Paaschgedachten Oude Paaschgebruiken Het Kind en het Lam Zaterdag 23 Maart 1940 Tweede blad Ik was, kortgeleden, in het primitieve postkantoortje, waar met mij enkele anderen des avonds de post komen afhalen. Tegen den scherpen noord ooster in was ik daarheen gewandeld in een pruttelige bui. Is dat winter? Komt er nooit een einde aan? Wij zitten met een bevroren waterleiding on moeten ons op aller lei manieren behelpen. Wanneer zal het water weer in mijn waschbuk stroomen en zal ik naar believen kunnen plassen in den overvloed? En mijn arme planten en struiken! Nog geen sneeuwklokje kijkt boven den grond uit en de heesters staan te „huftei^n" en geen knopje toont eenige neiging tot zwellen. Op weg naar het kantoortje pas seer ik altijd twee vrienden, die me steeds met vreugde begroeten en voor wie ik vaak iets meebreng, twee mooie jachthonden, die bij het hek opspringen, als zij mij komen naderen en niet weten, hoe zij zich zullen weren om hun ouden vriend te verwelkomen. Hun heole lichaam is in beweging en zij laten blijde blafgeluiden hooren. Maar nu met die felle koude blijven ze soms weggedoken in de hokken. Flora, Waldman, waar zijn jullie toch? 't Is me een teleurstelling, als zij niet verschijnen. Ik stap het kantoortje binnen; de andere klanten zijn er al. „Wat weer een kou" zegt de dorpsdirec teur. „Och man, is me dat een winter! En nu zitten wij al een heel eind in Maart" merk ik op en ik voeg er aan toe „ik begin aan de komst van het voorjaar te wanhopen, wat een apen weer!" Dan zegt een eenvoudige juffrouw heel kalm: „en toch nadert de lente; zij is im mers nog nooit weggebleven." Deze simpele opmerking had een merk waardige uitwerking bij mij. De juffrouw had groot gelijk. Haar woor den werden mij tot een lichte afstraffing. Is het wonder dat ik daaraan denk nu ik een paaschartikel. ga schrijven? „En toch nadert de lente". Ja, zij komt ongetwijfeld. Zij komt met nieuw, blij leven. De ijsplaat zal uit don grond verdwijnen, de vroege bloemen en heesters zullen hun vroolijke, frissche kleuren laten zien, de vogels zullen hun liefdeslied zingen, zoele winden zullen levenwekkend waaien. Het zal zijn of de aarde wordt herschapen in een lieflijk oord, waar het goed is te ver blijven voor mensch en dier. Hoe begrijpelijk wordt het ons, dat van oudsher onder alle volken het feest van de lente, van de herleving, van de opstan ding uit het graf des doods werd gevierd. Vooral in de grijze oudheid, toen de mensch zich nog zoo afhankelijk, wist van en verbonden aan moeder aarde, moest de terugkeer van het natuurleven wed zeer Sterk tot hem spreken. Wij, moderne menschen van de twintigste eeuw, kennen die verbondenheid niet meer in die mate als waarin verre voorgeslachten deze hebben gekend en gevoeld. Maar niet temin is er nog wel zooveel van overgeble ven, dat wij niet kunnen ontkomen aan de bekoring, welke van de herleving der na tuur uitgaat. Iloept niet het woord voorjaar steeds blijde verwachtingen bij ons op? Spreekt het ons niet van nieuwe levenslust, ■verhoogde energie, van sneller stroomen jvan het bloed? „En toch nadert de lente", i. In de oneindige ruimte, die wij het heelal noemen, cirkelt de aarde om de gloeiende zon, waarvan zij ééns, duizenden eeuwen geleden, zich losrukte om een zelfstandig leven te gaan leiden. En bij die cirkeling draait zij om haar as. Deze beweging is de oorzaak van het bestaan van dag en nacht en ook van de opeenvolging der jaargetij den. Sedert het oogc*tblik, waarop de mensch ten tooneclc verscheen, heeft hij die opeenvolging meegemaakt. Hij heeft gewor steld tegen dreigende gevaren, hij heeft ge streden voor zijn naakte leven. En in dien strijd heeft hij overwonnen omdat hij één ding had meegekregen, dat hem een voor rang gaf boven de dieren: geest, denk vermogen. Hierdoor kon hij leeren wa penen te vervaardigen, waardoor hij in staat was zich te handhaven. Die geest werd hem tot zegen, maar he laas ook tot vloek. Want de mensch heeft zich ook gekeerd tegen den mensch. En de geschiedenis der menschheid, die is een voortschrijdende zegepraal van den geest, is daardoor ook geworden een tragische strijd. Stammen vechten tegen stammen, volken togen volken, rassen tegen rassen. En milliocnen hij millioencn zijn daarbij omgekomen. Al wat is, móet. zijn. Wat is geweest, is als onvermijdelijk te beschouwen. Tegen geschreven wetten kan de mensch in ver zet komen, tegen de ongeschreven wet der oorzakelijkheid staat hij machteloos. En die wet schrijft ook voor dat na den winter de lente komt. Dit is voor mij een hoopvolle gedachte. En nu denk ik weer aan de geschiedenis. Zeker, zij is tragisch. Wie zou dit kunnen ontkennen? Maar zij heeft ook haar licht punten. Of leert zij ons niet, dat er perioden zijn geweest, waarin kunst en wetenschap tot grooten bloei kwamen, waarin nobele geesten bun tijdgenooten brachten tot ver dieping en zelfs tot heiliging van het le ven? Hebben de oude Chineezen niet hun humanitaire filosofen gekend en de antieke Grieken hun wijzen en denkers? Heeft niet Israël het woord van zijn profeten verne men en heeft ïndië niet geluisterd naar het zacht vermaan van Boeddha? Is niet door de velden van Galilea gegaan de blijde mare van nieuw leven, eedragen door lief de als liet hoozste gebod? En dan als deze geluiden doordrongen, braken aan de tijdperken, waarin de mensch zich ging bezinnen op zijn bestem mine. Weten wij niet dat er feitelijk nog maar kort geleden. wanneer wij de ganse li e geschiedenis o verf. i en is geweest de renaissance, de wedergeboorte, de ontwaking der vrije persoonlijkheid? Ach, ik weet het wel, dat daarmede nog niet de ruwheid en de wreedheid werden uitgebannen en dat gewetenluoze lieer schers hun doel bleven nastreven en dat de massa rechteloos werd onderdrukt en gedoemd tot een leven van ellende. Maar grooter werd steeds de geestelijke elite, op komend uit alle klassen der samenleving en de humanitaire idéé verbreidde zieli on danks alles. En deze geestelijke elite bepeinsde de vraag: „wat kan worden gedaan 0111 bet leven voor ieder goed en rechtvaardig te maken?" En zij heeft baar profe'isch woord doen klinken over de wereld of zij heeit haar plannen ontworpen voor oen nieuwe gemeenschap. In duizend maal duizend harten is daar door nieuwe hoop en jonge kracht ontwaakt En moede menschen hebben zich opge licht: in fletse oogen ging het licht weer glinsteren, uit liet graf der onaandoenlijk heid stonden de lauwen op. Het lente gewor den; zij vierden hun paaschfeest, hun op standing. „E11 toch nadert de lente". Dit willen wij niet bewustheid gelooven, óók thans. Het is een barre tijd waarin wij leven Veel be hoef ik daarover niet te zeggen. Het wordt bijna eentonig dit telkens te herhalen en toch kunnen wij ons niet hcolcmaal van die gedachte be\ rijden, allerminst wanneer wij weigeren alléén maar te denken aan ons eigen bestaan, omdat wij ons weten te zijn doelen van 't groot geheel der mensch heid. Het is winter in de wereld. Dit bedoel ik nu in figuurlijken zin. Het schijnt of alle inenschclijkhcid verdwenen is, ol bet dier lijke in den mensch alle geestelijke strevin gen heeft overwonnen, of ijskoud zijn ge worden de harten. En in stomme vertwijfe ling zit menigeen neer. En daar zijn de wanhopigen, die het le ven vervloeken en daar zijn de onverschil ligen, die zeggen laat ons eten en drinken en vroolijk zijn, want morgen sterven wij en daar zijn dc diep teleurgestelde», die- klagen over hun verloren illusies en vernie tigde verwachtingen en daar zijn de ge- brokeiien aan wie elk geloof in de toekomst is ontvallen en waardoor hun levensvreugde voor goed is gedoofd. Maar heeft het Paaschfeest hun dan niets te zeggen? Ziet, wij merkten liet niet op, maar in de schijndoodc natuur blijft bet leven werken en door den stuggen bodem boort zich de teere stengel een weg en in de dorre tak ken gisten de sappen, die straks de knop- nen zullen doen zwellen. De dood wordt overwonnen. Is dit niet ook de verheven symboliek van de Paaschlegende? Christus kon men dooden en in het graf leggen, maar zijn geest kon men niet vernietigen. Die zou herrijzen al tijd weer opicuw. Zoo kan het tijdelijk den schijn hebben of de geest der humaniteit, der waarachtige menschelijkheid is verdwe nen, gedood, maar het is dan ook niet meer dan schijn. Want die geest is onsterfelijk en hij zal dooi- vele fasen heen, door herfst en wintertijden zich handhaven en als schep pende kracht nieuwe, hoogcre levensvormen brengen. „En toch nadert de lente." Wanneer de heide Maria's op den eersten dag tier week naar het graf van Jezus gaan, zóó luidt liet oude verhaal, dan vinden zij dit ledig en zij voelen zich twijfelmoedig. Maar twee mannen in blinkende klccderen stonden bij haar en deze zeiden: Wint zoekt gij den Levende bij dc dooden? Deze woorden hebben voor mij een bijzon dere bctockenis. Dood, dat is de verstarring dat is de bewegingsloosheid, dat is de stil stand. Geest dat is het levende, eeuwig wor dende. Daarom zijn dood en geest onverzoen lijkc tegenstellingen. Uiterlijke vonncn ver dwijnen, de vormende geest blijft. Maat schappelijke stelsels worden opgegebouwd; zij hebben hun ontwikkeling, bereiken hun hoogtepunt; dan komt het verval, het af sterven, maar uit en door den geest wordt een nieuw stelsel geboren. Wat dood is moet verdwijnen. liet leven triomfeert Het is alweer zoo mooi symbolisch dat er ge sproken wordt van twee mannen in blin kende klccderen. Daar is de duisternis van Een dartel latn Heeft o, zoo zacht, Zijn Lentegroet Aan 't kind gebracht, Aan 't kind, dat met Zijn handen klein Het paaschlam streelt, Zoo argloos, rein. Zij passen wonder Bij elkaar. Ze weten nog Van geen gevaar. Zij weten niet. Dat ooi en ram Verdwenen waar Dc slachter kwam. Ze welen niet Dat 't kind, eens groot, Ten offer valt Aan bilt'ren nood Ze leven in De Lentezon Ze laven zich Aan Vredcs bron. Ze scheppen saam Een lieflijk beeld: Dit lam dat blaat. Dit' kind dat speelt... Ze toonen ons Het Paradijs O. mcnéch, wordt als Het kind zoo wijs.... LIE. Verkrijgbaar bij de Schager Ijzerhandel L. van Rijswijk - Schagcn den grafspelonk, de donkere zwarte drei ging, die zoo velen schrik aanjaag) en daar naast die lichtende gestalten en zij spreken de daarjuist vernielde woorden. Is het niet of zij den twijfclmoetlfge toeroepen: Keert U af van dc duisternis en richt uw blik naar hot licht? Het licht! En is het licht ons niet altijd geweest het zinnebeeld van al wat goed en zuiver, wat rechtvaardig en rein is? En het licht is er ook nog in onze duiste ren tijd. Nog zijp er de mannen in blinken de kleederen en goddank óók vrouwen. Dat zijn de menschen, die niet twijfelen aan den vooruitgang door alle ellende heen; die met gepantserd hart, waarin de haat niet kan doordringen, staan in de wereld om op te roepen tot den geestelijken strijd voor de verheffing der menschheid; die rustig-sterk staan in de branding van den tijd. omdat zij weten met innerlijke zekerheid, dat de geschiedenis der menschheid niet is een zinneloos gebeuren, zooals 't vooral thans schijnt te zijn, maar dat zij is een wor steling om te stijgen naar lichtende ver ten. naar waarheid, naar gerechtigheid, omdat de eeuwige geest zich daarin mani festeert. En die blinkende gestalten spreken ook tot ons: gij klcingcloovigen, weet gij dan niet dat de lente komt, dat hot leven ster ker is dan de dood. dat het licht ten laatste alle duisternis uitbant en overwint? Reeds kunnen wij in de natuur dc herle ving bespieden eerst de schuchtere voor boden, maar daarna zal dc volle glorie ko men. Heil ons. wanneer wij ons gelukkig kun nen gevoelen met het geloof dat ook de menschheid zich opmaakt naar een nieuwe lente. Met dit geloof staan wij sterk zelfs nu. ASTOR. VUUR EN WATER ALS SYMBOLEN. Do zeden en gewoonten van een volk, die in ieder land kenmer kende verschillen vertoonen, heb ben ook in den loop der eeuwen hun stempel gedrukt op tallooze Paaschgebruiken, waarvan vele zijn verdwenen en andere nog ieder jaar terugkeeren. Ook ons land kent nog talrijke typische Paaschgebruiken en in het bijzonder in Duitschiand wordt het Paaschfeest op vele eigenaardige wijzen gevierd. In sommige plaatsen aan dc Elbe, zoo als te Camern komen de jongens en meis jes, twee Zondagen voor Paschen bij de huizen van de jongelui die het vorige jaar zijn getrouwd. De jongens vragen en krijgen dan de z.g. „Kliesse", een soort houten bal en de meisjes vragen den bruidshal, die meestal van leer is en vrij groot. Op den tweeden Paaschdag ver eenigen zij zich opnieuw voor de bewuste huizen en zingen daar een oud lied. Het balspel zelf wordt met de „kliesse" ge speeld en de bruidsbal (d.i. dus die van de meisjes), wordt net zoo lang heen en weer gegooid totdat hij stuk is. Balspel in de kerk. Allermerkwaardigst is een halspel in Engeland dat... door dc priesters in de kerk wordt gespeeld. De Deken begint dan een lied te zingen, waarinj hij don b«i in de linkerhand houdt, terwijl hij op de maat van de muziek begint tc dansen. De andere priesters vormen hand in hand een kring en dansen om hem heen. Af eu toe verwisselt de bal van eigenaar en het geheel wordt niet orgelmuziek beëindigd. Naast het Paaschvuur kent men in vele streken, vooral in Duitschiand het Paaseh- water. Twee uitersten dus. In verschil lende streken l»ostaat het geloof dat het water, dat in den prillcn morgen op Pa schen geschep vvtordt, een heilzame kracht bezit waardoor zieken genezing kunnen vinden on dat in het algemeen schoonheid en geluk brengt. In een enkel plaatsje in Mecklenburg is het gewoonte dat de meisjes den avond te voren een stuk linnen in den tuin uitsprei- don on zich dan don volgenden morgen waa- scben met den dauw. regen of sneeuw, die daar des nachts op gevallen is: het heet dan dat zij het gehecle jaar gevrijwaard zijn voor ziekten. „Vadertje Tsaar" ontvangt den In het oude Rusland was Paschen pigmi- lijk de nationale feestdag. Dan verkondig den duizenden klokken den gcloovigon de boodschap van de Verrijzenis des Hoeren. In lange rijen trokken de menschen ter kerke en na afloop gaven zij elkander, de troditioncele Paaschkus op iedere wang. Het was gewoonte dat de Tsaar in den Paaschnaclit met zijn prachtig gevolg den kerkdienst bijwoonde cn dun van alle aan wezigen dc Paaschkus ontving; zelfs de meest eenvoudige soldaten mochten van dit voorrecht gebruik maken en gaven „Va dertje Tsaar" den kus. Lang voor het eigenlijke Paaschfeest aan brak maakte iedereen zijn toebereidselen. Op vlakke schalen en borden met aarde be dekt, werd haver gezaaid cn deze moest dan vóór den Paaschnaclit reeds groen uit- gcloopcn zijn. Dan werden vele eieren hard gekookt en vervolgens gekleurd. Men legde ze dan tusschcn de groene haver. Bovendien werd een soort tulband gebakken, „koelit- schi", die men met suikerglazuur bespoot en met papieren bloemen versierde. *s Avonds was het een druk beweeg op de straten, dan zag men alom menschen die hun lekkernijen naar de kerk brachten om ze te laten wijden. En als dan de groote avond was aangebroken, dan dekte men de tafel met een sneeuwwit laken, waarop fris sche voorjaarsbloemen werden gezet. De borden werden er netjes op geschikt en dan toog men eerst naar dc kerk voor den dienst die om 12 uur begon, in een myste rieuze en prachtig versierde omgeving...* Dergelijke gebruiken zijn natuurlijk le gendarisch geworden en bestaan nog slechts als bijgeloof voort; eens echter behoorden zij tot den dienst van de Godin Ostara in den tijd der oude Germanen. In den Paasch tijd, die altijd in de herle- vingsperiode van de natuur valt, waren de priesteressen van deze godin gewoon zich te wasschcn in de bron en verrichtten daarmee een hoogtij dier godin, die jaar» li}ks na een lange winterslaap tot nieuw leven opwekt, zooals een bad liet lichaam tot nieuwe kracht aanzet. Toch is niet alles uit den tijd van de godin Ostara verdwenen, allereerst leeii haar naam eenigszins gewijzigd voort in het Duitsche woord voor Pa schen: Ostern en in het Engelsche: Eaa- ter; haar dienst is echter allengs vervaagd en ten slotte geheel verdwenen in den loop der eeuwen en leeft nog slechts voort in een enkel bijgeloof. Wilde men Paaschwater halen, dan moest dat altijd uit een stroomende beek gebeuren cn wel tegen den stroom in. Ook de tijd' waarop het geschiedde was daai* voor vastgesteld, n.1. tusschcn middernacht en zonsopgang. In andere streken speelt de windrich ting tijdens het scheppen weer een rol; de wind moet dan van Oost naar West waaien, wil liet water dc toegedachte 1 kracht bezitten.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1940 | | pagina 5