fVt%L y,
''KÈêh
Mm
ftV^«
11 r
Van Ridders en Kastelen
Zowel ridders al kastelen doen ons aan
de Middeleeuwen denken. Éidders leefden
in de Middeleeuwen en kastelen werden ge
bouwd in de Middeleeuwen. Dat wil zeg
gen de oorspronkelijke kastelen, namelijk
kastelen die versterkingen waren. De naam
kasteel schijnt van het woord „castra" te
komen. Een „castra" was een versterkt
kamp van de Romeinen. In ons land heston
den zulke kampen bij Nijmegen, Voorburg
en Leiden. Rondom de kampen waren
muren en grachten en daarbinnen stonden
de gebouwen. Dit is allemaal gebleken uit
opgravingen. De Romeinen gebruikten voor
de bouw klei, maar de latere bewoners
namen hout uit de bossen.
Pas in dè Xlde eeuw werden er in Ne
derland kastelen gebouwd. In de Xlde
eeuw bestonden de Engels-Normandise
kastelen uit een zware toren, die door een
gracht omgeven was. Zo'n toren was van
steen en vierkant. Verder had hij kantelen,
waarachter de boogschutters veilig waren.
In die toren woonde de heer. De andere
gebouwen van het kasteel waren van hout
en van geen beteekenis.
In de XlIIde eeuw werden grotere kas
telen gebouwd. Voor kastelen die in een
bergachtige streek werden gebouwd, ko
zen ze meestal een hoog gelegen en moei
lijk te naderen punt op een heuvel of een
rots. Dit soort kastelen vind je aan de Rijn.
In ons land was er maar één zo'n kasteel,
namelijk het Valkhof in Nijmegen, dat in
het laatst van de XVIIIde eeuw gesloopt
is.
Als een kasteel in een vlakte werd ge
bouwd, werd de plattegrond meestal een
rechthoek. Voorbeelden van zulke kaste
len in ons land zijn het kasteel te Muiden
en het kasteel te Brederode, die torens op
de hoeken hebben.. Om deze kastelen lig
gen grachten. Ze werden hoofdzakelijk
voor verdediging gebruikt.
In de XlIIde eeuw begonnen ze in Enge
land inplaats van de toren, waarin de heer
woonde, een zaal met een paar kamers te
bouwen.
Kastelen waren oorspronkelijk bedoeld
als verdedigingswerken. Maar toen het
buskruit was uitgevonden, was dit afgelo
pen. Vanaf die tijd werden ze als „woon
huizen" gebruikt.
Vooral de Franse edelen hebben schit
terende kastelen laten bouwen. Dit zijn
niets anders dan buitenverblijven.
In de Middeleeuwen was een ridder een
krijgsman die te paard streed. Daartegen
over stonden de voetknechten.
Later werd de ridderstand een afzon
derlijke stand. In deze stand werden man
nen opgenomen, wier vader en grootvader
ook ridder geweest waren. Om ridder te
worden moest je heel lang leren. Als een
jongen zeven jaar was, kwam hij vaak al
als page bij een ridder in dienst. Als hij
dapper was, mocht hij op de wapens en
het paard van den ridder passen. Als
„schildknaap" droeg hij nu 'het schild en
de lans van zijn heer. Voor zijn 21ste jaar
mocht hij geen ridder worden.
Het voornaamste wapen van een ridder
was de lans; dan volgde een slagzwaard,
een strijdbijl, een schild en soms een dolk.
Op zijn hoofd droeg hij een met veren
versierde helm. Daarbij droeg hij ook een
harnas.
De ridderstand was in de Middeleeuwen
de kern van het leger. De ridders vochten
met grote moed en dapperheid. De manier
van vechten was daarvoor heel geschikt.
Eerst probeerden ze elkaar met de lans uit
het zadel te lichten. Als de lansen kapot
waren of de paarden dood, vochten ze met
het zwaard en de strijdbijl. Als de overwon
nene dan nog geen genade wilde vragen,
namen ze de dolk en probeerden hem tus
sen de openingen van zijn harnas dodelijk
te treffen.
Maar toen na de Kruistochten huurlegers
in gebruik kwamen, werd de manier van
vechten heel anders en hadden de "idders
afgedaan.
HET HOLLENDE RENDIER
Hier zie je een rendier in zes verschil- I de figuren precies op elkaar, maar in el<
lende figuren. Op het eerste gezicht lijken 1 zit een fout. Welke zes fouten zijn het?
Kleine Klaartje's
kamertje
(Een versje om de „K" goed te leren zeggen.)
(S. SalomonsSouget.)
Op een koude, kille middag
zei tot Moes de kleine Klaar:
,,'k heb een plannetje bedacht jui9t,
'k zal 't vertellen, luister maar."
,,'k Wou zo graag uw rommelkamer
met dat kacheltje erin,
voor mij om te spelen hebben,
'k heb daarin zo'n echte zin."
„Ook dat knusse kanapétje,
waar u (toen u 'n kind nog was),
zelf zo vrees'lijk graag mee speelde,
kijk, dö.t komt mij juist van pas."
„Dan dat kruideniertjes-kistje,
dat u onlangs van hem kreeg,
kan ik o, zo goed gebruiken,
't kwam toch net vanmorgen leeg."
,,'t Kistje zet ik naast de kachel,
met een kleedje er bovenop
en een kussen als versiering
voor Katrien, mijn grote pop."
„Een paar kooltjes Voor de kachel
ki'ijg ik vast van u cadeau,
ook wat kopjes en een ketel
en een kaars van paps bureau."
„Als u thee bij mij komt drinken,
steek ik 't kaarsje knusjes aan,
maar...... misschien kunt u wel eerst nog
lekk're koekjes kopen gaan?"
„Zullen we nu maar beginnen?"
keuvelt verder kleine Klaar,
,,j' Hebt 't mooi bedacht hoor, kindje,"
lachte moes, „vooruit dan maar."
Toen de kamer kant en klaar was,
't Keteltje te .zingen stond,
klapte Klaart je in de handjes,
deed een dansje in 't rond.
Moesje klopte, kwam met koekjes,
nam plaats op de kanapé,
Klaar deed klontjes in de kopjes
en bediende lekk're thee.
„Knap, hoor Klaar," riep moeder lachend,
,,'t was van jou geen kwaad idéé,
en die koude kille middag
d i e valt ons nu echt nog mee."
De gehalveerde peer
De familie Steenstra zat aan de koffieta
fel. Het was het gezelligste uurtje van de
dag. Want dan waren alle leden van het
gezin thuis. Het ontbijt was een „doorlo
pende voorstelling", zoals Koen zei. De een
kwam om zeven uur beneden, de ander
om halfacht, de derde om acht uur en de
rest zat om half negen te ontbijten,
's Avonds waren Nettie en Frans er niet,
dan hadden ze les en moesten dus vóór
eten. Maar om half een was het gêzin vol
tallig.
De kinderen hadden weer van alles te
vertellen. „Ik heb straf gehad op school",
vertelde de kleine Erik trots. Dat zou ik
maar voor me houden", zei vader. „Wat
heb je nu weer gedaan?" „Niets", ver
klaarde Erik ontstemd. „Dan kan ik me
voorstellen, dat je op je kop kreeg", zei
Koen grinnekend.
„Moes, mag ik nog een boterham?" vroeg
Nettie. ,Maar, kind, de hoeveelste is dat?"
vroeg moeder verbaasd. „De achtste",
zei Nettie een beetje verlegen. „Nu, wie
jong is, moet flink eten", beweerde moe
der.
„Moeder, ik ben klaar, mag ik een peer
na?" riep Koen.
„Eerst wachten tot we allemaal klaar
zijn", luidde het antwoord. „Maar ik moet
vandaag vroeg op school zijn," klaagde
Koen. „Nu, vooruit dan maar", stemde
moeder toe. Koen pakte een peer.
„Wie van jullie kan deze peer halveren,
zonder hem aan te raken?" riep Koen in
eens met stemverheffing. ,Ik zou nu maar
opschieten", vond moeder. Maar Koen
scheen ineens een kunststuk in zijn hoofd
te hebben. „Nu, wie?" zei hij nog eens
„Wat een onzin!" zei Nettie onvriendelijk.
„Ik zal 't je laten zien", ging Koen verder.
„De peer is nogal zacht, dus het zal wel
gaan. Hij ging naar moeder's naaidoos, nam
een draad en hing hieraan de peer aan de
lamp. Toen nam hij zijn mes, hield dat
vlak onder de peer, stak een lucifer aan
en brandde de draad door. Natuurlijk viel
de peer naar beneden en het mes was
scherp genoeg, om de peer te halveren,
ga 't eens nadoen".
„Oefen je dan van te voren", raadde
Koen. „Het is goed om de vrucht eerst
onder de kraan te houden, voor je hem
ophangt; aan de plaats waar de druppels
vallen ,kun je dan zien waar je het mes
moet houden. En zorg dat de peer niet te
hoog hangt en zacht is. „De klok sloeg half
twee.
„Wat! Ik moet weg!" riep Koen, pakte
zijn tas en holde de deur uit. „Die zal wel
te laat komen", zei Nettie.
Om zelf te maken
Een poppenschommel
Wat zeggen jullie van deze leuke poppen
schommel? Is dat geen mooi cadeautje voor
je pop? Wie er een hebben wil, werkt
maar mee, want we gaan hem samen ma
ken. We zullen eerst eens een lijstje ma
ken van wat we nodig hebben.
- Een houten balk van ongeveer 2*4 me
ter lengte en 2 c.m. dikte en breedte.
Een houten plankte van 12x12 c.M.
Zes houten „pakjesdragers", die je in de
winkels kunt kopen. Twee van deze „pak
jesdragers" moeten doormidden gezaagd
worden.
Vier houten kralen van ongeveer 1 c.M.
middellijn.
Een paar houtschroeven.
Een paar draadnagels.
Twee kleine schroefhaken.
Ongeveer 1 meter dunt touw om de pak
jesdragers aan het zitplankje te bevestigen.
Touw om de schommel op te hangen.
Voorts zie je dat er steunbalken zijn aan
gebracht met de staande palen verbinden.
Die steunbalken zijn 5, 6. of 7 c.m. lang en
maken een hoek van 45° met de staande
en grondpaal.
Als je de balken maar^keurig netjes
zaagt en je aan de maten houdt, zal de
ombouw goed uitvallen. Gebruik een goe
de soort lijm, als je plakt.
Nu het zitplankje, op de vier hoeken, 1
c.M. van de kant, maak je een gat, waarin
een halve pakjesdrager komt. Deze pakjes
dragers worden door het dunne touw,
waraan je de andere pakjesdragers rijgt,
verbonden. Kijk goed naar het plaatje, dan
vólgt alles vanzelf.
Het touw, waaraan de schommel wordt
opgehangen, trekken we door de rechtop
staande pakjesdragers. Verder rijgen we
de vier kralen aan het touw, die op de
pakjesdragers komen. Onder het plankje
maak je vier dikke knopen in het touw,
zodat het goed vast blijft zitten.
De haken in de dwarsbalk slaan is een
kleinigheid, maar doe het netjes.
Ziezo, leg dat eerst eens allemaal klaar.
We beginnen met de ombouw. De palen
zijn 40 c.m. hoog. Ze worden door een balk
van 29 c.M. verbonden. Die dwarsheid kan
er op geschroefd of geplakt worden. Ge
schroefd is beter.
Iedere paal staat op een grondpaal van
30 c.M. lengte. Om de ombouw nog steviger
te maken, zijn de grondbalken door dwars
balken van 25 c.m.. met elkaar verbonden.
Als alles klaar is geef je de schommel een
vrolijk kleurtje en lakt het nog eens mooi
over. Je kunt alles in dezelfde, kleur ver
ven, b.v. rood of groen, maar je kunt ook
de ombouw en het zitje een verschillende
kleur geven. B. v. de ombouw mooi blauw
en het plankje wit met vuurrode kralen.
Als je je maar niet haast en alles precies
doet, zul je eens zien, hoe mooi je schom
mel wordt.
Het hollende rendier
Oplossing: 1. Het eerste rendier
heeft geen oor, het twede geen neusgat, het
derde heeft een ander gewei, wat onmoge-
lenk is bij hetzelfde dier. Twede rij: Het
eerste dier loopt in telgang (zoals een paard
loopt), het twede is als èènhoevig dier ge
tekend en heeft hoefijzers, het gewei van
het derde dier bestaat uit èèn tak.
Een paar kunstjes
met de schaar
„Kinderen!" zei meneer Heivers, de aard
rijkskundeleraar; „Ik schei er uit met de
les. Voor de volgende keer leren jullie
bladzijde elf, twaalf en dertien en nu.,
boeken dicht! Wie weet er nog een
kunstje?".
Meneer Heivers was toch maar een fijne
leraar. Als er een paar minuutjes van de
opbergen en. dan gingen ze gezellig over het
een en ander babbelen. De laatste tijd was
dat babbelen een beetje vervangen door
de „kunstjessport." Iedereen die een kunstjé
kende, vertelde dat aan de klas en dan
zaten meneer Heivers en zijn leerlingen in
diep gepeins, tot dat ze de oplossing ge
vonden hadden, of de bel ging..
„Nu?" vroeg meneer nog eens. Een paar
seconden was het stil. „Ik weet een
kunstje!" riep Plony de Bruin. „Maar je
hebt er een schaar voor nodig!"
„Dat is geen bezwaar", zei meneer Hei
vers. „Scharen hebben we genoeg!" Kom
maar voor 't bord en vertel!"
Plonij kwam en tekende met krijt een
wit ovaal. De anderen tekenden het na op
papier. „Kijk", zei Plony, „wie kan in deze
f.'guur een knip geven, zodat je uit de
twee stukken een mooi hart kan maken?"
„Dat lijkt me niet zo makkelijk", zei me
neer Heivers direct. Het werd een paar mi
nuten doodstil in de klas.
Overal zag je denkende gezichten. Na.
vijf minuten stak Frits van Duik zij vinger
op. „Ik heb 't!" riep hij trots. Nu trots kon
hij zijn, want er was niemand anders die
het gevonden had. De oplossing, die Frits
had, zie je hieronder.
„Ik weet er nog een", zei Plony. „Nu vlug
dan maar, zei meneer Heivers, het is bijna
tijd."
Dit keer tekende Plony een hoefijzer mét
zes gaten op het bord. „Nu moet dit hoef
ijzer door twee knippen in zes delen ver
deeld worden, zodat op ieder deel een gat
komt. Wie kan dat?" zei Plony met het
air van een goochelaar.
Dit scheen nog moeilijker dan de andere
opgave. Sommige kinderen vonden zoiets
onmogelijks, dat ze het maar opgaven en
uit het raam zaten te kijken. Toen de bel
ging, had meneer Hl vers de oplossing
-juist gevonden. Hij deed het voo ren ja, hij
kreeg zes stulckn hoefijzer, ieder met een
gat er in. „Volgende keer moeten we maar
iets makkelijks hebben", zei hij. Dit kost
te veel hoofdbrekens. Maar aardig zijn je
kunstjes, Plony!"
De oplossing die meneer Heivers vond,
vind je ook hieronder.