets mee zijnen rechter poot. Ook vrijbuiters zijn „maar" menschen; dus nie gebouwd op „auto-ongelukken", op roofridderaanslagen, al wordt wel 'ns gemak kelijk vergeten, dat ook 'nen stérken mensch nie uit gewapend beton is gegoten Dat ook 'nen mensch die geren lacht, veurzien is van... traanklieren. Dat ook in 't krachtigste corpus slechts 'n klein hart 't gestel motoriseeren mot. Dat ook den steuvigsten goffert maar 'n teere, oh- zoo-kwetsbare ziel heeft Maar den Knots is weer beter Allee, hy trekt 'n bietje mee z'nen poot; z'n lichte, staalglanzend' oogen gaan wéér iets dieper schuil onder de dikke ooglejen; den groef bo ven z'n neus is diep genogt om er oewen pink in te leggen en z'n schouwers staan nog wat vierkanter omhoog. Maar ik geloof, dat den roofridder 'nen veul zwaarderen wagel zal motten aanschaf fen om, mee z'n „ongelukken", van deuzen menschelijken Rots nog 'ns 'nen schilfer af te r(jen. 'k Wil dit zeggen 'k zou niet geren in den roofridder z'n plek staan, als ie 'nen volgenden keer al was 't nog zoo per-on geluk, van den Knots 'n horke afschampte. Laster nie meegeteld, want tiepen als den Knots mot ge in 't bakkes beleedigen als ge er "leut" van wilt hebben Hij is al bij Zijntorenhooggeborene op be zoek gewist Dat kwam zoo. Daar woont heer 'nen mensch op 't dorp, Louw van 't Zand, die aan den ridder vierkant 't merd heeft. Die 'm al jaren trotseert; die in elk proces en in eiken aanval, deur den Edelen Heer op boerkes en tobbers ondernomen, partij koos veur den er- men sloeber en... 't meestal veur die ploete- rèèrkes won Om de doodeenvoudige reden, dat de aanvallen van den Torenhooggeboren Roofridder allesbehalve édel waren Er groei den dus 'n nuuwe veete. 'n Nuuw auto-onge luk Neeë Slimmers Inééns was hier 'n zaak gaande, ge wit, den ridder heeft veul vrienden, inééns was hier 'n zaak gaande, die rUi was veur de Jus titie. En waarin dieën teugenstrever van Z. T.H. Geb. gemoeid wlerd. Eénen bonk laster van d'allerergste soort, laster zoo giftig als alleen op dorpen kan ontwikkelen, wanneer .er maar éénen Roover de gemeenschap ver pest. Ge wilteen rotten appel in de mand, mokt al 't gééve fruib ten schand'. Als.altij zochten de gedupeerden weer hun heil by den Louw en sjuust als hy zoowya mee z'n onderzoek was, dat ie de zaak kost aangeven, draaide alles zóó, dat er by den Louw huiszoeking gedaan wierd...! ■Natuurlijk zonder ennitg succes, maar de affaire was dan toch alvast zóó verdraaid en verwrongen, dat den Louw, huisvader over 'n stuk of zeuven kinders, deur de Justitie in de gaten werd gehouwen. wy zeeën niet veul, wisten beter, ja be grepen alles De zaak liep vast. Wiedes Den kearel die ze had kunnen oplossen was verdacht gewist; steuvig schaakmat gezet. Maar..., toch schoot den Roofridder neffen de roos. Hy kreeg den Louw en z'n huishou wen nie veur z'n heele leven ongelukkig Toen wierd ie onveurzichtig, onzen deftigen kwiebus. Hy liet uit r.-hy zou dieën Louw van 't Zand binnen 'n half jaa? aan den steun brengen". Nie kwaad bekeken. Want dan was 't 'n kleinigheid om dén werkzamen Louw, mee i'n zware huishouwen, te trapeeren op werken en den steun uit te gooien. En zoo dus 'n groot, braaf gezin aan den erme te brengen, in den grond te boren Nou had den Louw eigens hulp noodig Want honderden keeren mocht ie wel gevoch ten hebben veur anderen, vechten-veur- oew-eigen is heel iets anders Dat kunnen alleen... roomaders en zulk soort van „helden". Den Louw is dan ook nie naar den Knots toegestapt. Weet ik van den Knots eigens. Maar dey dieën is weer 'ns in 't hol van 't roofdier ekropen Na ruim twintig jaren is ie weer 'ns op visite gegaan by den Ridder O. M. Vantte Cottse. Allee, hy mag nie zeggen, dat den Knots den styi van de deur afloopt. Maar den Knots hóeft nie a.kkels te komen. Zyn visite ont houdt ge soms wel 'n kwarteeuw Bar vrindeiyk wierd den Knots ontvangen. Ridder O. M. Vantte Cottse zat achter 'nen bureau zoo vol oud pampier, aschbakskes, wetboeken, bordpampieren portefulli's mee uitgerafelde bandjes, vergeelde kranten, pres- sespapiers, stapels pampieren ambras, dat al leen 't gelig frettekopke van den gastheer bo ven dieën pampieren stofnestery uitstak. Hy was „uiterst content dat den Knots dat ellendige auto-ongeval zoo bekwaam was te boven gekomen en hoopte maar, dat"... enz. Waarop den Knots simpel antwoordde, dat ie 'ns kwam praten ov*r den Louw. Heel efkens stakken de frette-oogskes venij nig deur den half-donker van de kamer, die klein leek van den paperassenrommel, waar mee alle meubels zoo vol waren, als den bu reau". zee den Knots. „Dat kantoorke, Dré, is sjuust 't nest van 'nen buizerd, dat vol ligt mee de stoffelijke resten van opgevre ten prooi, zooals de gerinneweerde veerkes van vinken, leeuwerikken en mearels; de kaalgevreten botjes van kikkers, kiekens, jonge hazen; de glazige vlerkskes van sprink hanen, libellen en zulk soort insecten, 'n Nest, lijk 'n kerkhoveke Zóó'n idee kreeg ik van deus kantoorke en ik geef oe op 'n briefke, Dré, van mennigten Ulvenhouter lig gen daar veeren Zooals gezeed den Knots wierd bar vrien delijk ontvangen. En toen ie den naam van Louw van 't Zand genoemd had en de fret REUZEN-LOCOMOTIEVEN. De Hensel-fabrieken te Kassei (Duitschland) hebben zoo juist vijl enorme locomotieven voltooid, waarvan er drie bestemd zijn voor hot buitenland. De twee andere zuilen eerstdaags op het DuMsche spoorwegnet rijden, o.m. het stroomlijn model, dat men geheel rechts ziet. z'n stekelige oogskes^ weer in bedwang had, toen toen wierd ie nog vrindelyker. Toen wierd ie amicaal mee den Knots, intiem Op deus manier toen begost ie te spreken van menschen als wij" en „u en ik, wy weten ook wel, hè Zoo wierd den Knots efkes op de eigenste .torenhooge" standing geplotst als waarop Ridder O. M. Vantte Cottse thuishoort. Den Knots zweeg. Was stil als 'nen kater, die de rat al éenen knaauw gegeven heeft en nou efkes toeziet, hoe 't ongedierte probeert onder den kater z'n bereik uit te glippen. Toen kreeg den Knots 'n sigaar. Nie uit 't kistje Maar uit den Ridder zijnen koker Ze waren ommers van gelijken stand, nou Dat kistje stond daar maar veur 't „plebs", dat wel 'ns op kantoor moest zyn. Ook vuur kreeg den Knots uit 'n zilver aanstekerske, dat mee 'n bevend rimpelhandje onder den Knots zijn neus gehouwen wierd. Smakelijk blies den Knots den eersten vol len smoorteug in den Ridder z'n frettekopke. Want den Knots wou ginnen Ridder zijn...! Toen sloeg den gastheer 'nen kartonnen portefulli open. DossierL. v. t. Zand (Botjes Veerkes En den buizerd begost te vertellen, dat den Louw wel 'nen teugenstander van 'm was, maar(zie m'n grootheid dat ie den Louw toch wel mocht, en veul goeie eigen schappen die den Louw ongetwyfeld bezat 't Mocht 'nen boerenkinkel zijn, den Louw, maar als dieën mensch 't geluk had gesmaakt van te kunnen studeeren in z'nen tijd, dan zou ie 't ontzettend ver geschopt hebben Want weinig gestudeerden uit heel den om trek beschikten over 't gezonde verstand van Lodewijk van 't Zand Pats vrienden van den Ridder. Toen stikte 't fretje haast in 'n tweede teug smoor van den zwygenden Knots. Neeë. Navenant dat den Knots nou al 'n half uur. „Ridder" was, riddermanieren had ie nog 'g(n enkele Toen begost Ridder O. M. Vantte Cottse in 't dossier te blaren en vond 't zoo ,;hevigiyk jammer", dat menschen als van 't Zand, zoo nou en dan hun huis in brand en zoo. „En... zoo...? vroeg den Knots. „Smokkelen. Smokkelen", zee den Ridder op fluistertoon, mee geschrokken oogen. „Smok kelen. Jammer. Jammer". En hij treurde zoo'n bietje weg in Ridderlijke menschlievendheid, die 't pijn dee om zulke dingen te motten zeggen van zijnen medemensch en dan nog wel van Louw van 't Zand, die per ongeluk gin minister of zooiets was geworden, om dat ie mee z'n tiende jaar koeien schepen moest. Toen belde de telefoon. Heel nederig vroeg den Ridder of ie den Knots heel even alleen mocht laten. Wat wel mocht van den Knots, die nou al anderhalf uur aan den praat was gehouwen en eigens nog niks anders gezeed had, dan dat ie 'ns kwam spreken over Louw van 't Zand. Als den Ridder verom kwam, dan zeet-t-ie: „lang geduurd Ik hoop van niet. Dat was den Officier van Justitie, dikke vriend van mij". Ojfié.... vroeg den Knots. Waarop Ridder O. M. Vantte Cottse ant woordde, dat „de Officier hem heel hoog had". „OjóA...? zee den Knots weer. Toen presenteerde den Ridder 'n tweede si gaar uit zijnen koker. „Merci", zee den Knots, keek op zijn horloge en deelde mee, dat ie nou anderhalf uur geluister! had en eigens wou gaan praten. „Brandstichter, smokkelèèr Louw van 't Zand is 'nen ouwen schoolkameraad van me", zoo begost ie. „Veur ie nou wijer gaai, me neer de Ridder, wilt gij me zekers die brand stichting en die smokkelarij wel even waar maken". „Beste vriend Hoe kèn dat nou Hij is nooit veroordeeld „Toch vertelde gy 't maar rond, ee Den Knots ging staan. Waarop den Ridder heel heimelijk 'n laai opentrok van zynen bureau. ,,'n Schietongeluk zoo kort op 't auto-onge luk is zelfs wel te veul veur de vrienden van den Officier van Justitie," lachtte den Knots koud. „Die laai dicht, schavuit De laa; wierd dichtgeschoven en toen ver klaarde den Ridder, die ie nie bang was „Dé.t heb ik daarstraks al gezien, toen ge me vuur gaf, broekschgrimlachte den Knots. Handjes op tafel, broer. HaltNie zoo dicht by de knobbekes van die huistelefoon, adder Zooo..., nou is ie braaf. Nou gaan we praten". Toen, vliegensvlug, mee de kracht waarover den Knots beschikt, greep ie me beide handen den bureau vast, schoof achteruit en zette den Ridder klem tusschen muur en bureau. De huistelefoon wierd buiten z'n bereik gezet. Den Ridder kost z'n eigen nie verroeren en moes+ luisteren naar den Knots zijnen preek, die 'n kwartier duurde. Alle straffen van de hel waren peuleschillen by wat den Knots /m beloofde, als ie ooit nog één woord ten nadeele van den braven Louw zou uitbraken. „Eigens zijt ge bij herhaling veroordeeld, smokkelèèr; oewen vriend, die jou zoo hoog heeft, moest ettelijke keeren straf tegen jou eischen. Toch hebt ge 't zoo- wyd gestuurd, dat bij den Louw 'n huiszoe king gedaanwierd Zeg me na: „ik, Rid der O. M. Vantte Cottse". „Ik Ridder O. M. Vantte Cottae". „Smokkelaar van wapens en patronen". „Smokkelaar van wapens en patronen". „Roover van ieders goelen naam". Er kwam een heugelijk bericht, „De nieuwe haring is in zicht!" Er zijn al „kantjes" binnen boord, De vloot is uit, de vangst gaat voort. De loggers keeren thans uit zee, En brengen d'eerste haring mee, En hoog waait voor den zilten last De vlag uit 't topje van den mast! Er is een eerste kieviets-ei, Hoe snel gaat deze roem voorbij! Da eerste sla, de eerste kers, Hoe lang blijft deze glorie verscfc?! We lozen 't even in de krant, En schuiven 't daarna aan den kant, Maar 't nieuwe-haring-zegclied, Wa&r hoort men 't in ons landje niet?t Hoe klinkt welluidend steeds de roep Van straat tot straat, van stoep tot stoep, Al ligt de klemtoon wat verkeerd, „Hollandsche nieuwe" wordt geëerd. Hoe zien we 't ons weer voorgezet. Het wijd beroemde zeebanket, Vakkundig smaak'lijk toebereid, En smeuïg op een bord gevlijd! De loggers keeren weer uit zee, Ze brengen d'eerste haring mee, De echte „nieuwe", malsch en zilt, Dé zee is goed, de zee is mild! Waardeer dit kostelijk product, Dat zelfs don fijnsten smaak verrukt, En geef het, zoo gezond en frisch, EEN EEREPLAATSJE OP UW DISCHÜ Juni 1939. KROES. (Nadruk verboden). „Roover van ieders goeien naam". „Intrigant". „Intrigant". „Farizeeër". „Farizeeër". „Verpester der gemeenschap". „Verpester der gemeenschap". „Verklaar en beloof". „Verklaar en beloof". „Aan Oome Knots". „Aan Oome Knots". Toen uegost den Knots te lachen, te scha teren. te brullen, amico..., zooals ik nie docht, dat den Knots lachen kost! „Nou, en toen, Knots?" „Toen, Dré? Toen heb ik de ramen open gegooid en ben op de vlucht geslagen Ver- schrikkelyk. Verschrikkelijk!" En meteen kneep ie z'n neus dicht. „Hij..* had... in... z'n... ridderlijke broek..." Wyer kost den Knots nie komen! Ik had er trouwens ook genogt aan! Gescheurd hebben we. En 't ergste was: den Ridder zat zoo klem als 'nen verrroesten spijker in den muur! Wie wit hoe lank ie daar in ...nouja, in den „ge- witwel" gezeten heeft! Maar veur Louw van 't Zand ligt ie teugen- woordig den hoed! Dieën Knots, amico, allee, sjuust als ik aan 't begin al zee: „O.L.H. schiep toch zekers Z'n kustelyke vrybuiters niet, 't natuurlyke tegengif veur roofridders, om ze verloren te laten gaan deur 't roofgedierte!" Neeë, den Knots is beter, horre. En al trekt ie 'n bietje mee z'nen eenen poot, hy vry- buitert in de rondte als 'n ouwe musch op insecten, op 't roofgedierte van den mensch z'n akkergewas! Maar nou schei 'k eraf. Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker en als alty gin horke minder van oewen t.a.v.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1939 | | pagina 6